Vermoeide mannen
Het eerste wat Reidar Folke Jespersen zag toen hij het appartement van zijn broer Arvid binnenkwam, was een wit filmdoek dat in een hoek van de kamer stond, voor Arvids oude Radionette-tv in een kast met een roldeur. Daarna constateerde hij dat iedereen aanwezig was: zowel de jeugdige zakenman met zijn vrouw als Reidars andere broer, Emmanuel, was al gearriveerd. De echtgenote had een leunstoel bij het raam neergezet, waarin ze strak glimlachend nerveus in haar handen zat te wrijven. Ze was tussen de dertig en veertig jaar oud en had lang, donker krullend haar. Ze droeg een marineblauw mantelpakje dat een formele indruk wekte, terwijl de rok de aandacht vestigde op haar benen. Reidar Folke Jespersen reikte haar zijn hand en groette galant. Ze stak een slanke hand uit, die ze weer snel terugtrok voor ze haar lange donkere haar achterovergooide en een wolk van parfum verspreidde. Reidar Folke Jespersen wendde zich tot de drie heren en nam de hand aan van de echtgenoot, een man van middelbare leeftijd. De man stelde zich niet voor, maar knikte naar de vrouw en presenteerde haar. “Iselin Varås”, zei hij. Reidar Folke Jespersen keerde zich om en keek naar de vrouw, die weer plaatsnam in de leunstoel.
“Mijn echtgenote en medewerker”, voegde de man eraan toe.
Hij was rond de vijftig en had kortgeknipt, krullend haar dat aan de slapen grijs kleurde. Zijn uiterlijk paste bij beursmakelaars en sportjournalisten: een vrijpostig enthousiasme dat werd benadrukt door twee dagen oude baardstoppels, een klein, misplaatst ringetje in zijn oor, een spijkerbroek en een rood colbertje. Hij had een smalle bovenlip en zijn boventanden waren zichtbaar, zonder dat direct te zeggen was of dat werd veroorzaakt door een nerveus trekje of een verstijfde glimlach.
“Pas op voor haar, Reidar”, mompelde Arvid raadselachtig en knikte naar de vrouw. “Ze is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken.” Arvid leek een beetje op August Strindberg tijdens een van zijn minder opvliegende momenten: een oude, maar waardige man met een kinbaardje en een pokdalig gezicht, een enorme bos grijs haar en een zakhorloge in zijn vestzakje.
Reidar ging naast zijn andere broer zitten, Emmanuel, de enige die niet was opgestaan. Emmanuel mocht graag zitten. Hij was altijd te dik geweest en een lang leven als roker had hem een rochelend emfyseem opgeleverd zodat hij nauwelijks nog over longcapaciteit beschikte. Rechtop staan was voor Emmanuel bij tijd en wijle zwaar werk.
“Hermann Kirkenær is in vorm”, zei Emmanuel toonloos tegen zijn broer terwijl hij naar de sportief geklede man knikte.
Reidar Folke Jespersen gaf geen antwoord.
“Ken je Kirkenær?” vroeg Arvid nerveus.
Reidar Folke Jespersen deed of hij de vraag niet hoorde. “Laat dit niet langer duren dan noodzakelijk”, viel hij knorrig in de rede.
Als reactie op dat kribbige antwoord keken Arvid en Emmanuel elkaar even aan. Arvid gaf ongeduldig een teken dat de seance kon beginnen. Emmanuel nam het woord met een verheven stem die een tikje formeel klonk: “Nu we er allemaal zijn, moeten we misschien maar ter zake komen.” De stilte die daarop volgde leek Emmanuel te overrompelen. Hij hief verward zijn hoofd op, keek goedmoedig om zich heen en stotterde: “Dan geef ik jou het woord, Kirkenær.”
Kirkenær deed een stap naar voren en vouwde zijn handen in elkaar. “Dank u, mijne heren”, antwoordde hij. Hij ging achter zijn stoel staan, greep met beide handen de rugleuning vast en knikte vervolgens tegen zijn echtgenote. “Iselin.”
De vrouw stond op en gaf hem een bruine map die met een elastiek was dichtgebonden. Daarna deinde ze elegant naar de tegenoverliggende hoek en bukte zich naar de overheadprojector op de vloer. Arvid Folke Jespersen hoestte veelbetekenend toen haar rok over haar achterwerk spande.
Ze knipoogde naar Arvid en glimlachte moederlijk en minzaam terwijl ze haar rug rechtte en de overheadprojector op de tafel voor hen plaatste.
Arvid en Emmanuel schoven met de stoelen om beter zicht te hebben toen ze hem aanzette.
“Het is altijd bijzonder om voor zo’n kleine groep een voordracht te houden”, begon Kirkenær. “Laat me daarom eerst benadrukken hoe blij ik ben om hier te zijn.”
Reidar wierp een ontevreden blik naar Emmanuel, die duidelijk zo’n reactie had verwacht en daarom deed alsof het hem niet opviel. Hij hield zijn ogen gericht op Kirkenær.
“Ik wil ook van de gelegenheid gebruikmaken om jou te bedanken, Arvid, voor de aangename en leerzame samenwerking tot nu toe, maar ook omdat je vandaag jouw appartement ter beschikking hebt gesteld.”
Arvid knikte vriendelijk en voorkomend.
Het was voor iedereen al duidelijk dat Reidar Folke Jespersen niet op dezelfde golflengte zat als zijn beide broers. Hij maakte een norse en ontevreden indruk, en hij was zich bewust van zijn rol in dit spel. Er was veel wat hem niet beviel. En zijn misnoegen werd nog eens extra gevoed door het feit dat Kirkenær zijn broer consequent bij zijn voornaam aansprak.
“Jullie representeren jarenlange ervaring en kennis …” vervolgde Kirkenær.
Reidar keerde zich abrupt naar Arvid, maar zijn broer leek volledig in de ban van die snotneus te zijn. Kirkenær ging verder:
“Ik wil geen poging doen om afstand te scheppen door tijdens deze kleine voordracht mijn toevlucht te nemen tot ingewikkelde schema’s en dat soort dingen.” Kirkenær keek Reidar Folke Jespersen recht aan en glimlachte breeduit. “Ik heb Arvid en Emmanuel al uitgebreid op de hoogte gebracht van wat ik te zeggen heb, maar laat me eerst het doel van de bijeenkomst van vandaag uiteenzetten: ik representeer vrijheid, mijne heren. Vrijheid en veiligheid. Ik representeer vrijheid en veiligheid omdat ik veel geld achter de hand heb.
Geld moet echter niet ons belangrijkste gespreksonderwerp zijn. In de eerste plaats moeten jullie mij vertrouwen, zodat jullie begrijpen dat het levenswerk dat jullie samen hebben opgebouwd geen gevaar loopt.”
Hij sloot zijn ogen alsof hij nadacht over de formulering van zijn volgende treffende zinsnede:
“Ervaring is ons gemeenschappelijk kapitaal. Met deemoed en respect heb ik mijn oog laten vallen op hetgeen jullie hebben opgebouwd. Wanneer Iselin en ik …” Hij keek even naar zijn vrouw, die afwezig en koninklijk naar de drie heren op leeftijd zat te staren. “… ons doel hebben bereikt, rest alleen nog het op de juiste manier beheren van onze investering. Mijne heren, we hebben ons uitgebreid georiënteerd, we hebben gesproken met de financiële kolossen, en we zijn het er allemaal over eens dat het goed is om júllie genereus te betalen voor het feit dat we júllie zaak in ónze naam voort mogen zetten.”
De man met het rode colbertje sloot wederom zijn ogen, alsof hij nog even wilde nagenieten van het gevoel van deze sensationele onthulling. Hij bleef zwijgend naar de drie broers staan kijken, alsof hij de stemming probeerde te peilen, draaide zich vervolgens abrupt om en legde het eerste blad met berekeningen op de projector.
Reidar Folke Jespersen rook een samenzwering. Hij en zijn beide broers luisterden aandachtig terwijl Kirkenær op dreef raakte. Geen van drieën gaf commentaar toen na de twintig minuten durende inleiding van Kirkenær het concrete aanbod op tafel lag. De jonge vrouw ging rond met de drankjes. Arvid nam een glaasje port, Emmanuel dronk bier en Reidar bedankte vriendelijk. De jonge vrouw gaf niet op. Ze dook in een koffer en haalde miniatuurflesjes Hennessy en Chivas Regal tevoorschijn, maar Reidar Folke Jespersen zag dat Arvid naar haar knipoogde en gebaarde dat ze niet moest aandringen. De vertrouwelijkheid in de blikken die werden uitgewisseld tussen het viertal, zijn twee broers en de beide opkopers, en die hier, in Arvids appartement, werd tentoongespreid, deed Reidar beseffen dat Kirkenær zijn ideeën al aan Emmanuel en Arvid had verkocht. Maar dat was niet de oorzaak van zijn kille woede. Die lag ergens anders. Daar kon hij echter niet met zijn broers over spreken. Hij had het gevoel een gevangene te zijn, het maakte hem ongeduldig en agressief. Na de eerste inleidende uitbarstingen gaf hij geen enkel commentaar meer, niet tegen zijn broers en niet tegen de opkopers. Hij liet niets merken. Hij zei geen woord voordat Kirkenær en Iselin Varås waren vertrokken.
Arvid liet Kirkenær en zijn vrouw uit. Het drietal bleef even in de hal staan, de zware winterjassen werden van de hangertjes genomen en er werden een paar woorden gewisseld. Terwijl Arvid de beide gasten de deur uit werkte zei Reidar niets tegen Emmanuel. De stilte tussen de beide broers was tastbaar. Ze staarden voor zich uit terwijl ze afwezig luisterden hoe Arvid op een oudemannetjesmanier flirtte met Iselin Varås, totdat hij eindelijk de deur achter het echtpaar sloot.
Dat Kirkenær na betrekkelijk korte tijd was opgebroken en hen had verlaten zonder verdere onnodige formaliteiten was volgens Reidar te wijten aan het feit dat de zakenman dacht dat hij de slag al had gewonnen. Terwijl Reidar Folke Jespersen over de situatie zat na te denken, nam zijn woede toe. Tegelijkertijd merkte hij dat een gevoel van berusting de woede probeerde te temperen. Dat laatste gevoel haatte hij meer dan wat dan ook. Een overoude apathie sloop zijn bewustzijn binnen zoals nevel neerdaalt over het bos om het te veranderen in een ondoordringbaar en kleurloos woud. Die apathie probeerde zijn lichaam in te beelden dat hij geen zin en energie had om de strijd aan te gaan. Dit dubbele gevoel, agressiviteit vermengd met berusting, zorgde ervoor dat hij even dacht dat hij zou stikken. Tegelijkertijd begreep hij dat deze vergadering een van de belangrijkste momenten sinds jaren was. Zijn gedachten maalden door zijn hoofd terwijl Arvids hinnikende lach door de deur van de hal te horen was en Emmanuel duister naar de wand staarde, waarschijnlijk vanwege zijn negatieve uitstraling. Reidar Folke Jespersen plande in deze seconden een strategie met twee kortetermijndoelen. Eerst moest hij de poging tot verkoop van de zaak, waarvan de drie broers gezamenlijk eigenaar waren, torpederen. Het andere doel was tijdrekken, om de huidige situatie te overdenken.
Over een paar seconden zou de eerste slag gestreden worden. Toen de deur naar de hal openging en Arvid met een uitgestreken gelaat tegen de deurpost leunde, draaide een oude soldaat zich om in zijn stoel, klaar voor de strijd.
“Waar is het beest?” vroeg Reidar Folke Jespersen afgemeten.
Alsof hij een teken had gegeven klonk uit de hal een zacht, grommend geluid. In de deuropening dook een zwart snuitje op. De snuit duwde de deur de noodzakelijke centimeters open en er kwam een kleine, vette, hijgende papilion de kamer in. Het beestje kwispelde met zijn halve lijf, trippelde op dunne pootjes in het rond terwijl het snoof als een verkouden big. Reidar bukte zich en wees met een lange vinger naar het snuitje van het beest. Het diertje schrok. Het hief zijn kop op en begon schel te blaffen, wat er weer toe leidde dat Arvid op zijn knieën ging liggen om hem te beschermen. “Rustig maar, Sølvi, rustig maar”, mompelde Arvid met getuite lippen. Hij tilde het dier op en murmelde babytaal terwijl hij met zijn gezicht langs de kwijlende hondensnuit wreef. “Ze begrijpt dat je haar niet mag”, zei hij verwijtend en geïrriteerd. Reidar keek hem grijnzend aan, alsof zijn broer met bedorven vlees of een of ander grotesk gevormd insect in zijn armen zat.
“Het wordt niets”, zei Reidar kortaf.
De beide anderen keken elkaar aan.
“Meer valt er niet over te zeggen”, zei Reidar resoluut en hij stond op.
“We hebben die verkoop maandenlang voorbereid”, zei Emmanuel zacht fluisterend. “Je kunt het niet afblazen.”
“Dat kan ik wel”, stelde Reidar vast.
“Waarom denk je dat?” vroeg Arvid agressief.
Reidar keurde hem geen blik waardig. Hij was al onderweg naar zijn jas. “Ik heb gedaan wat jullie hebben gevraagd”, zei hij afwerend. “Ik heb de man aangehoord, ik heb het meer dan een halfuur volgehouden. Jullie wilden dat ik overtuigd zou worden. Maar ik ben niet overtuigd. Helemaal niet. Die man is een nul.”
“Karsten vindt het goed.”
Reidar keek met een scherpe blik naar Arvid, die herhaalde: “Karsten is het met ons eens.” Dat Reidars zoon Karsten bij het gesprek betrokken werd, maakte Reidar nog bozer, want dat betekende dat de samenzwering die hij bespeurde nog groter was dan hij al aannam. Het betekende dat Arvid en Emmanuel niet alleen samen tegen hem streden, maar ook Karsten hadden meegetrokken, zijn eigen zoon.
“De interesses van Karsten zijn in deze zaak totaal irrelevant”, zei Reidar onaangedaan. “Er komt niets van in”, herhaalde hij.
Arvids schouders sidderden van opwinding. Hij keek nog een keer naar Emmanuel, alsof hij daar de kracht vandaan moest halen. “Emmanuel en ik menen het serieus. We hebben je ons vertrouwen geschonken en om jouw mening in deze zaak gevraagd. Maar omdat we je kennen, en omdat we allebei precies deze uitkomst voorspelden, ben ik bang dat jij deze keer de verliezer bent.”
Reidar Folke Jespersen keek zijn broer strak aan.
“Nu moet je ophouden, Reidar. We zijn alle drie eigenaar, twee tegen één is de meerderheid.”
Reidar Folke Jespersen bleef zwijgen.
Arvid keek naar Emmanuel om bijval te krijgen: “De meerderheid beslist, wat jij er ook van denkt.”
“De meerderheid?” Reidar liep om de tafel heen in de richting van Arvid, die angstvallig twee stappen achteruit deed. Na een waarschuwing van de derde man hielden ze allebei stil. Emmanuel was bezig op te staan. Hij hees zijn dikke lichaam half overeind en leunde met zijn buik tegen de tafel. Het was een unieke beweging. Iedereen die Emmanuel kende, wist hoeveel inspanning een dergelijke lichamelijke activiteit kostte en zijn beide broers begrepen waardoor deze beweging werd veroorzaakt. Bovendien kreeg Emmanuel direct zijn speciale air van autoriteit, waardoor zijn kleine-broertjescomplex, dat Reidar vaak in hem wakker maakte, verdween. Hij probeerde dit voordeel te benutten door met rustige handbewegingen de gemoederen tussen de twee andere broers, die als boksers in de ring tegenover elkaar stonden, te sussen. “Kalm aan, er is geen ramp gebeurd. Kirkenær handhaaft zijn aanbod, en wij moeten op één lijn blijven …”
Reidar keek op toen zijn broer de naam van Kirkenær noemde. “Het laat me koud of die man zijn aanbod handhaaft of niet. Er komt niets van in!” Reidars stem knetterde als een mitrailleur, en hij onderstreepte zijn salvo door met een vlakke rechterhand op de tafel te slaan.
Arvid zette de hond in een stoel en zei: “We krijgen nooit weer zo’n kans!”
“Precies!”, zei Reidar met donderende stem tegen zijn kleine broertje Arvid. “Precies”, herhaalde hij en liep naar zijn broer toe. “En het is niet in je opgekomen dat dat eigenlijk een beetje vreemd is?”
“Vreemd?” Arvid zocht hulp bij Emmanuel, die weer voorzichtig in zijn stoel ging zitten. Zijn adem ging moeizaam en hijgend na de inspanning. Kleine zweetdruppels verschenen op zijn voorhoofd, maar de blik die hij op zijn oudste broer wierp, was allesbehalve uitgeput. “Dat is het probleem, Reidar”, zei hij zacht. “Je wordt te oud. Je bent je fingerspitzengefühl verloren. Deze keer geven we niet toe. Jij verliest.”
“Mijn fingerspitzengefühl verloren?”
“Ja”, snauwde Arvid driftig. “Je bent niet meer zoals je was. Jij en ik en Emmanuel, we …” Arvid stokte even alsof hij het woord niet meteen durfde uitspreken. Toen sloot hij zijn ogen en maakte zich klaar voor de sprong: “… we zijn óúd. Jij, Reidar, jij bent oud. Jij bent het óúdst. En je bent verdomme niet onsterfelijk!”
Reidar schrok op. In de leunstoel begon de hond Sølvi als een idioot te blaffen.
“Sølvi!” riep Arvid nerveus. “Niet bang zijn, Sølvi!”
Reidar keek van Arvid naar Emmanuel en weer terug.
“Wij zijn met z’n tweeën, jij bent alleen. Deze keer houden Emmanuel en ik vol. We verkopen de zaak en daarmee basta!”
Reidar werd wit om zijn neus. Hij leunde tegen de rand van de tafel. Het gehijg van de drie mannen werd overstemd door het geblaf van de hond. Geblaf en gejank.
Reidar Folke Jespersen haalde diep adem en zei kortaf: “Ik ga nu. Ik teken niets.”
De twee andere broers keken elkaar weer aan. Arvid slofte nerveus naar de deur en alsof hij een teken gaf, sprong het schoothondje van de stoel. Blaffend waggelde het met zware snurkgeluiden op Reidar af en begon hem in zijn enkel te bijten. Reidar keek even naar de hond en een rilling trok door zijn lichaam. Hij haalde uit en gaf het dier een schop. Een echte treffer! De hond jankte angstaanjagend toen hij van de vloer omhoogkwam, dwars door de kamer vloog en met een natte klets de hoek van de open haard raakte. Het bolle hondenlichaampje bleef reutelend liggen.
“Duivel”, schreeuwde Arvid en slofte naar het levenloze diertje toe. Hij knielde neer. “Sølvi”, riep hij piepend. “Sølvi!”
Emmanuel rolde met zijn ogen om Arvids gedrag. Hij haalde de schouders op en stak met een van spanning trillende hand een slanke cigarillo aan. Het vlammetje van de aansteker werd met elke trek groter. Toen hij eindelijk tevreden was, wendde hij zich tot Arvid: “Het was ook dom van je om het dier binnen te laten. Je weet dat Reidar en dat hondenbeest elkaar nooit hebben kunnen uitstaan.”
“Ik loop nu die deur uit”, viel Reidar Folke Jespersen hem met donderende stem in de rede en wees met zijn lange, knokige wijsvinger naar de buitendeur. “En zoals de situatie er op dit moment voor staat, is de kans heel klein dat ik weer terugkom.”
“Je hebt Sølvi vermoord”, jammerde Arvid bij de open haard.
“Hou op!” brulde Reidar geërgerd. “Het beest is niet dood.”
Emmanuel kuchte even, maar kon geen woord uitbrengen toen hij rook in zijn keel kreeg. “Voor ons …” murmelde hij met verstikte stem, “… voor Arvid en mij is dit puur zakelijk, Reidar, het is gewoon een kwestie van geld. Het is onprofessioneel om het in het persoonlijke vlak te trekken.” Hij hoestte en kreeg problemen met zijn ademhaling. Toen hij opnieuw het woord nam, had zijn stem dezelfde fluisterende klank als een halfdode godfather in een gangsterfilm: “Je moet toegeven, zo simpel is het. Geef het maar op. Arvid en ik buigen deze keer niet. Je kunt net zo goed tekenen.”
“Ik teken nooit”, zei Reidar Folke Jespersen met toonloze stem.
“Ze beweegt niet meer”, riep Arvid en hij tilde de levenloze hond op. “Sølvi …”
“Je hebt het ook over mijn pensioen!” ging Emmanuel onverdroten verder, nu met gewone stem. “En Karsten vindt het ook het beste. Arvid, Karsten en ik, jij kunt met je oude stijfkoppigheid onze toekomst niet verknallen.”
Reidar bleef een paar tellen met neergeslagen ogen staan en keek toen op naar Arvid, die het hondje in zijn armen hield. De beide voorpoten staken recht omhoog. Opeens begon het ene pootje krampachtig te trekken en het viel naar beneden op het moment dat de hondenkop opzij draaide en een lichtrood tongetje uit de geopende bek hing. “Nu is het beest dood”, zei hij toonloos met een scheve, gemene glimlach om zijn lippen. Hij voegde eraan toe: “Nu heb je hem vermoord. Je had hem niet op moeten tillen.” Daarna draaide hij zich om en marcheerde naar de deur.
“Reidar”, zei Emmanuel moeizaam. “De oorlog is meer dan vijftig jaar geleden. Je bereikt niets met je terug te trekken. Begrijp nu eindelijk eens dat je verloren hebt.”
Toen Reidar de deur opende, wierp hij een laatste blik over zijn schouder en zei: “Ik teken niet. Afgelopen. Geen handtekening, geen contract.”
Toen Reidar onderweg was naar buiten riep Emmanuel hem na: “Het heeft geen zin om dwars te gaan liggen, Reidar! Morgen ligt het geld op tafel.”
De deur knalde dicht.
“Je hebt verloren”, herhaalde Emmanuel tegen de gesloten deur en keek daarna zijn broer Arvid aan, die langzaam zijn hoofd ophief en strak naar de deur keek.
Emmanuel zoog aan zijn cigarillo. “De dierenarts knapt je hondje wel weer op”, verzekerde hij zijn broer. “Het is erger met Reidar. We moeten zijn handtekening op het contract hebben. Anders is alles voor niets geweest.”