In de gevangenis
Tété beviel van haar dochter
tijdens de hete junimaand, bijgestaan door Adèle en door Rosette,
die van dichtbij wilde zien wat haarzelf over enkele maanden te
wachten stond. Loula en Violette liepen op straat te ijsberen, net
zo zenuwachtig als Zacharie. Toen ze haar baby in de armen nam,
huilde Tété van blijdschap: ze zou van dit kind kunnen houden
zonder bang te hoeven zijn dat ze het haar zouden afnemen. Deze
dochter was van haar. Ze zou haar moeten verdedigen tegen ziekte,
ongelukken en andere voor de hand liggende narigheid, zoals alle
kinderen, maar niet tegen een meester die het recht had over haar
te beschikken zoals hem dat uitkwam.
De vreugde van de vader was
overdreven en de festiviteiten die hij organiseerde waren zo
genereus dat Tété er bang van werd: het zou ongeluk kunnen
aantrekken. Als voorzorgsmaatregel nam ze het pasgeboren kindje mee
naar de priesteres Sanité Dédé, die vijftien dollar ontving om haar
te beschermen met een ritueel waarin haar speeksel en hanenbloed
een rol speelden. Daarna begaf het hele gezelschap zich naar de
kerk om de baby door père Antoine te laten dopen met de naam van
haar peetmoeder: Violette.
Voor Rosette duurde de rest van die klamme, hete zomer
eindeloos. Hoe dikker haar buik werd, des te meer ze Maurice miste.
Ze woonde met haar moeder in het huisje dat Zacharie had gekocht en
was omringd door vrouwen die haar geen moment alleen lieten, maar
ze voelde zich kwetsbaar. Ze was altijd sterk geweest - ze had zich
altijd bevoorrecht gevonden - maar nu was ze angstig, ze leed aan
nachtmerries en werd gekweld door vreselijke
voorgevoelens.
'Waarom ben ik in februari niet met Maurice meegegaan? En
als er iets gebeurt? Als we elkaar nooit meer zien? We hadden nooit
uit elkaar moeten gaan,' huilde ze.
'Niet aan nare dingen denken,
Rosette, want door eraan te denken roep je ze op,' zei Tété dan
tegen haar.
In september waren enkele
families die de maanden daarvoor op het platteland hadden
doorgebracht, alweer terug, onder hen Hortense Guizot en haar
dochters. Valmorain was op de plantage gebleven, hij had nog steeds
geen vervanger gevonden voor de opzichter en hij had genoeg van
zijn vrouw en zij van hem. Bovendien zat hij niet alleen zonder
opzichter, hij kon ook niet op Sancho rekenen, want die was naar
Spanje vertrokken. Sancho had bericht gehad dat hij in het bezit
was gekomen van een aantal stukken grond, eigendom van de familie
Garcia del Solar, die, hoewel ze braak lagen, enige waarde
vertegenwoordigden. Hij zat niet te wachten op die onverwachte
erfenis, maar verlangde er wel naar zijn vaderland terug te zien,
waar hij tweeëndertig jaar niet was geweest.
Dankzij de goede zorgen van de
non begon Valmorain enigszins van zijn beroerte te herstellen. De
non was een strenge Duitse die zich absoluut niets aantrok van de
woedeaanvallen van haar patiënt en hem dwong wat stapjes te zetten
en met zijn zieke hand te oefenen door hem in een wollen bal te
laten knijpen. Verder genas ze hem van zijn incontinentie door de
spot te drijven met zijn luiers. Intussen had Hortense zich met
haar gevolg van kindermeisjes en andere slaven in het huis in de
stad geïnstalleerd om te genieten van het uitgaansseizoen, bevrijd
van haar echtgenoot, die als een molensteen om haar nek hing.
Misschien zou het haar lukken hem in leven te houden, dat was
verreweg het beste, maar dan wel zo ver mogelijk van haar
vandaan.
Hortense was
nog maar nauwelijks een week terug in New Orleans, toen ze in de
Rue Chartres, waar ze met haar zus Olivie linten en veren wilde
kopen - ze hield nog steeds vast aan de gewoonte zelf haar hoeden
te veranderen - Rosette tegen het lijf liep. Ze herkende het meisje
in een oogopslag. Rosette droeg een jurk van een donkere wollen
stof en een gebreide omslagdoek om haar schouders; haar haren zaten
in een staart, maar die bescheiden verschijning deed geen afbreuk
aan haar zelfbewuste houding. Hortense had het altijd al als een
provocatie ervaren dat het meisje zo knap was, en nu, nu ze zelf zo
moddervet was geworden, meer dan ooit. Ze wist dat Rosette niet met
Maurice mee naar Boston was gegaan, maar niemand had haar verteld
dat ze zwanger was. Er begon onmiddellijk een alarmbel te rinkelen:
dat kind, en helemaal als het een jongen was, kon haar leven in de
war schoppen. Haar echtgenoot was zo zwak van karakter dat hij een
kind als voorwendsel
zou gebruiken om een verzoening met Maurice tot stand te
brengen en hem alles te vergeven.
Rosette zag de twee dames pas
toen ze vlakbij waren. Ze stapte opzij om hen voor te laten gaan en
groette beleefd, maar zonder een spoor van de nederigheid die de
blanken van gekleurde mensen verwachtten. Hortense ging recht voor
het meisje staan en daagde haar uit.
'Kijk toch eens, Olivie, die
is brutaal!' zei ze tegen haar zuster, die net zo schrok als
Rosette zelf. 'En zie je wat ze om haar hals heeft? Dat is goud!
Negerinnen mogen in het openbaar geen juwelen dragen. Die verdient
een paar zweepslagen, vind je ook niet?'
Haar zus, die geen idee had
wat er aan de hand was, pakte Hortenses arm vast om haar mee te
voeren, maar Hortense trok zich los en rukte Rosette de medaille
die Maurice haar had gegeven af. Het meisje week met haar handen
beschermend om haar keel naar achteren, en toen sloeg Hortense haar
recht in haar gezicht.
Rosette was opgegroeid met de privileges van een vrij
meisje, eerst in het huis van Valmorain en later in het internaat
van de ursulinen. Ze had zich nooit slavin gevoeld en had, omdat ze
zo mooi was, een groot zelfbewustzijn ontwikkeld. Tot dat moment
was ze nog nooit door een blanke mishandeld en ze had geen besef
van de macht die ze over haar hadden. Instinctief, zonder zich te
realiseren wat ze deed of wat de gevolgen konden zijn, gaf ze die
onbekende vrouw die haar had aangevallen een klap terug. Hortense
Guizot, volkomen overdonderd, wankelde, brak een hak en dreigde te
vallen. Ze begon als een bezetene te krijsen en binnen de kortste
keren waren ze omringd door nieuwsgierigen. Rosette zag zich
ingesloten door mensen en wilde ertussenuit knijpen, maar ze werd
vastgegrepen en even later door politieagenten
weggevoerd.
Tété hoorde het een halfuur
later - want er waren veel mensen getuige geweest van het incident
en het nieuws vloog van mond tot mond en had Loula en Violette, die
in de Rue Chartres woonden, bereikt -maar ze kon haar dochter pas
die avond bezoeken, toen père Antoine met haar meeging. De heilige,
die de gevangenis kende als zijn eigen huis, duwde de bewaker opzij
en ging Tété voor door een smalle gang die met enkele fakkels werd
verlicht. Door de tralies konden ze vaag de cellen zien waarin de
mannen zaten, en aan het eind van de gang bevond zich de
gemeenschappelijke cel waarin de vrouwen werden ondergebracht. Er
zaten alleen kleurlingen, op één meisje met geel
haar na, mogelijk een lijfeigene, en
er waren twee in vodden gehulde zwarte kindertjes die dicht tegen
een van de gevangenen aan lagen te slapen. Een andere vrouw had een
baby in haar armen. Op de vloer lag een dunne strolaag, er waren
wat smerige dekens, een emmer waar ieder haar behoefte in moest
doen en een kan goor drinkwater; het feit dat het er onmiskenbaar
naar rottend vlees rook, droeg bij aan de algehele smerigheid van
de omgeving.
In het
bleke, gefilterde licht dat via het gangetje naar binnen viel, zag
Tété Rosette zitten, in een hoek, tussen twee andere vrouwen in, in
haar omslagdoek gewikkeld en met de handen op haar buik, het
gezicht gezwollen van het huilen. Dodelijk ongerust snelde ze op
haar dochter af om haar te omhelzen, maar ze struikelde over de
zware boeien waarmee men haar dochters enkels had
geketend.
Père
Antoine was voorbereid, want hij kende de omstandigheden in de
gevangenis maar al te goed, en had in zijn mand brood en
suikerklontjes meegenomen om onder de vrouwen uit te delen, en een
extra deken voor Rosette.
'Morgen halen we je hier uit, Rosette, nietwaar mon père?'
zei Tété huilend. De kapucijner priester gaf geen
antwoord.
De enige
verklaring voor het gebeuren die Tété kon verzinnen, was dat
Hortense Guizot zich had willen wreken voor de belediging die zij,
Tété, de familie had aangedaan door te weigeren de zorg voor
Valmorain op zich te nemen; ze besefte niet dat alleen het bestaan
van haarzelf en Rosette al diep krenkend was voor die
vrouw.
Verslagen
begaf ze zich naar het huis van Valmorain, waar ze sinds haar
laatste bezoek gezworen had nooit meer een voet te zetten, en wierp
zich voor haar oude meesteres op de grond om haar om Rosettes
vrijheid te smeken en aan te bieden in ruil daarvoor voor haar
echtgenoot te zorgen; ze was bereid te doen wat ze maar wilde,
alles, heb medelijden, madame.
Hortense, vergiftigd door
wrok, gunde zich het genoegen alles tegen Tété te zeggen wat maar
in haar opkwam en liet haar daarna het huis uit gooien.
Tété deed, met haar beperkte
middelen, al het mogelijke om Rosettes lot te verlichten. Ze liet
haar dochtertje bij Adèle of Loula achter om elke dag eten naar de
gevangenis te kunnen brengen; voor alle
vrouwen, want ze wist dat Rosette
wat ze kreeg met de anderen zou delen en kon het idee dat ze honger
leed niet verdragen. Ze moest het voedsel bij de bewakers
achterlaten, want die lieten haar maar heel zelden binnen, en had
geen idee hoeveel die mannen werkelijk aan de gevangenen gaven en
wat ze voor zichzelf hielden. Violette en Zacharie betaalden de
kosten en zij was de halve nacht aan het koken. En omdat ze ook nog
bleef werken en voor haar kleine Violette moest zorgen, raakte ze
de uitputting nabij. Ze herinnerde zich dat tante Rose de
verspreiding van besmettelijke ziekten voorkwam door het drinkwater
te koken, en smeekte de vrouwen niet te drinken van het water in de
kan, al stierven ze van de dorst, en alleen de thee te nemen die
zij bracht. In de maanden daarvoor waren in de gevangenis
verschillende vrouwen aan cholera overleden.
Omdat het 's nachts koud was,
zorgde Tété ook voor dikke kleren en meer dekens voor iedereen -
haar dochter kon toch niet de enige zijn die geen kou leed - maar
het klamme stro op de vloer en het water dat langs de muren
sijpelde, bezorgden Rosette pijn op de borst en een hardnekkige
hoest. Ze was niet de enige die ziek was, een andere gevangene was
er nog erger aan toe met een gangreneuze ontsteking die door de
enkelboeien was ontstaan. Op aandringen van Tété wist père Antoine
toestemming te krijgen haar naar het nonnenziekenhuis te brengen.
Een week later hoorden ze dat het been geamputeerd was.
Rosette wilde niet dat Maurice
te weten kwam wat er was gebeurd, want ze was ervan overtuigd dat
ze weer zou zijn vrijgelaten voor een brief hem zou bereiken, maar
de rechterlijke macht was traag. Er waren zes weken verstreken toen
de rechter haar zaak in behandeling nam, en dat was nog relatief
snel omdat het om een vrije vrouw ging en père Antoine druk op de
ketel zette. Andere gevangenen moesten jaren wachten, soms zonder
ook maar enig idee van de reden waarom ze waren opgepakt. De broers
van Hortense Guizot, die advocaat waren, hadden de aanklacht
opgesteld: 'Het aanvallen en slaan van een blanke dame'.
Rosette werd veroordeeld tot
zweepslagen en twee jaar gevangenisstraf, maar de rechter trok op
aandringen van de heilige de zweepslagen in, gezien Rosettes
zwangerschap en het feit dat Olivie Guizot de gebeurtenis beschreef
zoals die werkelijk was voorgevallen en haar zus dus openlijk
afviel. De rechter was ook onder de indruk van de waardige houding
van de verdachte, die in een nette jurk voor de rechtbank verscheen
en op de beschuldigingen antwoordde zonder blijk te geven van enige
hooghartigheid, maar ook zonder te verslappen, hoewel het spreken
haar moeite kostte doordat ze nauwelijks op haar benen kon staan en
hevig hoestte.
Toen
ze het vonnis vernam, stak er een oorkaan op in Tété. Rosette zou
twee jaar in een smerige cel niet overleven, en haar baby al
helemaal niet.
'Erzuli, loa, moeder, geef me kracht.'
Ze zou haar dochter bevrijden,
al moest ze de muren van de gevangenis er met haar eigen handen
voor afbreken. Tété was volledig overstuur en kondigde iedereen die
ze tegenkwam aan dat ze Hortense Guizot en die hele godvergeten
familie ging vermoorden.
Om te voorkomen dat ze zelf ook in de gevangenis zou belanden,
besloot père Antoine in actie te komen. Zonder iemand iets te
zeggen vertrok hij naar de plantage om met Valmorain te praten. Dit
besluit kostte hem de grootste moeite, niet alleen omdat de mensen
die hij bijstond hem niet enkele dagen achtereen konden missen,
maar ook omdat hij niet kon paardrijden en de tocht over de rivier
tegen de stroom in zwaar was en duur; maar hij speelde het
klaar.
De heilige
trof Valmorain in een betere toestand aan dan hij had verwacht,
hoewel de man nog hulpbehoevend was en moeite had met spreken.
Voordat hij hem met hel en verdoemenis kon bedreigen, realiseerde
hij zich dat de man niet het minste idee had van wat zijn vrouw in
New Orleans had aangericht.
Toen hij hoorde wat er was gebeurd, wond Valmorain zich meer
op over het feit dat Hortense alles in het werk had gesteld om het
voorval voor hem verborgen te houden - wat ze ook met zoveel andere
zaken deed - dan dat hij zich druk maakte om het lot van Rosette,
die hij 'die snol' noemde. Zijn houding veranderde echter toen de
priester vertelde dat het meisje zwanger was; hij wist maar al te
goed dat een verzoening met Maurice geen schijn van kans meer zou
hebben als Rosette of de baby iets zou overkomen. Met zijn goede
hand luidde hij de koeienbel om de non te roepen en hij droeg haar
op onmiddellijk alles in orde te maken voor zijn vertrek naar de
stad.
Twee dagen
later trokken de advocaten Guizot alle aanklachten tegen Rosette
Sedella in.