De uil
Voor het magazijn waar deze scène zich afspeelde, stond Richard Ekholt tegen het gaashek geleund. Hij bedacht dat het raam in de muur op een neergeslagen oog leek. Het ooglid was een gordijn met daaronder een streepje licht. Zijn ogen deden pijn van het staren, maar hij kon zijn blik niet afwenden.
Hoewel hij het verschrikkelijk koud had, merkte Richard Ekholt dat niet. Hij droeg alleen zijn chauffeursuniform. Op zijn linker bovenmouw was het logo van Oslo Taxi genaaid. Zijn uniform was gekreukt, zijn broek niet geperst en op de revers van zijn jasje zaten donkere vlekken van koffie en ketchup die hij al lang geleden had geknoeid. Aan zijn voeten droeg hij bruine schoenen die niet geschikt waren voor koud weer. Toen hij door het witte rolgordijn het silhouet van de vrouw ontdekte, sloot hij een paar seconden zijn ogen. Maar het gevoel dat ontstond toen zijn vermoeden werd bevestigd, was een andere pijn, anders dan de jaloezie die hij tot nu toe had gevoeld. Hij voelde een zuigende verlamming door zijn lichaam trekken, die zich niet liet verlichten door de andere kant op te kijken of te gaan zitten. Heel even had hij het gevoel alsof de grond hem in zijn gezicht zou raken, tot hij het hek vond om zich aan vast te grijpen.
Slechts één raam in de donkere rij vierkanten was verlicht. De vervloeiende schaduw van haar lichaam veranderde al snel in een scherp silhouet tegen het witte gordijn, om daarna weer over te gaan in een contourloze wolk in een absurd, geluidloos pantomimetheater. Haar profiel met de kromme neusrug, de vorm van haar bovenlip en de pruik tekenden scherp af tegen het doek terwijl ze rustig ronddraaide en de jurk begon open te knopen. Haar silhouet was nog net zo scherp toen ze een schouder ontblootte en de jurk liet vallen. Haar schaduw vervloeide toen ze weer ronddraaide. Hij merkte dat het gevoel uit zijn benen verdween, alsof alle kracht uit zijn lichaam werd gezogen bij het zien van haar schaduw, een torso met rechte schouders en scherp afgetekende borsten die werden uitgevlakt en de vorm van grijze mist aannamen, alsof er ergens een regisseur zat om het publiek te beschermen tegen al te heftige scènes. Hij registreerde noch de kou in zijn lichaam, noch de ijzig prikkende lucht in zijn neus. Maar hij voelde haar huid nog langs zijn vingers schampen, vlak voordat ze zich van hem losmaakte en uit de auto stapte. Hij wankelde naar de deur waardoor zij was verdwenen. Zonder zijn blik los te maken van het merkwaardige schaduwspel achter het witte rolgordijn waggelde hij over het asfalt waarop ijs en aangestampte sneeuw lagen, totdat hij als een blok tegen de stalen deur aan viel, die zoals hij wist op slot zat. Toch probeerde hij opnieuw de klink. Hij schopte tegen de deur. Het gaf totaal geen geluid. Hij liep achteruit. Hoe was ze binnengekomen? vroeg hij zich af. Hij zocht naar een deurbel, maar die was nergens te zien. Ze wist dus de weg en hij dacht: ze is hier eerder geweest. Als in trance wankelde hij terug naar de taxi. Het enige geluid wat hij hoorde was de krakende sneeuw onder zijn voeten. Hij stapte in en staarde strak naar het klokje in het dashboard. Er kwamen oproepen van klanten binnen die een taxi wilden bestellen, maar hij schonk er geen aandacht aan, zijn ogen lieten de minutenwijzer van de klok niet los. Na een tijdje zag hij de bevroren damp van zijn eigen adem. Even later zat er een laagje bevroren condens aan de binnenkant van de voorruit. Zijn vingers verkleumden van de kou, maar hij dacht alleen aan haar schaduw op het rolgordijn.
De minutenwijzer bewoog oneindig langzaam, maar sloop toch een halve cirkel verder zonder dat hij merkte dat de tijd verliep. Toen was het bijna onmogelijk om nog iets te zien door de ijslaag op de voorruit. Hij klappertandde en blies op zijn vingers om de kou tegen te houden. Pas toen startte hij de motor, gaf gas en zette de defroster en de verwarming op de hoogste stand. Hij hield zijn handen boven het ventilatierooster waardoor de warme lucht de auto in werd geblazen. Zijn knokkels waren rood bevroren, zijn vingers wit en bloedeloos. Langzaam smolt het ijs op de ruiten en ontstonden er smalle ovale plekken waar je door kon kijken. Zijn vingers begonnen te tintelen. Maar zijn gedachten draaiden nog steeds om haar mysterieuze ontmoeting: voor wie maakte ze zich zo mooi? Ze had aan die man gedacht toen ze haar lippen stiftte, toen ze zich naar de spiegel boog en oogschaduw boven haar ogen streek. De geconcentreerde hand die het penseel hanteerde. Terwijl hij in dezelfde kamer zat, waren haar gedachten ergens anders geweest, bij een andere man. Ze had een jurk gekozen voor een andere man. Al in de gang, voor de spiegel, was ze begonnen met haar bedrog. Haar afspraak had niets te maken met werk, geen voordracht of dans. Ze had zich mooi gemaakt voor een minnaar. Hij balde zijn vuisten en staarde voor zich uit. Het raam was nog steeds verlicht.
Het werd steeds warmer in de auto, het ijs op de ramen was verdwenen, en toen de computer eindelijk het telefoontje aannam dat van haar moest zijn, vroeg hij zich af of hij zo brutaal zou zijn de rit aan te nemen. Maar hij deed het niet. Hij bleef onbeweeglijk zitten. Even later stopte een paar meter verderop een taxi, de lichtbak op het dak was uit. De taxi reed een stukje achteruit en bleef met draaiende motor staan, terwijl de uitlaatgassen als grijze bollen wol aan een elastiek de winterkou in dansten. Hij hield nog steeds het raam in de muur in de gaten, daarom zag hij hen niet meteen naar buiten komen.
Toen hij hen eindelijk ontdekte, greep hij eerst de portierkruk vast, maar opende het portier niet. Ze liepen stevig omstrengeld. Nee. Ze ondersteunden elkaar. Zij, met hooggehakte schoenen, en hij … op dat moment ontdekte hij dat de man een bejaarde was. Het werd helemaal duidelijk toen ze het portier van de taxi voor hem opende. Hij volgde haar gestalte met zijn ogen terwijl ze op wankele hakken om de taxi heen liep en aan de andere kant instapte. Toen de taxi begon te rijden, zette hij ook zijn auto in beweging. Ze reden over de ringweg, fel verlicht, haast geen verkeer zo vroeg in de avond. Hij keek naar haar achterhoofd. Ze draaide zich niet om. Ze had geen idee dat ze was ontmaskerd. Zijn ogen brandden terwijl hij hen achtervolgde in de richting van Carl Berners plass. Ze naderden een rood stoplicht en hij hield iets meer afstand om te voorkomen dat hij werd ontdekt. Zijn ogen bleven hangen bij het witte haar op het achterhoofd van de man. Toen de auto in beweging kwam, lette hij niet op waar ze heen reden. Hij lette alleen op het witte achterhoofd achter de autoruit voor hem. Hij probeerde zich voor te stellen hoe de man eruitzag. In zijn hoofd formuleerde hij de vraag: wie ben je?
Hij remde af en ontdekte dat ze voor haar appartement aan de Hegermannsgate stopten. Hij bracht de auto tot stilstand, reed naar het trottoir en deed de lichtbak op het dak aan, een anonieme taxi in een van de straten van de stad. Hij liet zijn kin op zijn borst zakken en deed alsof hij iets noteerde, terwijl hij door zijn oogwimpers in de gaten hield hoe ze zich naar voren boog en de oude man omhelsde voor ze het portier opende en haar lichaam naar buiten schoof. De oude man staarde recht vooruit. Hij keek haar niet eens na. Toen de auto verder reed, bleef de bejaarde voor zich uit staren.
Richard Ekholt deed onmiddellijk de lichtbak op het dak van zijn auto uit en gaf gas. Ze was over het trottoir gelopen en stond nu voor de deur naar haar sleutels te zoeken. Op het moment dat hij langsreed, draaide ze zich om. Ze keken elkaar aan. Ze schrok op en maakte een beweging met haar arm toen ze hem herkende. Maar hij reed verder. Ze staarde hem na. Hij bekeek haar in zijn spiegel. De gedaante werd kleiner en kleiner in het spiegeltje met vetvlekken en vingerafdrukken die haar trekken vervormden tot een onduidelijke schaduw. Een schaduw die hem verloren nastaarde. Later zou hij zich met haar bezighouden. Eerst de oude. Hij gaf richting aan naar rechts en volgde de taxi die verder reed over de ringweg.