Feestelijkheden
Zoals Sancho dat graag wilde,
werden in 1795 de plantage en het huis, geheel in de traditie van
Louisiana, ingewijd met een overdadig feest dat drie dagen duurde.
Het huis was een rechthoekig, klassiek Grieks gebouw van twee
verdiepingen, met op de begane grond pilaren en een galerij, en
boven overdekte balkons aan alle vier de zijden van het huis. Het
had lichte kamers met mahoniehouten vloeren en aan de buitenkant
was het in pastelkleuren geschilderd, zoals de Franse katholieke
creolen dat graag zagen; de huizen van de Amerikaanse protestanten
waren altijd wit. Volgens Sancho leek het wel een suikerzoete
replica van de Akropolis, maar verder was iedereen het erover eens
dat het een van de mooiste landhuizen aan de Mississippi was. De
inrichting was nog niet af, maar echt kaal was het ook niet meer,
want er stonden overal bloemen en er waren zo veel lampen en
kaarsen aangestoken dat het die drie feestavonden net zo licht was
als overdag. De hele familie was er, inclusief Maurice' leraar
Gaspard Sévérin, die er, gekleed in de nieuwe kazak die Sancho hem
cadeau had gedaan, wat minder meelijkwekkend uitzag, ook omdat hij
op het platteland beter at en vaker in de zon kwam. Tijdens de
zomermaanden, als ze hem meenamen naar de plantage om Maurice'
lessen niet te onderbreken, was hij in staat zijn hele salaris naar
zijn familie in Saint-Domingue te sturen.
Voor het vervoer van zijn
gasten - die hutkoffers, hun persoonlijke slaven en zelfs hun
kapper bij zich hadden - huurde Valmorain twee platbodems, voorzien
van kleurige zonneschermen en elk met twaalf roeiers; verder
contracteerde hij verschillende orkestjes van vrije mulatten die
elkaar konden afwisselen zodat er aldoor muziek was, en schafte hij
voldoende porseleinen borden en zilveren bestek aan voor een
compleet regiment. Er was van alles georganiseerd: wandelingen,
rijtochtjes, jachtpartijen, salonspelletjes en bals. De
onvermoeibare Sancho was steeds de ziel van al dat feestelijks. Hij
was veel gastvrijer dan Valmorain, en net zo op zijn gemak bij
luidruchtige braspartijen in het criminele milieu van El Pantano
als op chique partijen.
De dames brachten de ochtend rustend door en vertoonden zich
pas na de siësta, met dikke sluiers voor hun gezicht en
handschoenen aan, en trokken 's avonds hun mooiste jurken aan. In
het zachte lamplicht leken al die vrouwen schoonheden, met donkere
ogen, glanzende haren en een paarlemoeren huid, heel naturel, geen
sprake van overdreven opgemaakte gezichten en mouches zoals in
Frankrijk, maar in de beslotenheid van hun boudoir maakten ze hun
wenkbrauwen donkerder met kohl, wreven ze rode rozenblaadjes stuk
op hun wangen, werkten ze hun lippen bij met karmijn en kleurden ze
eventuele grijze lokken met koffiedrab, en de helft van hun krullen
had aan een ander hoofd toebehoord. Ze droegen lichte stoffen in
heldere kleuren; zelfs vrouwen die nog maar net weduwe waren,
gingen niet in het zwart, die enge kleur die geen enkele troost
biedt.
's Avonds,
tijdens het bal, wedijverden de dames in elegantie, sommige lieten
een klein negerjongetje achter zich aan lopen om hun sleep te
dragen. Maurice en Rosette, acht en vijfjaar, gaven een
demonstratie van de wals, de polka en de cotillon die de slaag van
de dansleraar rechtvaardigde en het publiek kreetjes van verrukking
ontlokte. Tété hoorde het commentaar: het meisje was vast Spaans,
de dochter van de zwager, hoe heette hij ook weer? Sancho of
zoiets. Rosette, in een jurkje van witte zijde, met zwarte
schoentjes aan haar voeten en een roze strik in haar lange haren,
danste met verve, terwijl Maurice, zwetend van verlegenheid in zijn
deftige pak, de passen telde: twee stapjes naar links, een naar
rechts, een buiging en een halve draai, naar achteren, naar voren
en buigen. En nog een keer. Zij leidde, klaar om met een
zelfverzonnen pirouette de aandacht van de misstappen van haar
danspartner af te leiden.
Als ik groot ben, ga ik elke avond dansen, Maurice. Als je
met me wilt trouwen, kun je het maar beter leren,' waarschuwde ze
hem tijdens de lessen vaak.
Valmorain had een huismeester voor de plantage gekocht en
Tété organiseerde het huishouden in New Orleans, op onberispelijke
wijze dankzij de lessen van de knappe Zacharie in Le Cap. Tijdens
het feest was het hun taak er samen voor te zorgen dat de bediening
op rolletjes liep, waarbij ze elkaar in hun waarde lieten. Ze wezen
drie slaven aan die niets anders deden dan water rondbrengen en de
po's legen, en een jongetje om de poep van de twee poedeltjes van
mademoiselle Hortense Guizot, die
ziek waren geworden, op te ruimen. Valmorain had twee koks
ingehuurd, vrije mulatten, en Célestine, de kokkin van het huis,
verschillende hulpen toegewezen. Zelfs met die extra mankracht
konden ze het maar nauwelijks bolwerken, zo veel vis, schaal- en
schelpdieren, tam en wild gevogelte, creoolse stoofschotels en
toetjes moesten er worden bereid. Er werd een kalf geslacht en Owen
Murphy hield toezicht op het boven een houtskoolvuur roosteren van
het vlees. Valmorain liet zijn gasten de fabricage van de suiker
zien en het destilleren van de rum, en leidde hen rond in de
stallen. Maar de slavenonderkomens toonde hij met de meeste trots.
Murphy had de slaven drie dagen vrij gegeven en kleren en
zoetigheid uitgedeeld, en liet hen later opdraven om te zingen ter
ere van de Maagd Maria. Verschillende dames waren tot tranen toe
geroerd om de godsdienstijver van de negers. Het gezelschap
feliciteerde Valmorain, maar achter zijn rug werd meer dan eens
opgemerkt dat al dat idealisme hem nog eens te gronde zou
richten.
In het begin was Hortense
Guizot Tété tussen de andere dames niet eens opgevallen, behalve
dan vanwege haar irritante poepende hondjes; haar instinct
verzuimde haar te waarschuwen voor de rol die deze vrouw in haar
leven zou gaan spelen. Hortense was achtentwintig en nog
ongetrouwd, niet omdat ze lelijk of arm was, maar omdat haar
verloofde - ze was toen vijfentwintig - van zijn paard was gevallen
en zijn nek had gebroken toen hij het dier liet steigeren om haar
te imponeren. Die verloving was een verbinding uit liefde geweest,
geen verstandsovereenkomst, zoals gebruikelijk onder de creolen van
adel. Denise, Hortenses persoonlijke slavin, had Tété verteld dat
haar meesteres de eerste was geweest die toesnelde en de man dood
had aangetroffen.
'Ze
kon niet eens afscheid van hem nemen,' had ze eraan toegevoegd. Na
de officiële rouwperiode was de vader van Hortense op zoek gegaan
naar een andere kandidaat. Vanwege het voortijdige overlijden van
die verloofde was de naam van het meisje over de tong gegaan, maar
verder had ze een onberispelijk verleden. Ze was lang, blond, roze
en stevig, zoals veel vrouwen in Louisiana, die met graagte aten en
weinig bewogen. In haar decolleté zag je haar borsten als meloenen,
die door de aanwezige heren wellustig werden bekeken. Tijdens de
feestelijkheden verkleedde Hortense zich om de twee a drie uur, en
ze was vrolijk want van de herinnering aan haar verloofde had ze
geen last. Ze zette zich achter de piano, zong met haar sopraanstem
en danste tot het licht werd, met
zoveel vuur dat ze al haar danspartners, behalve Sancho, uitgeput
achterliet. Er was geen vrouw op de wereld die hem klein kon
krijgen, placht hij te zeggen, maar hij gaf toe dat Hortense een
formidabele tegenstandster was.
Toen op de derde dag de boten
met hun lading vermoeide bezoekers, muzikanten, bedienden en
schoothondjes vertrokken waren en de slaven de puinhopen opruimden,
stormde Owen Murphy opgewonden binnen met het bericht dat er op de
rivier een bende marrons onderweg was, die een bloedbad aanrichtte
onder de blanken en de slaven tot opstand aanzette. Het was bekend
dat gevluchte slaven soms door Amerikaanse indianenstammen werden
opgenomen, maar er zaten ook slaven in de moerassen, waar ze
langzaam veranderden in wezens van modder, water en alg, immuun
voor de muggen en het gif van de slangen, onzichtbaar voor het oog
van hun achtervolgers, bewapend met messen, geoxideerde machetes en
scherpe stenen, gek van de honger en de vrijheid. Eerst hoorden ze
dat de groep aanvallers uit zo'n dertig man bestond, maar een paar
uur later had men het al over honderdvijftig.
'Komen ze hier ook naartoe,
Murphy? Denkt u dat onze negers mee zullen doen?' vroeg
Valmorain.
'Dat weet
ik niet, mijnheer. Maar ze zijn in de buurt en het is mogelijk dat
ze ons bereiken. En wat betreft onze eigen mensen, niemand kan
voorspellen hoe die zullen reageren.'
'Hoezo, kan niemand dat
voorspellen... Ze worden met alle mogelijke consideratie bejegend,
ze hebben het nergens beter dan hier. Ik ga met ze praten!' riep
Valmorain, die hevig verontrust door de kamer ijsbeerde.
'Dit is niet op te lossen met
praten, mijnheer,' probeerde Murphy hem uit te leggen.
'Deze nachtmerrie blijft me
achtervolgen! Het heeft geen zin hen goed te behandelen, negers
zijn onverbeterlijk!'
'Rustig, Toulouse,' onderbrak Sancho zijn zwager. 'Er is nog
niets aan de hand. We zijn in Louisiana, niet in Saint-Domingue
waar maar een handjevol nietsontziende blanken het tegen een half
miljoen uitzinnige negers moest opnemen.'
'Ik moet Maurice in veiligheid
brengen. Breng een boot in orde, Murphy, ik vertrek onmiddellijk
naar de stad,' beval Valmorain.
'Dat gebeurt niet!' schreeuwde
Sancho. 'Niemand vertrekt. We gaan er niet vandoor als ratten die
het zinkende schip verlaten. Bovendien is de rivier ook niet veilig, de opstandelingen beschikken
over boten. Mijnheer Murphy, we gaan de plantage verdedigen.
Verzamel alle vuurwapens.'
Ze legden de wapens op de tafel in de eetkamer. Murphy's
twee oudste zoons, van dertien en elf, laadden ze en deelden ze uit
onder de vier blanken; zelfs Gaspard Sévérin kreeg er een, hoewel
hij nog nooit een schot had gelost en zijn handen zo beefden dat
hij niet in staat was te richten.
Murphy hield zich bezig met de
slaven. De mannen werden opgesloten in de stallen en de kinderen in
het huis van de meester; de vrouwen zouden zonder hun kinderen de
hutten niet verlaten. De huismeester en Tété zorgden voor de
huisslaven, die volledig van streek waren door het bericht. Alle
slaven in Louisiana hadden de blanken over het gevaar van opstanden
horen praten, maar ze geloofden dat zoiets alleen gebeurde op
exotische plaatsen en konden zich er geen voorstelling van maken.
Tété wees twee vrouwen aan om voor de kinderen te zorgen en hielp
daarna de huismeester de deuren en de ramen te barricaderen.
Célestine reageerde beter dan je gezien haar karakter zou
verwachten. Ze had zich kapotgewerkt tijdens het feest, prikkelbaar
en heerszuchtig, mopperend op de koks van buiten, onbeschaamde
nietsnutten die nota bene betaald werden voor hetzelfde werk dat
zij voor niets deed. Ze zat net met haar voeten in een teil water
toen Tété haar over de situatie kwam inlichten. 'Niemand zal
hongerlijden,' kondigde ze kortweg aan, en ging meteen met haar
hulpen aan de slag om iedereen te kunnen voeden.
Valmorain, Sancho en de
angstige Gaspard Sévérin wachtten een volle dag, hun pistolen in de
hand, terwijl Murphy de wacht hield voor de stallen en zijn zoons
op de uitkijk stonden bij de rivier. Leanne Murphy stelde de
vrouwen gerust met de verzekering dat hun kinderen veilig in het
huis zaten, waar Célestine hun koppen chocoladedrank
voorzette.
Die avond,
om tien uur, toen ze niet meer op hun benen konden staan van
vermoeidheid, kwam Brandan, Murphy's oudste zoon, met een toorts in
zijn hand en een pistool in zijn gordel aanrijden; hij vertelde dat
er een patrouille onderweg was. Tien minuten later stapten de
mannen voor het huis van hun paard. Valmorain, die de voorafgaande
uren de verschrikkingen van Saint-Lazare en Le Cap had herbeleefd,
ontving hen met zo veel opluchting dat Sancho zich voor hem
schaamde.
De
patrouilleleden informeerden hen over de situatie en Valmorain liet
flessen van zijn beste rum opentrekken om het te vieren. De crisis
was bezworen: er waren elf rebellen gedood en de negentien die
gevangengenomen waren, zouden de volgende morgen worden opgeknoopt.
De rest was uiteengedreven en waarschijnlijk op weg naar hun
schuilholen in het moerasgebied. Een van de miliciens, een rossige
jongen van een jaar of achttien, opgewonden na een nacht vol
avontuur en door de alcohol, verzekerde Gaspard Sévérin dat de
mannen die gehangen werden, zo lang in de moerassen hadden geleefd
dat ze paddenpoten, vissenkieuwen en krokodillentanden hadden
ontwikkeld.
Een
aantal planters uit de streek had zich bij de patrouilles
aangesloten voor deze jacht; het was een sport die ze maar zelden
op dergelijk grote schaal konden beoefenen. Ze hadden gezworen die
opstandige negers tot de laatste man uit te roeien. De verliezen
aan blanke zijde waren minimaal: een vermoorde opzichter, een
planter, drie gewonde miliciens en een paard met een gebroken been.
De opstand had zo snel onderdrukt kunnen worden omdat een huisslaaf
alarm had geslagen.
Morgen, als de rebellen aan hun galgen bungelen, zal die man
vrij zijn, dacht Tété.