De handschoen

Hoewel Jonny Stokmo klein van stuk was, had hij een zwaargebouwd lichaam, grote, krachtige handen en een soepele, verende pas die getuigde van zijn harde spierbundels. Zijn dunne haar was, voorzover dat mogelijk was, achterovergekamd en in deze kou verborg hij zijn hoofd in de capuchon van zijn doorgestikte jack. Hij rookte een sigaret. De korte, roodbruin gekleurde peuk stak zoals altijd uit zijn mondhoek, doorweekt van speeksel vermengd met tabakssap. Zijn snor groeide aan weerszijden van zijn mond in twee dunne strepen naar beneden. Boven zijn rechter mondhoek was zijn snor weggeschroeid door herhaalde pogingen zijn sigaret aan te steken.

Hij wachtte op Reidar Folke Jespersen. Om op temperatuur te blijven slenterde hij heen en weer over het trottoir langs de Thomas Heftyesgate. Ongeveer een halfuur geleden had hij met Ingrid Jespersen gesproken, die had gezegd dat ze Reidar elk moment thuis verwachtte. Zijn gedachten draaiden rond de komende ontmoeting. Hij wist niet zeker hoe hij zich moest uitdrukken. Bovendien wist hij niet hoe hij moest gaan staan; Reidar was langer dan hij, dus hij moest proberen zo te staan dat hij oogcontact met hem kon krijgen. Hij wist al helemaal niet of hij geïrriteerd, vriendelijk of iets ertussenin moest zijn. Misschien moest hij kil en afstandelijk zijn, zoals Reidar altijd was. We zijn allebei volwassen, oefende hij in zichzelf, maar de woordkeus stond hem niet aan. De laatste keer dat Jonny Stokmo had gesproken over volwassen zijn, was tijdens een gesprek met zijn voormalige echtgenote, Berit, aan de telefoon.

Reidar, ik heb nagedacht over die dingen, zou aanduiden dat Jonny bij zichzelf te rade was gegaan, dat hij bereid was zichzelf in deze zaak van een afstand te bekijken, zoals hij ook Reidar vanuit een neutraal standpunt had bekeken. Reidar, ik heb nagedacht over die dingen, en je moet begrijpen dat er maar één oplossing is …

Dat was een goede tekst. Maar één oplossing … Dat klonk alsof er geen andere mogelijkheid was, en Reidar zou nieuwsgierig worden naar die oplossing. Hoewel Reidar eigenlijk diep vanbinnen die oplossing moest kennen. Omdat Reidar Jonny kende.

Ingrid had aangeboden dat hij binnen kon wachten, maar Jonny Stokmo wilde geen voet in Reidar Folke Jespersens appartement zetten. Dat zei hij echter niet tegen Ingrid. Ze had zoals gewoonlijk als een kind staan babbelen. Ingrid Jespersen was een echte kletskous, het type dat graag flirtte met vrachtwagenchauffeurs en loodgieters, dat opgewonden raakte van mannen met rouwranden onder hun nagels, maar dat nooit uit haar schuilplaats tevoorschijn komt, dat veilig in haar opgedroogde huwelijk blijft zitten. Jonny was ervan overtuigd dat Ingrid, of ze nu iets wist of niet, een beter mens was dan haar man, en dat wilde hij graag aan Reidar vertellen.

Hij had het koud omdat hij alleen een spijkerbroek droeg en geen lange onderbroek of een maillot. Die had hij moeten aantrekken toen het kwik naar min twintig daalde.

Toen de taxi met Folke Jespersen langs het trottoir tot stilstand kwam, wachtte hij tot Folke Jespersen de chauffeur had betaald en uit de auto was gestapt. Jonny Stokmo wachtte tot de auto was weggereden. Hij stopte beide handen in de zakken van zijn jack en liep de man tegemoet. Folke Jespersen stond kromgebogen op het trottoir. Even later trok hij zijn jas om zich heen en kwam met het tempo van een oude man in beweging. Hij liep naar de ingang van het trappenhuis. “O, ben jij het”, zei de bejaarde man en bleef staan. “Wat wil je nu weer?”

Jonny Stokmo wist meteen hoe dit zou aflopen. Reidars toon, zijn korte blik, zijn afwijzende gelaatsuitdrukking. “Tja, leuk je weer te zien”, zei Stokmo.

Reidar staarde over zijn schouder, wilde langs hem heen lopen.

“Ik wil iets zeggen”, zei Stokmo kortaf.

“Het antwoord is nee.”

Hij weet waar het over gaat, dacht Jonny Stokmo. Dus heeft hij over de zaak nagedacht, het heeft hem beziggehouden, hij weet niet precies wat hij ermee moet.

Reidar Folke Jespersen wilde hem passeren en duwde tegen Stokmo’s schouder.

“Er is maar één oplossing”, zei Jonny Stokmo luid en ging weer voor hem staan.

“Ga aan de kant”, zei de oude man.

“Ik heb een besluit genomen”, zei Stokmo. “En …”

“En ik ben jouw geklets zat”, viel Folke Jespersen hem kortaf in de rede. “Ik ben je helemaal niets schuldig, jou niet en je dode vader ook niet.”

Folke Jespersen wilde zich langs hem heen wringen, maar Stokmo greep hem bij zijn kraag. “Jij gaat nergens heen, ouwe!”

“Wablief?”

Jonny Stokmo had niet verwacht dat hij die oude chagrijn in zijn kraag moest grijpen. Terwijl hij voelde hoe het oude lichaam geen weerstand bood aan zijn spierkracht, voelde hij zich ook verlamd door de situatie. Reidar was niet zomaar iemand. Hij was Folke Jespersen. Het lamme gevoel dat Jonny Stokmo verraste, stelde Folke Jespersen in de gelegenheid zich uit de greep van de ander te bevrijden. “Wat denkt u zich te kunnen permitteren?”

“Je zult het goedmaken!” Jonny Stokmo was nog steeds boos, maar de eis kwam er niet zo krachtig uit als hij had verwacht. Toen hij constateerde dat zijn eigen woede zich verplaatste naar het oude lichaam liet zijn spierkracht hem in de steek, en hij voelde zich zwak, bijna vleugellam.

“Wil jij snel terugkruipen in het hol waar je uit bent gekomen!” siste Reidar Folke Jespersen hem toe. De kaken van de oude man trilden. Hij rukte zich los. Stokmo bleef verbouwereerd staan toen Folke Jespersen zich met lange passen omdraaide. Op dat moment hield de oude man halt, alsof hij zich bedacht. Hij haalde een paar handschoenen uit zijn zak. Met een boze blik keek hij even naar de handschoenen en sloeg er Stokmo mee in het gezicht, eerst één keer, toen nog een keer. “Lummel!” zei Folke Jespersen zacht en toonloos, en hij liep verder naar de ingang van het trappenhuis, 25 meter verderop.

Toen de oude langs hem heen was gelopen, leek het alsof Stokmo weer tot leven kwam. “Jij bent een vervloekte dief!” snauwde hij en liep vlug op zijn korte beentjes achter de lange bejaarde man aan. “En je komt er verdomme niet onderuit!”

Reidar Folke Jespersen negeerde hem volkomen. Toen ze bij de deur kwamen, belde hij aan en bleef voor zich uit staan kijken alsof Jonny Stokmo niet bestond.

“Je komt er niet onderuit”, dreigde Stokmo. “Ik kom terug. En dan krijg je niet de kans mij in mijn gezicht te slaan, vervloekte fascist.”

Het slot zoemde. Reidar Folke Jespersen duwde de deur open. “Doe wat je wilt!” mompelde hij, en hij liep naar binnen zonder Stokmo nog een blik waardig te keuren. De deur knalde voor Stokmo’s neus dicht, die ernaar bleef staren. “Duivel”, vloekte hij. “Duivel die je bent!” Hij liep een stukje achteruit en zwaaide met zijn vuist naar de ramen op de eerste verdieping.