In medias res
Op de trap naar beneden, toen hij zijn beide broers had verlaten, dacht Reidar Folke Jespersen na over wat er moest gebeuren, terwijl hij het gevoel van verlamming in een oude la in zijn hersenen opborg.
In de Uranienborgvei bleef hij op het trottoir staan. Hij huiverde in de ijzige wind terwijl hij diep nadacht welke kant hij het beste op kon gaan om een taxi en een telefooncel te vinden. Dat irriteert misschien nog wel het meest op dit soort dagen, dacht hij, als je op leeftijd komt, wordt een verstoring van je normale dagritme steeds moeilijker en onoverkomelijker. Hij liep de heuvel af in de richting van de Parkvei. Na vijftig meter, op de hoek van het Uranienborgpark, vond hij een telefooncel. Nadat hij de hoorn van de haak had genomen, ontdekte hij dat hij bij deze telefoon een kaart moest gebruiken. Hij legde de hoorn weer neer en dacht even na of hij toch niet rechtstreeks naar het kantoor aan de Bertrand Narvesensvei in Ensjø zou gaan en vandaar uit zou bellen. Het was koud en hij voelde zich stijf en moe. Maar hij wilde het liefst gebruikmaken van een anonieme telefoon. Het speet hem dat hij Arvid geen taxi had laten bellen voor hij vertrok. Vanuit een auto zou hij gecontroleerd actie kunnen ondernemen en had hij tevens een warme plek om te zitten. Dergelijke dramatische scènes als hij zojuist had meegemaakt, waren volstrekt onnodig, hoewel zijn kille reactie zijn eigen ernst onderstreepte en onrust stookte in de vijandelijke gelederen.
Met stijve vingers haalde hij een telefoonkaart uit de portefeuille in zijn binnenzak, samen met het briefje waarop hij het telefoonnummer van Ingrids minnaar had genoteerd. De telefoon ging vaak over, heel vaak.
“Ja”, klonk het eindelijk.
Reidar Folke Jespersen aarzelde, maar niet langer dan een seconde. “U spreekt met Reidar Folke Jespersen”, zei hij kortaf. “Ik zou graag mijn vrouw willen spreken.”
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn. “Nu niet melodramatisch doen, daar heb ik geen tijd voor”, ging Reidar Folke Jespersen rustig, maar een tikje ongeduldig verder. “Het is erg belangrijk dat ik Ingrid te spreken krijg. Nu.”
“Een ogenblik”, zei de mannenstem.
De stilte duurde voort. Reidar Folke Jespersen had het koud. Hij keek om zich heen en vervloekte Ingrids nervositeit. Ze begreep niet dat hij een hekel had aan dit soort wachten. Terwijl hij stond te rillen, kwam een witte Mercedes met een taxibord op het dak door de Josefinesgate aanrijden. Hij stopte een paar meter voor de met verkeerslichten beveiligde kruising. Reidar Folke Jespersen zag dat de passagier bezig was te betalen. Hij voelde er wel voor de volgende passagier in de witte auto te zijn. Als antwoord op zijn gedachten hoorde hij de zachte stem van zijn vrouw in de telefoon: “Reidar?”
“Ja”, zei Reidar Folke Jespersen toonloos. “Ik kom vandaag later thuis, waarschijnlijk niet voor zeven uur.”
Het was doodstil aan de andere kant. Het achterportier van de witte Mercedes werd geopend en de passagier stapte uit.
“Ben je er nog?” vroeg hij.
“Ja”, zei Ingrid, zijn vrouw, nauwelijks verstaanbaar.
“Ik ga ervan uit dat dit de laatste keer is dat ik je bij een andere man tref”, zei Reidar Folke Jespersen. “Maar de keuze is aan jou. Als je ons huwelijk wilt voortzetten, verwacht ik je om zeven uur thuis te treffen. Wil je dat niet, dan hoef je er niet te zijn.”
Het licht sprong op groen en de taxi reed de kruising over. Reidar Folke Jespersen hief zijn arm op en draaide de auto, die langs het trottoir stopte. “Deze episode is sowieso vergeten en we zullen er nooit meer over praten”, sloot hij het gesprek af, en hij legde de hoorn neer. Hij trok de kaart uit het toestel en blies op zijn handen voor hij ineengedoken over het trottoir naar het achterportier van de auto liep dat de chauffeur vanbinnen uit voor hem openhield. Hij stapte in en trok het portier met een harde klap dicht.
“Waarheen?” vroeg de chauffeur, een dikke Pakistaan die zich op zijn achteruitkijkspiegel concentreerde terwijl auto’s van achteren voorbijreden.
“Ensjø”, zei Reidar Folke Jespersen en haalde diep adem. “Ik heb het koud, dus het zou fijn zijn als u de kachel wat hoger zou zetten.”