Two-step
Die nacht droomde Frank Frølich over Line, hoewel het minstens vijftien jaar geleden was dat hij haar voor het laatst had gezien. In de droom waren ze in haar vakantiehuisje. Buiten heerste een hectische activiteit van kwetterende vogels. Hij lag op zijn zij in bed en voelde hoe de zon zijn voeten verwarmde. Een zoete zomergeur trok door het op een kier geopende raam naar binnen. Line had zich op het bed omgedraaid. Hij bleef naar haar krachtige buikspieren liggen kijken. De zon tekende een scherpe schaduw van de raamstijlen op het bed. Haar haar golfde over het kussen. Een klimoprank strekte zich uit naar de vloer en raakte bijna het op een hoop gegooide ondergoed. Toen was hij niet meer in het huisje, maar bevond hij zich in een herfstbos. De lucht was scherp en ze hadden uitzicht over een meertje, waar de berkenbladeren aan de overkant geel met een vleugje oranje waren gekleurd. De bladeren spiegelden zo duidelijk in het zwarte water dat het omgekeerde beeld haast scherper was dan de werkelijkheid. Hij was nu niet langer samen met Line, maar met Eva-Britt. Met een haarlok in haar mondhoek keek ze hem aan en gooide een armvracht bladeren over hem heen. De bladeren waren droog. In plaats van te vallen werden ze opgenomen door een windvlaag en waaiden ze weg; ze werden kleiner en kleiner totdat ze als stof aan de hemel verdwenen. Hij keerde zich van haar af en ontdekte een boekenkast. Hij kon de titels op de ruggen van de boeken niet lezen. De kast stond te ver weg. In plaats daarvan viel zijn oog op een foto van een motorfiets op de deur, een Harley-Davidson Fat Boy die werd bestuurd door een donkerharige vrouw met blote borsten en lange, in nauwe jeans gestoken benen. Het was Gøril. Hij werd wakker en ontdekte dat hij thuis in zijn eigen bed lag. Geen Line, geen Eva-Britt. Alleen zijn eigen kleren lagen op een hoop op de vloer. Op de kastdeur hing de oude poster van een Harley-Davidson Fat Boy, zonder Gøril.
Ten slotte zwaaide hij zijn benen op de vloer en bleef in de spiegel zitten kijken naar zijn miserabele uiterlijk. Godzijdank, dacht hij, dat mij ’s morgens niemand aan mijn hoofd zeurt.
Een uur later opende hij de deur en stapte naar buiten. Het weer was iets zachter, rond het vriespunt, en het had ’s nachts gesneeuwd. De sneeuwschuivers hadden alle geparkeerde auto’s in een mantel van natte sneeuw gepakt. Het ritmische geluid van een sneeuwschep vertelde dat een of andere verbeten pennenlikker vastbesloten was met de auto naar zijn werk te gaan. Maar toen de motor startte, was dat met een gedempt geluid; de lucht was niet helder, alle geluiden moesten hun best doen om door de dikke, dempende laag sneeuw heen te dringen. Frank wilde dat het zomer was, dat hij op een morgen wakker zou worden van de zon die zijn voeten verwarmde.
Toen hij in de bar van hotel Continental aankwam, zocht hij een plaatsje op een van de leren banken achterin. De clientèle bestond voor het grootste deel uit zakelijk geklede heren die hun Hugo Boss-jasjes hadden uitgetrokken. Zwaar opgemaakte moeders in bontmantels hadden hun onhandige tienerdochters met zware borsten en pruilende onderlippen meegebracht. Goedgetrainde reeënblikken werden geworpen op de heren met het rijkste voorkomen. Frank Frølich bestelde koffie, die in een kannetje werd geserveerd. Even later kwam een man in een rood jasje met veerkrachtige tred uit de lobby van het hotel. Een van de vrouwen achter de bar wees naar Frank Frølich, die opstond en zijn hand uitstak. Hermann Kirkenær had kort, krullend haar dat op de kruin begon te kalen. Hij was ongeschoren en droeg een ring in zijn linkeroor. Zo gauw hij was gaan zitten, werd hem een glas cola geserveerd door de vrouw die de politieman had aangewezen.
Kirkenær vertelde dat hij en zijn vrouw afkomstig waren uit Tønsberg, maar dat ze in het Continental woonden als ze iets te doen hadden in de stad, zoals bijvoorbeeld vandaag, ze zouden naar drie woningen gaan kijken.
“Dus u gaat verhuizen naar Oslo?”
“Ja”, zei Kirkenær, terwijl hij over Frank Frølichs schouder keek. Een lange vrouw met lang haar en een heldere blik stond afwachtend naast de politieman.
“Iselin”, zei Kirkenær. “Mag ik je voorstellen aan Frank Frølich.”
Haar hand voelde warm en droog aan. Ze had lange vingers en was gekleed in een kort jasje en een rok tot over de knieën.
Ze ging naast Kirkenær op de bank zitten. Haar brede mond werd ontsierd door een lelijke koortslip. Frank Frølich sloeg zijn blik neer toen ze hem diep in de ogen keek.
“Frølich onderzoekt de moord op Reidar Folke Jespersen”, verklaarde Kirkenær.
“Een vreselijke zaak”, zei Iselin Varås medelevend.
“Iselins eerste reactie is altijd oprecht”, zei Kirkenær met nauwelijks verborgen sarcasme. “Dat is een heel lief trekje, maar de politie vraagt zich eigenlijk af of wij contact hebben gehad met Reidar Folke Jespersen voor de bijeenkomst bij Arvid op 13 januari”, zei hij tegen zijn vrouw op een toon die het midden hield tussen hatelijk en arrogant.
Iselin Varås hield een lippenbalsem in haar hand. Ze drukte hem voorzichtig tegen de koortsplek.
“We hadden nauwelijks met hem gesproken”, zei ze. “Maar jij had toch kennisgemaakt met Reidar? Ik had hem nog niet eerder gezien.”
“Nee, we hadden contact met Arvid, zijn broer”, zei Kirkenær. “We hadden veel, ik bedoel meer winkels aangeschreven, en we hadden ons in eerste instantie gericht tot Reidar Folke Jespersen. Maar Arvid, zijn broer, nam contact met ons op; hij reageerde op de brief, om het maar zo te zeggen.”
Als de brief aan Reidar was gericht, dan moeten de broers er dus over gesproken hebben, concludeerde Frank Frølich in gedachten. Hij leunde achterover toen de serveerster naar hun tafeltje kwam met een flesje mineraalwater, dat ze eerst in een glas schonk en vervolgens aan Iselin Varås serveerde. Deze volgde met haar ogen hoe het water in het glas bruiste en zei: “Reidar Folke Jespersens naam staat in de registers.” Toen de serveerster weg was, hief ze haar glas op naar Frølich om te proosten. Hij tilde beleefd zijn koffiekopje op.
“Ze waren eigenlijk alle drie positief. Arvid zei zelfs dat hij erg blij was met de aanvraag”, zei ze. Ze zette haar glas weer neer, greep met beide handen haar haar bij elkaar en maakte snel een dikke paardenstaart, die ze met een elastiekje samenbond.
“En ze hebben nog steeds geen nee gezegd”, ging Kirkenær verder. “Het is tenslotte mogelijk …”
“Hermann”, onderbrak ze hem moederlijk.
“Wat?”
“De man is dood, Hermann”, zei ze, en ze keek hem terechtwijzend aan voor ze opnieuw haar koortslip met lippenbalsem aanstipte.
Het beviel haar man duidelijk niet op die manier te worden terechtgewezen.
Ze ging onverdroten verder: “We laten het aan hen over om weer contact op te nemen. Als u zegt dat Reidar Folke Jespersen tegen de verkoop was, dan is dat nieuw voor ons. We dachten dat ze het er alle drie over eens waren, maar zoals de situatie nu is …”
“Op het contract ontbraken alleen nog de handtekeningen”, onderbrak Kirkenær haar, en hij zond haar een woedende blik.
“Toen u de broers ontmoette, hebt u dus niets gemerkt van hun onderlinge onenigheid?”
Ze schudden allebei het hoofd.
“Ik weet het absoluut zeker”, benadrukte ze terwijl ze de lippenbalsem tussen haar vingers rolde. “En hij zei ook niets toen wij er waren.” Ze glimlachte en wierp een blik op haar echtgenoot alsof ze samen een komische ervaring deelden. “Eigenlijk zei alleen Arvid iets.”
“Oude Arvid is verliefd op Iselin”, zei Hermann Kirkenær vrolijk, en hij ging geraffineerd verder, zodat ook zij de repliek mee zou krijgen: “Ik ben namelijk getrouwd met een vrouw die zich in het gezelschap van oudere mannen uitstekend op haar gemak voelt.”
“Er is toch niets mis mee dat een vrouw het heerlijk vindt om te voelen dat ze aantrekkelijk is?” zei Iselin, en ze raakte voorzichtig met haar wijsvinger haar koortslip aan.
“Zolang ze zich niet opdringt.”
Het commentaar was direct en persoonlijk. Frank Frølich bestudeerde de schilderijen aan de wand. Hij dacht opeens aan Eva-Britt, hoe hij zich af en toe aan haar kon ergeren. Het zweet brak hem uit bij de gedachte waar een dergelijke irritatie in gezelschap van anderen toe kon leiden.
Iselin Varås kon haar stem nauwelijks onder controle houden: “Hermann kan erg sympathiek overkomen, hebben ze mij verteld.”
Er volgde een onbehaaglijke stilte. Iselin Varås concentreerde zich op haar glas mineraalwater.
“En u houdt zich dus bezig met antiek”, zei Frølich, om van onderwerp te veranderen.
Hermann Kirkenær zweeg.
Zij hief haar hoofd op en knikte langzaam.
“Waarom juist deze winkel?”
Iselin Varås kuchte. “Een algemene beoordeling, dat heeft te maken met de verhoudingen in de branche.”
“Vele zijn niet serieus”, voegde Kirkenær er kort aan toe.
“Daarom is het moeilijk om met niets te beginnen”, zei ze, duidelijk gehinderd door haar koortslip. Ze had weer de dop van haar lippenbalsem gedraaid. “We zijn dus op zoek naar een gevestigde winkel, in een van de betere buurten van de stad”, vervolgde ze. “Je koopt tenslotte ook de naam van het bedrijf.”
“Hebt u al meerdere pogingen gedaan?”
Kirkenær knikte.
“Waarom viel uw keus op de winkel van de broers Folke Jespersen?”
Ze keken elkaar aan. “Geef jij maar antwoord”, zei ze.
Hij deed zijn handen uiteen. “Ze verkopen mooie spullen”, zei hij.
“Goede smaak”, voegde ze eraan toe. “Ze hebben een goede smaak.”
Frank Frølich tilde zijn koffiekopje op. Het was leeg. Hij zette het weer weg.
“Waarom mikt u eigenlijk op deze markt?” vroeg hij.
Ze staarden hem niet-begrijpend aan.
“Wat deed u hiervoor?” vroeg Frølich.
“Ik ben leraar”, zei ze. “Ik heb een lesbevoegdheid in taal en kunstgeschiedenis.” Ze keek glimlachend naar haar man. “Jouw beurt.”
“Raad eens”, zei hij tegen Frølich, die zijn schouders ophaalde.
Kirkenær gaf zelf het antwoord: “Autobranche.”
“Dat noemen we volgens mij autoverkoper”, corrigeerde ze hem, licht ironisch. “Hermann is ervan overtuigd dat verkopen een vak is, niet wat er wordt verkocht. Vanuit dat standpunt noemt hij zichzelf geen autoverkoper.”
“Zij heeft er dus verstand van”, kwam hij ertussendoor, “want zij is kunsthistoricus.”
“Wat voor auto’s?” vroeg Frølich.
“Dure auto’s. Mercedes, bmw, de grootste en de duurste auto’s.”
“Oké”, zei Frølich, inmiddels lichtelijk geïrriteerd over het gegooi met modder. “Ik vraag me een ding af: waarom werd die bijeenkomst bij Arvid eigenlijk georganiseerd?”
Ze keken elkaar even aan. “Geef jij maar antwoord”, zei Kirkenær.
“We zouden het contract rondmaken”, zei ze. “Het was de bedoeling dat ze alle drie met ons kennis konden maken en zouden horen welke ideeën wij hadden. Ze moesten dus overtuigd worden.”
“Dus de prijs was op de bijeenkomst geen onderwerp van gesprek?”
“Nee”, zei Kirkenær. “De prijs was al afgesproken.”
“Dus was Reidar Folke Jespersen van tevoren op de hoogte van de verkoopplannen en de prijs die u geboden had …”
Ze knikten allebei. “Noch de bijeenkomst, noch het doel van de bijeenkomst was voor iemand onduidelijk”, zei Kirkenær. “En ik kan me ook niet herinneren dat ik eerder iets heb gemerkt van een negatieve instelling bij een van hen”, voegde hij eraan toe.
“U hebt geen nieuwe voorwaarden ter sprake gebracht waardoor Reidar Folke Jespersen van standpunt kon veranderen?”
“Helemaal niet”, zei Hermann Kirkenær.
“Kunnen de beide broers iets voor hem hebben achtergehouden?”
Ze keken elkaar weer even aan. Iselin Varås haalde voorzichtig de schouders op. Kirkenær antwoordde: “Theoretisch gezien is dat mogelijk. Maar dat moet u aan hen vragen. Ik …” Hij wierp een blik op de vrouw, die hem instemmend toeknikte. “Wij hadden niet de indruk dat hij op die bijeenkomst iets nieuws of verrassends te horen kreeg.”
“Als hij van plan was om zich niet aan de afspraak te houden, dan moet hij dat hebben bedacht voor hij kwam opdagen”, voegde Iselin Varås eraan toe.
“Hebt u naderhand nog contact gehad met de broers?”
“We hebben met Arvid gesproken”, zei ze, terwijl ze nog steeds met haar wijsvinger aan haar koortslip zat.
“Wanneer?”
“We belden Arvid dezelfde middag, en toen zei hij dat we de zaak een paar dagen moesten laten rusten, dan zou het allemaal in orde komen.”
“Hij zei dus niet tegen u dat Reidar Folke Jespersen tegen de verkoop was geweest?”
“Nee.”
“Kunt u zich zijn woorden letterlijk herinneren?”
Iselin Varås schraapte haar keel: “Hij zei precies: ‘Ik geloof dat we dit een of twee dagen moeten laten rusten, dan komt alles in orde zoals we hebben afgesproken.’”
“Wat dacht u toen?”
Ze haalde de schouders op. “Ik werd een beetje … wat zal ik zeggen … ik begon ’m een beetje te knijpen. Dus vroeg ik of er iets mis was. Maar toen zei Arvid dat er een klein probleempje was opgedoken, maar dat zou voor het eind van de dag gladgestreken zijn.”
Frølich keek haar aan. “Een klein probleempje dat voor het eind van de dag gladgestreken zou zijn?”
“Dat zei hij.”
“En wanneer was dat?”
“Dat was dezelfde dag dat we elkaar hadden gezien. Rond een uur of vier ’s middags, denk ik.”
“En daarna? Hebt u elkaar daarna nog gesproken?”
“Hij belde de volgende dag, nog voor we van de moord hadden gehoord. In de loop van de morgen. Hij vertelde dat zijn broer Reidar dood was en dat ze dus onderling een aantal dingen formeel moesten regelen voor er sprake kon zijn van de definitieve verkoop. En hij vroeg of wij het geduld hadden om nog even te wachten.”
Ze keken nu allebei naar Frølich. “Had u dat?” vroeg hij.
Kirkenær vroeg afwezig: “Hadden we wat?”
“Had u tijd om te wachten?”
Ze keken elkaar glimlachend aan. “Dat zijn we nu aan het doen”, zei ze. “We wachten.”
“Hoe lang bent u van plan om te wachten?”
Ze keken elkaar een hele tijd aan voor Iselin Varås zich naar Frank Frølich omdraaide met een enigszins berustende uitdrukking op haar gezicht. “Daar zijn we nog niet helemaal uit”, zei ze. “Maar ik denk niet dat dat nog erg lang zal zijn.”