Het slavendorp
Maurice werd naar een
internaat in Boston gestuurd waar, zoals zijn vader zo vaak had
gedreigd, strenge Amerikaanse leraren middels tucht en op het leger
geïnspireerde didactische maatregelen een man van hem zouden maken.
Hij vertrok met in een hutkoffer het weinige wat hij bezat en onder
de hoede van een begeleider die voor de gelegenheid was ingehuurd
en hem met een troostend schouderklopje voor de deur van het
instituut achterliet. Het kind had geen afscheid van Tété kunnen
nemen, omdat ze haar de ochtend na de aframmeling al heel vroeg en
zonder enige consideratie naar de plantage hadden gestuurd, met
voor Owen Murphy de instructie haar onmiddellijk in de rietvelden
aan het werk te zetten. De hoofdopzichter zag dat ze onder de
striemen zat, stuk voor stuk zo breed als het touw waarmee stieren
worden vastgebonden maar gelukkig geen in haar gezicht, en zond
haar naar het ziekenhuis van zijn vrouw. Leanne, bezig met een
bevalling die niet goed verliep, gaf haar aloëzalf om op de wonden
aan te brengen, terwijl zij haar aandacht bij de schreeuwende jonge
vrouw hield, die doodsbang was vanwege de orkaan die haar lichaam
al urenlang teisterde.
Leanne had zeven kinderen gebaard en haar eigen bevallingen
waren altijd vlot en zonder al te veel heisa verlopen, de kinderen
werden tussen twee onzevaders door dat magere kippenlijfje
uitgespuugd, en ze realiseerde zich dat ze tegenover een serieus
probleem stond. Ze nam Tété apart en vertelde haar fluisterend,
omdat ze niet wilde dat de barende vrouw haar hoorde, dat het kind
dwars lag en er op die manier niet uit kon.
'Ik ben nog nooit een vrouw
tijdens de bevalling verloren, dit wordt de eerste,' fluisterde
ze.
'Laat mij eens
kijken, mevrouw,' antwoordde Tété.
Ze vroeg de barende vrouw
toestemming haar te onderzoeken, smeerde een hand in met olie en
constateerde met haar smalle, kundige vingers dat Leanne de juiste
diagnose had gesteld. Onder de gespannen huid kon je de vorm van het kind raden alsof je het zag. Ze
zei dat de vrouw met haar hoofd tegen de grond op haar knieën moest
gaan zitten, met haar billen omhoog om de spanning van het bekken
te halen terwijl zij de buik masseerde, met haar handen tegen het
kind duwend om het van buitenaf te draaien. Het was voor haar de
eerste keer, maar ze had gezien hoe tante Rose dat deed en was het
nooit vergeten.
Toen
slaakte Leanne een schreeuw: een klein vuistje kwam via het
geboortekanaal naar buiten. Heel voorzichtig, om het armpje niet te
ontwrichten, duwde Tété het terug, tot het weer in de moeder
verdween, en ging geduldig verder met haar taak, pratend tegen de
vrouw om haar gerust te stellen. Het leek heel lang te duren, maar
eindelijk voelde ze hoe het kind zich heel langzaam omdraaide en
met zijn hoofdje op de goede plek kwam. Ze kon een snik van
dankbaarheid niet onderdrukken, en het was alsof ze tante Rose
naast zich zag glimlachen.
Leanne en zij ondersteunden de moeder, die inmiddels begreep
wat er aan de hand was en meewerkte in plaats van zich panisch te
verzetten; ze lieten haar rondjes lopen, met haar pratend en haar
strelend. Buiten was de zon ondergegaan en ze realiseerden zich dat
ze in het donker zaten. Leanne stak een olielamp aan en ze bleven
lopen tot het tijd was om het kind te laten komen.
'Erzuli, loa, moeder, help het
geboren worden,' smeekte Tété hardop.
'Sint-Nonatus, opletten
alstublieft, laat een Afrikaanse heilige u niet voor zijn,'
antwoordde Leanne op dezelfde toon, en de twee vrouwen moesten
lachen. Ze lieten de moeder boven een schone doek hurken, steunden
haar onder haar armen, en tien minuten later hield Tété een paars
aangelopen baby in haar handen, die ze met een klap op zijn billen
dwong adem te gaan halen, terwijl Leanne de navelstreng
doorknipte.
Toen de
moeder schoon was en met het kind aan de borst lag, ruimden ze de
bebloede lappen en de resten van de bevalling bij elkaar en gingen
op een bankje naast de deuropening zitten uitrusten onder de
donkere sterrenhemel. Zo vond Owen Murphy hen, die met een lamp in
de ene en een kan hete koffie in de andere hand poolshoogte kwam
nemen.
'Hoe gaat
het?' vroeg de man, terwijl hij hun de koffie aanreikte zonder al
te dicht in de buurt te komen omdat hij vrouwenzaken altijd een
beetje griezelig vond.
'Jouw baas heeft er weer een slaaf bij, en ik een
medewerkster,' antwoordde zijn vrouw, op Tété wijzend.
'Maak het me niet te moeilijk,
Leanne. Ik heb opdracht haar op de velden in een ploeg tewerk te
stellen,' mopperde Murphy.
'Sinds wanneer gehoorzaam jij de bevelen van een ander in
plaats van die van mij?' Leanne lachte en ging op haar tenen staan
om haar man in zijn nek te zoenen, op het plekje waar zijn zwarte
baard ophield.
Zo
gebeurde het, en niemand die ernaar vroeg, want Valmorain wilde het
niet weten en Hortense ging ervan uit dat die vervelende kwestie
van de concubine was opgelost.
Op de plantage deelde Tété
een hut met drie vrouwen en twee kinderen. Als 's morgens vroeg de
bel werd geluid, stond ze tegelijk met de rest op. Ze was de hele
dag aan het werk, in het ziekenhuis, in de keuken en de stallen;
duizend-en-een karweitjes die de hoofdopzichter en Leanne haar
opdroegen. Het werk viel haar licht vergeleken met de grillen van
Hortense. Ze had altijd in het huis gediend en toen ze naar de
velden werd gestuurd, had ze gedacht dat ze tot een langzame dood
was veroordeeld, zoals ze in Saint-Domingue had gezien. Ze had zich
niet kunnen voorstellen dat ze op de plantage iets als geluk zou
vinden.
Er waren een
kleine tweehonderd slaven, sommige afkomstig uit Afrika of de
Antillen, maar de meeste in Louisiana geboren en met elkaar
verenigd in de noodzaak elkaar te steunen en in het ongeluk
andermans eigendom te zijn. Na de avondbei, als de ploegen van de
velden terugkwamen, begon het echte gemeenschapsleven. Families
kwamen samen en zolang het licht was zat men buiten, want in de
hutten was geen lucht en ruimte. Vanuit een karretje werd soep
uitgedeeld die in de keuken van het grote huis was bereid, en de
mensen brachten zelf groente en eieren in, en kippen of hazen als
er iets te vieren viel. Er was altijd wel werk: koken, naaien, de
moestuin wieden, een dak repareren. Tenzij het regende of heel erg
koud was, namen de vrouwen de tijd om te praten en speelden de
mannen banjo, of deden een spelletje met steentjes op een speelbord
dat ze op de grond tekenden. De meisjes kamden eikaars haren, de
jongens joegen achter elkaar aan, en er vormden zich groepjes rond
een verteller. De mooiste verhalen vond iedereen die over Bras
Coupé, een enorme, kreupele neger die in de moerassen rondwaarde en
al meer dan honderd keer aan de dood was ontsnapt, die zowel kinderen als volwassenen
terroriseerde.
Het
was een hiërarchische maatschappij. Het meeste gezag hadden goede
jagers, die er door Murphy op uit werden gestuurd voor vlees in de
soep: hert, gevogelte en wild zwijn. Hoog in aanzien stonden ook
degenen die een vak uitoefenden, zoals smeden en timmerlieden;
helemaal onderaan bungelden de mensen die het laatst waren gekomen.
De grootmoeders deelden de lakens uit, maar de hoogste autoriteit
was de prediker, een man van een jaar of vijftig. Hij zorgde voor
de ossen, de muilezels en de trekpaarden en had een huid die zo
donker was dat hij wel blauw leek. Met een onweerstaanbare bariton
ging hij voor in de religieuze liederen, vertelde hij
heiligenverhalen die hij zelf verzon en bemiddelde hij in ruzies,
want niemand wilde dat problemen buiten de gemeenschap bekend
werden. De opzichters hadden maar weinig vrienden, hoewel ze ook
slaaf waren en bij de rest woonden. De huisslaven kwamen regelmatig
in het slavendorp op bezoek, maar waren niet populair want ze
hadden het hoog in hun bol, waren beter gekleed en gevoed dan de
rest en spioneerden mogelijk voor de meesters. Tété werd met
voorzichtig respect ontvangen, want het bericht dat ze het kind in
de moeder had weten om te draaien was al rondgegaan. Zelf zei ze
dat het een wonder was geweest waarvoor Erzuli en Sint-Nonatus
hadden samengewerkt, en iedereen vond haar verklaring bevredigend,
zelfs Owen Murphy, die nog nooit van Erzuli had gehoord en haar
voor een katholieke heilige hield.
Tijdens de vrije uren lieten
de opzichters de slaven met rust; er patrouilleerden geen gewapende
mannen, er klonk geen razend geblaf van vechthonden, er sloop in de
schaduw geen loerende Prosper Cambray rond, die met een opgerolde
zweep in zijn hand een elfjarige maagd in zijn hangmat eiste. Na
het avondmaal deed Owen Murphy met zijn zoon Brandan nog een
laatste ronde om te controleren of alles in orde was, voordat hij
zich in zijn eigen huis terugtrok om met zijn gezin te eten en te
bidden. Hij deed of zijn neus bloedde als rond middernacht de geur
van geroosterd vlees erop wees dat iemand in de duisternis op
opossums was gaan jagen. Zolang iedereen 's morgens op tijd op het
werk verscheen, nam hij geen maatregelen.
Net als overal brachten ook op
deze plantage ontevreden slaven schade toe aan het gereedschap, ze
stichtten brand en mishandelden dieren, maar het waren altijd
geïsoleerde gevallen. Anderen bedronken zich en er was altijd wel
iemand die zich zogenaamd ziek bij het ziekenhuis meldde om even
rust te krijgen. Slaven die echt ziek waren, vertrouwden op de
traditionele middeltjes: aardappelschijfjes op plekken die pijn
deden, krokodillenvet op artritische botten, gekookte kruisbes
tegen darmparasieten en indiaanse wortels tegen koliek. Tété had
tevergeefs geprobeerd een paar van tante Roses middeltjes in te
voeren, maar niemand was bereid daar zijn gezondheid aan te
wagen.
Tété merkte
dat, in tegenstelling tot de slaven in Saint-Domingue, maar heel
weinig van haar lotgenoten obsessief bezig waren met ontsnappen. En
als ze al wegliepen, kwamen ze meestal na een dag of twee, in hun
eentje, doodmoe van het rondzwerven in de moerassen, weer terug, of
ze werden onderweg door de miliciens opgepakt. Ze kregen een pak
slaag en namen beschaamd hun plaats in de gemeenschap weer in want
op veel sympathie hoefden ze niet te rekenen, niemand wilde
problemen. De rondreizende priesters en Owen Murphy hamerden op de
deugd van de berusting, met de hemel als beloning, waar alle zielen
even gelukkig zijn. Tété vond wel dat deze regeling stukken
gunstiger uitpakte voor de blanken dan voor de negers; het zou
beter zijn als het geluk in déze wereld wat eerlijker verdeeld zou
zijn, maar dat durfde ze Leanne niet te zeggen, en om dezelfde
reden ging ze met een opgewekt gezicht naar de mis: om haar niet
voor het hoofd te stoten. Maar ze had geen vertrouwen in de
godsdienst van de meesters. De voodoo die zij op haar manier
beleefde was ook fatalistisch, maar daarin kon ze tenminste de
goddelijke kracht ervaren als de loa's bezit van haar
namen.
Voordat ze
haar naar de velden hadden gestuurd, was de slavin zich niet bewust
geweest van haar eenzaamheid, met in haar leven alleen de liefde
van Maurice en Rosette; ze had niemand om herinneringen en hoop mee
te kunnen delen. Ze paste zich snel aan aan het leven in de
slavengemeenschap, ze miste alleen haar twee kinderen. Als ze aan
hen dacht, hoe alleen ze waren in de nacht, en bang, brak haar hart
van verdriet.
Als
Owen weer naar New Orleans gaat, neemt hij bericht van je dochter
mee,' beloofde Leanne haar.
'Wanneer is dat, mevrouw?'
'Als de baas hem dat opdraagt,
Tété. Het kost veel geld om naar de stad te gaan en we sparen elke
cent.'
Net als veel
andere immigranten, sommige mulatten en vrije
negers, droomden de Murphy's van
eigen grond, om die schouder aan schouder met hun kinderen te
bewerken. Er bestonden maar weinig plantages met de omvang van die
van Valmorain; de meeste waren middelgrote of kleine bedrijven,
waarvan de grond werd bewerkt door nederige gezinnen, die, als ze
al slaven bezaten, hun lot met hen deelden. Leanne vertelde Tété
dat ze als baby uit Ierland naar Amerika was gekomen, in de armen
van haar ouders, die zich voor tien jaar als lijfeigenen aan een
plantage hadden verhuurd om de kosten van de bootreis te betalen,
wat in de praktijk neerkwam op slavernij.
'Weet je dat er ook blanke
slaven bestaan, Tété? En dat die minder waard zijn dan negers,
omdat ze lang zo sterk niet zijn? Voor blanke vrouwen wordt wel
meer betaald. Je weet waar ze die voor gebruiken.'
'Ik heb nog nooit blanke
slaven gezien, mevrouw.'
'In Barbados zijn er veel, en hier ook.'
Leannes ouders hadden er niet
op gerekend dat hun bazen ze voor elk stukje brood dat ze in hun
mond stopten zouden laten betalen, en elke dag dat ze niet werkten,
al was het vanwege het weer, in rekening brachten zodat hun schuld
toenam in plaats van te slinken.
'Mijn vader stierf na twaalf
jaar gedwongen arbeid, en mijn moeder en ik bleven nog een paar
jaar op de plantage werken tot God ons Owen zond, die verliefd op
me werd en al zijn spaargeld inleverde om onze schuld af te
betalen. Zo kregen mijn moeder en ik onze vrijheid
terug.'
'Ik had me
nooit kunnen voorstellen dat u slaaf bent geweest,' zei Tété
ontroerd.
'Mijn
moeder was ziek en stierf kort daarna, maar ze heeft nog mogen
meemaken dat ik vrij was. Ik weet wat het betekent om slaaf te
zijn, je raakt alles kwijt: hoop, waardigheid en geloof,' voegde
Leanne er nog aan toe.
'Monsieur Murphy...' stamelde Tété, zonder te weten hoe ze
haar vraag moest formuleren.
'Mijn man verafschuwt de
slavernij. Hij is een goed mens, Tété, hij probeert het leven van
zijn mensen makkelijker te maken. Als we onze eigen grond hebben,
zullen we die met onze kinderen bewerken, zonder slaven. We willen
naar het noorden, daar zal het makkelijker zijn.'
'Ik wens u geluk, madame
Murphy, maar wij zullen hier ontroostbaar zijn als u ons
verlaat.'