Doodsangst

Violette Boisier wist dat het eerste Cordon Bleubal de toon zou zetten voor de toekomst en daarom moest ze vanaf het begin duidelijk zien te maken dat dit bal iets heel anders was dan de rest van de feesten die de stad van oktober tot eind april in beroering brachten. Ze liet de grote ruimte versieren zonder op de kosten te letten. Er werden podia opgericht voor de muzikanten, rond de dansvloer werden voor de moeders en de chaperonnes tafeltjes met geborduurde kleedjes neergezet tussen met fluweel beklede stoelen, en voor de triomfantelijke entree van de meisjes bouwden ze in de zaal een plankier dat met tapijt werd bedekt. Op de dag van het bal maakten ze de geulen langs de straat schoon, legden er planken over, ontstaken gekleurde lichtjes en fleurden de hele wijk op met muzikanten en zwarte dansers, net als met carnaval. De ruimte binnen was daarentegen heel sober gehouden.
In huize Valmorain, in het centrum, was het geluid van de muziek op straat te horen, maar net als alle andere blanke vrouwen in de stad deed Hortense Guizot of ze niets merkte; ze wist wat er speelde, want het bal was al wekenlang hét onderwerp van gesprek. Ze was net klaar met eten en zat omringd door haar dochters in de huiskamer te borduren. De meisjes, stuk voor stuk net zo blond en roze als hun moeder vroeger, speelden met hun poppen terwijl de jongste in haar wiegje lag te slapen. Hortense was door het moederschap versleten en wreef tegenwoordig karmijn op haar wangen en pronkte met een kunstig gemaakte nepstaart van geel haar waar haar slavin Denise Hortense eigen, strokleurige haren doorheen vlocht.
Het diner had bestaan uit soep, twee hoofdgerechten, een salade, kaas en drie toetjes, niets ingewikkelds want ze was maar alleen. De meisjes aten nog niet in de eetkamer en haar man ook niet meer sinds hij een streng dieet volgde en liever niet in verleiding werd gebracht. Hem was in de bibliotheek rijst en gekookte kip zonder zout geserveerd. Hij hield zich strikt aan de voorschriften van dokter Parmentier; behalve dat hij honger leed, moest hij wandelingen maken en zich onthouden van alcohol, sigaren en koffie. Hij zou dood zijn gegaan van verveling als zijn zwager Sancho hem niet dagelijks opzocht om hem op de hoogte te brengen van de laatste nieuwtjes en roddels, hem op te beuren met diens opgewekte humeur en van hem te winnen met kaarten en domino.
Parmentier klaagde veel over zijn eigen hartproblemen, maar hield zich niet aan het ijzeren regime dat hij zijn patiënt oplegde omdat Sanité Dédé, de voodoopriesteres van het Place Congo, hem de toekomst had voorspeld uit de kaurischelpen en hij volgens haar negenentachtig jaar oud worden.
'Jij, blanke, zult de ogen van de heilige père Antoine sluiten als die in 1829 sterft.' Dat had hem gerustgesteld wat betreft zijn eigen gezondheid, maar hem ook angstig gemaakt, want de kans bestond dat hij in dat lange leven Adèle en de kinderen verloor, die hij boven alles liefhad.
Tijdens de reis naar Frankrijk had Valmorain voor het eerst gemerkt dat er iets niet goed zat. Na het deprimerende bezoek aan zijn honderdjarige moeder en zijn ongetrouwde zusters liet hij Maurice in Parijs achter en scheepte zich in naar New Orleans. Tijdens de reis had hij een paar keer een aanval van benauwdheid, wat hij toeschreef aan de hevige golfslag, een overmaat aan wijn en de slechte kwaliteit van het eten. Bij thuiskomst constateerde zijn vriend Parmentier een hoge bloeddruk, een overslaande pols, een slechte spijsvertering, een overmaat aan gal, winderigheid, rottend lichaamsvocht en hartkloppingen. Hij deelde hem zonder verdere omhaal van woorden mee dat hij moest afvallen en zijn levensstijl veranderen, anders zou hij binnen een jaar in zijn praalgraf op het Saint-Louis kerkhof liggen. Doodsbang onderwierp Valmorain zich aan de voorschriften van de dokter en aan de machtswellust van zijn vrouw, die zich onder het mom voor hem te willen zorgen, gedroeg als een gevangenbewaarder.
Voor het geval dat ging hij ook te rade bij kruidendokters en magiërs, over wie hij altijd grappen had gemaakt tot de schrik hem van gedachten deed veranderen. Hij verloor er niets bij, hij kon het allicht een kans geven, bedacht hij, en hij had een gris-gris aangeschaft, een heidens altaartje in zijn kamer gezet, hij nam de onidentificeerbare drankjes in die Célestine voor hem van de markt meebracht, en hij had twee keer een nachtelijke tocht naar een van de eilandjes in de moerassen gemaakt, waar Sanité Dédé hem met de rook van haar tabak en haar bezweringen had gereinigd. Parmentier praatte hem geen twijfels aan over de competentie van de priesteres, trouw aan zijn opvatting dat de geest de macht heeft om te genezen en dat als de patiënt geloof hecht aan magie, er geen enkele reden is om hem die te ontzeggen.

Maurice werkte in Frankrijk op het kantoor van een handelsagent die suiker importeerde. Valmorain had hem daar geplaatst opdat de jongen ook met dat aspect van het familiebedrijf kennis kon maken. Toen hij hoorde dat zijn vader ziek was, nam hij het eerste het beste schip en kwam eind oktober in New Orleans aan. Hij trof Valmorain aan in een leunstoel naast de kachel, veranderd in een enorme zeerob, met een gebreide muts op zijn hoofd, een shawl om zijn voeten en een houten kruis en een gris-gris van lappen om zijn hals. Hij was vreselijk afgetakeld vergeleken bij de arrogante, met geld smijtende man die hem met het losbandige Parijse leven had willen laten kennismaken. Maurice knielde naast zijn vader neer en deze drukte hem in een bevende omhelzing tegen zich aan.
'Mijn zoon, eindelijk ben je er, nu kan ik met een gerust hart sterven,' mompelde hij.
'Praat geen onzin, Toulouse!' Hortense Guizot onderbrak hem ontstemd en ze stond op het punt eraan toe te voegen dat hij vandaag heus nog niet dood zou gaan, jammer genoeg niet, maar ze hield zich op tijd in. Ze verpleegde haar echtgenoot nu drie maanden en haar geduld was op. Valmorain viel haar de hele dag lastig en maakte haar 's nachts wakker met zijn terugkerende nachtmerries over een Lacroix die hem verscheen, die zijn vel als een bloederig hemd achter zich aan sleepte.
Maurice werd door zijn stiefmoeder kil ontvangen, zijn zusjes begroetten hem met een keurige reverence. Ze bewaarden afstand want ze hadden geen idee wie die broer was, die in de familiekring maar zelden ter sprake was gekomen. De jongste van de vijf meisjes lag nog in de armen van haar voedster en de oudste, die Maurice kende uit de tijd dat het kind nog niet eens kon lopen, was acht. Omdat het huis al veel te klein was voor het gezin en de bedienden, logeerde Maurice in het appartement van zijn oom Sancho. Dat was voor iedereen de beste oplossing, behalve voor Toulouse Valmorain, die zijn zoon naast zich wilde om hem met goede raad te overladen en hem het beheer van zijn bezittingen over te dragen. Dat was wel het laatste waar Maurice zin in had, maar dit was niet het juiste moment om zijn vader tegen te spreken.
Op de avond van het bal dineerden Sancho en Maurice niet bij de Valmorains zoals ze, meer uit een gevoel van verplichting dan voor hun plezier, bijna dagelijks deden. Geen van beiden voelde zich op zijn gemak bij Hortense Guizot, die nooit iets om haar stiefzoon had gegeven en Sancho, met zijn gedurfde snor, zijn Spaanse accent en zijn onbeschaamde gedrag, niet uit kon staan. Je moest wel overal lak aan hebben om openlijk met die Cubaanse door de stad te wandelen, die teef van gemengd bloed, dat mens dat direct verantwoordelijk was voor het zo veelbesproken Cordon Bleubal. Als ze daaraan dacht, weerhield alleen haar onberispelijke opvoeding Hortense ervan in een scheldtirade uit te barsten; geen enkele dame kon haar ogen sluiten voor de aantrekkingskracht die die gekleurde hetaeren op blanke mannen uitoefenden, of voor de immorele gewoonte ze hun dochters aan te bieden. Ze wist dat oom en neef zich opdoften om naar het bal te gaan, maar al lag ze op haar sterfbed, ze zou er nooit iets van hebben gezegd. Met haar man kon ze er ook niet over praten, want dan zou ze moeten toegeven dat ze zijn privégesprekken afluisterde, zoals ze zijn correspondentie las en in de geheime laatjes van zijn bureau snuffelde, waar hij zijn geld bewaarde. Op die manier was ze er ook achter gekomen dat Sancho twee invitaties van Violette Boisier had ontvangen omdat Maurice naar het bal wilde. Sancho had met Valmorain moeten overleggen, omdat er vanwege de onverwachte belangstelling van zijn neef voor placage, financiële middelen beschikbaar gesteld moesten worden.
Hortense, met haar oor tegen de muur geplakt, luisterend door een gat dat ze zelf had laten boren, hoorde haar echtgenoot het plan meteen goedkeuren. Ze vermoedde dat het zijn twijfels over Maurice' mannelijkheid wegnam, waaraan ze zelf overigens had bijgedragen door meer dan eens met betrekking tot haar stiefzoon het woord 'verwijfd' te laten vallen. Valmorain vond placage een uitstekend idee, juist omdat Maurice nooit enige belangstelling had getoond voor bordelen of de huisslavinnen. Het zou nog zeker tien jaar duren eer de jongen aan trouwen kon denken, en in de tussentijd moest hij zijn mannelijke driften - zoals Sancho dat noemde - kunnen uitrazen. Een gekleurd meisje, gezond, deugdzaam en trouw, bood veel voordelen. Sancho legde Valmorain de economische voorwaarden uit. Voorheen had men die overgelaten aan de goede wil van de beschermer, maar sinds Violette Boisier zich met de zaak was gaan bemoeien, werden ze vastgelegd in een mondelinge overeenkomst die, hoewel niet rechtsgeldig, onschendbaar was.
Valmorain protesteerde niet tegen de kosten: Maurice verdiende het. Aan de andere kant van de muur had Hortense moeite het niet uit te schreeuwen.