Slavin voor alle diensten
Voor Valmorain was de
geestesziekte van zijn vrouw een goed excuus om zich terug te
trekken uit het sociale leven, dat hem toch al verveelde, en drie
jaar na de geboorte van zijn zoon was hij in een kluizenaar
veranderd. Zijn zaken noopten hem met enige regelmaat naar Le Cap
en soms naar Cuba te gaan, maar reizen was gevaarlijk vanwege de
talloze negerbendes die uit de bergen naar beneden kwamen
uitzwermden over de wegen. De terechtstellingen van de marrons in
1780 en daarna hadden de slaven er niet van weten te weerhouden te
vluchten en evenmin een eind gemaakt aan de overvallen die de
marrons op plantages en reizigers pleegden. Valmorain was het
liefst op Saint-Lazare. Hij had niemand nodig, zei hij, met de
koppige trots van mensen die zich tot de eenzaamheid geroepen
voelen. Naarmate hij ouder werd, raakte hij steeds meer
teleurgesteld in de mensen; op dokter Parmentier na vond hij
iedereen stompzinnig en corrupt. Hij onderhield alleen nog
zakelijke contacten, zoals met zijn joodse agent in Le Cap of met
zijn bankier in Cuba. De andere uitzondering, naast Parmentier, was
zijn zwager Sancho Garcia del Solar, met wie hij een intensieve
correspondentie voerde, maar ze zagen elkaar weinig. Sancho
amuseerde hem en de zaken die ze samen hadden opgezet waren
profijtelijk voor hen beiden, en dat was, had Sancho hem
goedgemutst bekend, een regelrecht wonder want voor hij Valmorain
had leren kennen was hem nooit iets gelukt.
'Hou er maar vast rekening
mee, zwager, er komt een dag dat ik je ruïneer,' grapte hij
regelmatig, maar hij bleef geld lenen dat hij na verloop van tijd
verveelvoudigd terugbetaalde.
Tété gaf vriendelijk en
vastberaden leiding aan de huisslaven, zo min mogelijk ophef makend
van problemen om te voorkomen dat de meester zich ermee bemoeide.
Haar slanke gestalte in een donkere rok, een bloes van perkaline en
een gesteven tignon op haar hoofd, leek overal tegelijk te zijn,
met een rammelende sleutelbos om haar middel en Maurice op haar
heup of later, toen het kind leerde lopen, aan haar rokken. De
instructies voor de keuken, het bleken van de was, het werk van de
naaisters en de noden van de meester of het kind, niets ontsnapte
aan haar aandacht. Ze wist te delegeren en had een slavin die niet
langer geschikt was om op de rietvelden te werken, opgeleid om haar
te helpen met de zorg voor Eugenia en haar te ontlasten van de taak
in de kamer van de zieke te slapen. De vrouw liet de zieke geen
moment alleen, maar Tété diende Eugenia haar medicijnen toe en
waste haar, want ze liet zich door niemand anders
aanraken.
Het enige
wat Tété niet uit handen, gaf was de zorg voor Maurice. Ze aanbad
het nukkige, tere, gevoelige jongetje alsof het haar eigen kind
was. De min was intussen weer terug naar de slavenverblijven, en
Tété sliep bij Maurice in zijn kamer. Zij lag op een matras op de
grond en Maurice, die weigerde in zijn eigen bedje te slapen, kroop
dicht tegen haar grote, warme lichaam aan, tegen haar volle
borsten. Soms werd ze wakker van de ademhaling van het kind en dan
liefkoosde ze hem in het donker, tot tranen toe geroerd door zijn
geur, zijn warrige krullen, die slappe handjes en dat in de slaap
ontspannen lijfje. Dan gingen haar gedachten naar haar eigen zoon
en hoopte ze dat ergens een vrouw net zo veel liefde koesterde voor
hem als zij voor Maurice. Ze gaf het kind alles wat Eugenia hem
niet kon geven: verhaaltjes, liedjes, kusjes, haar lach en zo nu en
dan een klap om hem te leren gehoorzamen. Bij die zeldzame
gelegenheden dat ze hem strafte, wierp het kind zich trappelend op
de grond en dreigde het aan zijn vader te vertellen, maar dat deed
hij nooit, want op een of andere manier voorvoelde hij dat het
ernstige gevolgen zou hebben voor die vrouw die zijn hele wereld
was.
Prosper Cambray was er niet
in geslaagd zijn schrikbewind aan het huispersoneel op te leggen
doordat er een duidelijke scheiding was ontstaan tussen Tétés
kleine territorium en de rest van de plantage. Haar domein
functioneerde als een school, dat van hem als een gevangenis. In
het huis wist iedere slaaf precies wat er van hem of haar verwacht
werd, en de taken werden rustig en in harmonie uitgevoerd. Op de
suikerrietvelden liepen de mensen in het gelid, voortdurend in
angst voor de zweep van de commandeurs; ze gehoorzaamden zonder
tegen te sputteren, altijd op hun hoede, want elke onachtzaamheid
moesten ze met hun bloed bekopen. Cambray voerde de straffen
persoonlijk uit. Valmorain hief nooit zijn hand op tegen een slaaf,
dat vond hij beneden zijn waardigheid, maar hij was bij de
tuchtigingen wel aanwezig om duidelijk te laten blijken wie er de
baas was en om zich ervan te verzekeren dat de hoofdopzichter niet
overdreef. Hij wees de man nooit in het openbaar terecht, maar zijn
aanwezigheid tegenover de martelpaal dwong Cambray zich enigszins
te matigen. Hoewel het huis en de velden aparte werelden waren,
kwamen Tété en de hoofdopzichter elkaar toch regelmatig tegen, en
dan laadde de atmosfeer zich met de dreigende energie van een
orkaan. Cambray zat achter haar aan, de duidelijke minachting van
het meisje wond hem op, en zij meed hem, verontrust door zijn
ongegeneerde geilheid.
'Als Cambray je lastigvalt, wil ik dat onmiddellijk weten,
begrepen?' had Valmorain haar meer dan eens gewaarschuwd, maar zij
liet nooit iets merken; ze keek er wel voor uit de hoofdopzichter
te tarten.
Op bevel
van haar meester, die Maurice absoluut geen néc, geen negertaaltje
wilde horen brabbelen, sprak Tété in huis altijd Frans. Met de rest
van de mensen op de plantage communiceerde ze in het creools en met
Eugenia in een Spaans dat zo langzamerhand beperkt was geraakt tot
een paar onmisbare woorden. De zieke was weggezakt in zo'n diepe
zwaarmoedigheid en reageerde zo totaal onverschillig op
zintuiglijke prikkels, dat als Tété haar niet had gevoed en
gewassen, ze zo smerig als een varken zou zijn omgekomen van de
honger; als Tété haar niet steeds in een andere houding had gelegd,
waren haar botten vergroeid, en ze zou stom zijn geworden als Tété
haar niet had aangespoord te praten. Ze had geen paniekaanvallen
meer, overdag zat ze als een grote pop met starende ogen te
dommelen in een fauteuil. Ze bad nog wel de rozenkrans, die ze
altijd in het leren zakje om haar hals droeg, maar lette niet meer
op de woorden.
Als ik
doodga is mijn rozenkrans voor jou, zorg ervoor dat niemand hem van
je afpakt, want hij is door de paus gezegend,' zei ze tegen Tété.
De zeldzame momenten dat ze helder was, smeekte ze God haar mee te
nemen. Volgens tante Rose zat haar ti-bon-ange vast op deze wereld
en was er een speciale ceremonie nodig om die te bevrijden, niets
pijnlijks of ingewikkelds, maar Tété durfde zo'n onherroepelijke
oplossing niet aan. Ze wilde haar ongelukkige meesteres helpen,
maar de verantwoordelijkheid voor haar dood zou een drukkende last
zijn, ook als ze die met tante Rose deelde. Misschien had de
ti-bon-ange van doña Eugenia nog iets te doen in haar lichaam; ze
moesten hem de tijd geven zich langzaam zelf uit haar los te
maken.
Dat Toulouse Valmorain Tété regelmatig naar zijn bed riep, had meer
met gewoonte te maken dan met liefde of verlangen, want de eerdere
drang, toen ze net in de puberteit was gekomen en hij haar met een
plotselinge hartstocht had begeerd, was verdwenen. Eugenia's ziekte
was de enig mogelijke verklaring voor het feit dat ze niet doorhad
wat zich onder haar ogen afspeelde.
'Madame vermoedt het wel, maar
wat moet ze? Ze kan er niets tegen doen,' zei tante Rose, de enige
die Tété in vertrouwen had durven nemen toen ze zwanger was. Tété
was bang geweest voor Eugenia's reactie als je het zou gaan zien,
maar voor die tijd was Valmorain op het idee gekomen zijn vrouw
naar Cuba te brengen, waar hij haar het liefst voor altijd had
gelaten als de nonnen in het klooster bereid waren geweest voor
haar te blijven zorgen. Toen hij haar naar de plantage terughaalde,
was Tétés pasgeboren kindje verdwenen en Eugenia heeft nooit
gevraagd waarom haar slavin zo huilerig was.
Valmorain was gulzig en
gehaast in bed. Hij zocht zijn gerief zonder zijn tijd te
verspillen aan inleidende flauwekul. Net zoals het ritueel met het
grote tafelkleed en de zilveren kandelaars, dat Eugenia hem
voorheen tijdens het diner had opgedrongen, hem had verveeld, vond
hij het liefdesspel ook onzin.
Voor Tété was het: gewoon de
zoveelste taak, binnen een paar minuten bekeken, behalve wanneer de
duivel in haar meester voer. Dat gebeurde niet vaak, maar ze was er
altijd bang voor. Toch dankte ze haar lot, want Lacroix, de
eigenaar van de plantage naast Saint-Lazare, hield in een barak een
hele harem meisjes vastgeketend, om met hen zijn fantasieën te
bevredigen, orgieën waaraan zijn gasten en een paar negers die hij
'mijn dekhengsten' noemde, deelnamen. Valmorain was een keer op
zo'n wreed feestje aanwezig geweest, en had het zo afgrijselijk
gevonden dat hij nooit meer was gegaan. Hij was niet fijngevoelig,
maar geloofde wel dat je voor dergelijk vreselijke misdaden vroeger
of later werd gestraft en hij wilde liever niet in de buurt zijn
als Lacroix afgerekend werd. Ze waren bevriend, hadden
gemeenschappelijke belangen - van het fokken van dieren tot het
elkaar uitlenen van slaven tijdens de suikeroogst - en hij ging
naar zijn buurmans feesten, rodeo's en dierengevechten, maar wenste
geen voet meer in die barak te zetten. Lacroix vertrouwde hem
volledig en gaf Valmorain, met slechts een ondertekend reuutje als
garantie, zijn spaargeld om het op een geheime rekening te zetten
als hij naar Cuba ging, buiten bereik van de begerige klauwen van
zijn vrouw en haar familie. Valmorain moest zich in allerlei
bochten wringen om de uitnodigingen voor Lacroix' orgieën telkens
weer af te slaan.
Tété had geleerd zich zo passief als een schaap te laten
gebruiken, haar lichaam slap, zonder verzet, haar hart en gedachten
elders, in de hoop dat haar meester gauw klaar zou zijn en in een
diepe, diepe slaap zou wegzakken. Ze wist dat alcohol haar
bondgenoot was als ze hem precies de juiste hoeveelheid toediende.
Van een of twee glazen raakte de meester opgewonden, na het derde
moest ze uitkijken want dan werd hij agressief, maar na het vierde
glas verkeerde hij in de nevelen van de dronkenschap en als ze het
dan handig aanpakte, sliep hij voor hij haar had
aangeraakt.
Valmorain
vroeg zich nooit af wat zij voelde, net zo min als het in hem
opkwam zich af te vragen wat zijn paard voelde als hij het bereed.
Hij was aan haar gewend en ging zelden naar andere vrouwen. Soms
werd hij met een vaag gevoel van beklemming wakker in zijn lege
bed, met de haast niet meer waarneembare afdruk van Tétés warme
lichaam naast zich, en dan dacht hij terug aan die lang voorbije
nachten met Violette Boisier of aan de avontuurtjes in zijn jeugd
in Frankrijk. Het was net of die iemand anders waren overkomen,
iemand wiens verbeelding al op hol sloeg als hij de enkels van een
dame zag en die in bed keer op keer met hernieuwde energie de
liefde bedreef. Dat leek hem nu onmogelijk. Tété wond hem minder op
dan vroeger, maar het kwam niet in hem op haar te vervangen omdat
het wel makkelijk was, zo, en hij was een man van vaste gewoonten.
Soms vergreep hij zich in het voorbijgaan aan een jonge slavin,
maar zoiets was niet meer dan een gehaaste verkrachting en
eigenlijk minder bevredigend dan een bladzijde lezen in het boek
waar hij op dat moment mee bezig was.
Hij weet zijn matheid aan een
malaria-aanval die hem bijna naar de andere wereld had gezonden en
hem ernstig had verzwakt. Dokter Parmentier had hem gewaarschuwd
voor de gevolgen van overmatig alcoholgebruik, in de tropen net zo
funest als koorts, maar hij dronk niet te veel, dat wist hij zeker,
alleen wat hij nodig had om de verveling en de eenzaamheid te
verdrijven. Hij had geen idee met hoeveel vasthoudendheid Tété zijn
glas bij schonk. Voorheen, toen hij nog regelmatig naar Le Cap
reisde, maakte hij van de gelegenheid gebruik om zich te vermaken
met een van de courtisanes die op dat moment in de mode waren,
een
van die
mooie poules die zijn hartstocht deden ontvlammen maar hem altijd
teleurstelden. Op de heenweg verheugde hij zich op genoegens die
hij zich naderhand niet eens meer kon herinneren, mede doordat hij
zich tijdens die uitstapjes vreselijk bezatte. Hij betaalde die
meisjes voor hetzelfde wat hij uiteindelijk ook met Tété deed:
dezelfde grove vrijpartij, dezelfde haast. En na afloop vertrok hij
wankelend, met het gevoel belazerd te zijn. Met Violette zou het
anders zijn geweest, maar zij was uit het vak gestapt sinds ze met
Relais samenwoonde. Meestal ging Valmorain eerder dan voorzien naar
Saint-Lazare terug, omdat hij aan Maurice dacht en zich eigenlijk
het liefst in de veiligheid van zijn vaste gewoonten
verschanste.
'Ik word
oud,' mompelde Valmorain als hij, terwijl zijn slaaf hem schoor, in
de spiegel keek en hij het web dunne lijntjes rond zijn ogen zag en
een beginnende onderkin. Hij was veertig, net zo oud als Prosper
Cambray, maar lang niet zo energiek als de hoofdopzichter, en hij
werd dik. 'Het is het klimaat,' voegde hij er dan aan toe. Hij
ervoer het leven als een boottocht zonder dat hij over een roer of
een kompas beschikte, hij was op drift, wachtend op iets wat hij
niet kon benoemen. Hij verafschuwde het eiland.
Overdag was hij bezig met het
bestieren van de plantage, maar de avonden en de nachten duurden
eindeloos. Als de zon onderging en de duisternis viel, begonnen de
uren zich voort te slepen met een last aan herinneringen, angsten,
spookverschijningen en berouw. Hij probeerde de tijd om de tuin te
leiden door te lezen en met Tété te kaarten. Ze stortte zich
enthousiast in het spel, en dat waren de enige momenten waarop ze
haar verdediging liet vallen. In het begin, toen hij het haar
leerde, had zij altijd verloren, maar hij verdacht haar ervan dat
ze hem expres liet winnen omdat ze bang was dat hij anders boos zou
worden.
'Zo vind ik
er niets aan. Je moet proberen te winnen,' eiste hij, en vanaf dat
moment begon hij te verliezen. Hij vroeg zich vol verbazing af hoe
die mulattin zich met hem kon meten in een spel dat om logisch
denken, handigheid en berekening ging. Niemand had Tété leren
rekenen, maar ze telde de kaarten instinctief, zoals ze het
huishoudgeld beheerde. Dat ze mogelijk net zo slim was als hij, was
voor Valmorain een verwarrende, verontrustende gedachte.
De meester dineerde gewoonlijk
vroeg, in de eetkamer, bediend door twee zwijgende slaven, in drie
simpele, voedzame gangen. Hij dronk er een paar glazen goede wijn
bij, dezelfde die hij als smokkelwaar naar zijn zwager Sancho
stuurde en die in Cuba voor het dubbele werd verkocht. Na het
dessert reikte Tété hem de fles cognac aan en bracht hem op de
hoogte van de gang van zaken in huis. Het meisje glipte op haar
blote voeten geruisloos naar binnen, alsof ze zweefde, maar hij
hoorde het zachte getinkel van de sleutels, het ruisen van haar
rokken en hij voelde de warmte van haar aanwezigheid al voor ze er
was.
'Ga zitten, ik
vind het niet prettig als je uit de hoogte tegen me praat,' zei hij
elke avond weer tegen haar; ze ging pas zitten als hij dat bevel
had gegeven, dicht bij hem, heel rechtop in haar stoel, haar handen
rustend in haar schoot en met neergeslagen wimpers. In het licht
van de kaarsen leken haar harmonieuze gezicht en haar slanke hals
als uit hout gesneden. In haar langgerekte, kalme ogen glansden
gouden lichtjes. Ze beantwoordde zijn vragen op vlakke toon,
behalve als ze het over Maurice had; dan werd ze levendig, trots op
elke kwajongensstreek, alsof het heldendaden waren.
'Alle jongens zitten achter de
kippen aan, Tété,' zei hij spottend, maar eigenlijk was hij het met
haar eens dat ze een genie opvoedden. En daarom, vooral daarom,
waardeerde Valmorain haar: zijn zoon kon niet in betere handen
zijn. Ondanks zichzelf, want hij was geen voorstander van
overdreven verwennerij, vond hij het ontroerend om hen samen te
zien in die saamhorigheid van moeders met hun kinderen, van
liefkozingen en geheimen. Maurice beantwoordde Tétés liefde met
zo'n onvoorwaardelijke trouw dat zijn vader er vaak jaloers van
werd. Valmorain had hem verboden haar 'maman' te noemen, maar
Maurice hield zich niet aan dat verbod.
'Maman, zweer dat ze ons
nooit, nooit scheiden,' had hij zijn zoon achter zijn rug horen
fluisteren.
'Ik zweer
het, mijn kind.'
Bij gebrek aan andere
gesprekspartners had hij zich aangewend Tété zijn zorgen over zijn
zaken, over het beheer van de plantage en de slaven toe te
vertrouwen. Omdat hij geen antwoord verwachtte, waren het geen
echte gesprekken, meer een soort monologen om stoom af te blazen en
het geluid van een menselijke stem te horen, al was het maar die
van hemzelf. Hoewel hij het gevoel had dat zij niets bijdroeg,
wisselden ze soms wel degelijk ideeën uit; hij besefte niet hoezeer
ze hem met een paar zinnetjes manipuleerde.
'Heb je de handelswaar gezien
die Cambray gisteren heeft meegenomen?'
'Ja, meester. Ik heb tante
Rose geholpen die na te kijken.'
'En?'
'Ze zien er niet goed
uit.'
'Ze zijn er nog
maar net, onderweg verliezen ze veel gewicht. Cambray heeft ze op
een veiling gekocht, allemaal tegen dezelfde prijs. Het is een
rotmethode, je kunt ze niet van tevoren bekijken en dus loop je het
risico knollen voor citroenen te kopen. Negerhandelaren zijn nu
eenmaal enorme zwendelaars. Maar ik ga ervan uit dat de
hoofdopzichter weet wat hij doet. Wat zegt tante Rose?'
'Twee hebben last van diarree,
die kunnen niet meer op hun benen staan. Ze zegt dat ze een week
met rust gelaten moeten worden om ze te kunnen genezen.'
'Een week!'
'Dat is beter dan ze kwijt te
raken, meester. Dat zegt tante Rose tenminste.'
'Zit er een vrouw bij? We
hebben iemand nodig in de keuken.'
'Nee, maar wel een jongen van
een jaar of veertien...'
'Die Cambray onderweg met de zweep heeft bewerkt? Volgens
hem wilde het joch ontsnappen en moest hij hem ter plekke een lesje
leren.'
'Dat zegt
monsieur Cambray, meester.'
'En jij, Tété, wat denk jij dat er is gebeurd?'
'Ik weet het niet, meester,
maar ik denk dat de jongen nuttiger zal zijn in de keuken dan op de
velden.'
'Dan
probeert hij vast weer te ontsnappen, er is hier weinig
toezicht.'
'Er is nog
nooit een huisslaaf ontsnapt, meester.'
De dialoog eindigde onbeslist,
maar later, toen Valmorain zijn nieuwe aanwinsten bekeek en de
jongen zag, nam hij een besluit.
Na het eten ging Tété
gewoonlijk naar Eugenia om te controleren of ze schoon was en
rustig in bed lag, en daarna bleef ze bij Maurice tot hij sliep.
Als het weer het toeliet, installeerde Valmorain zich op de galerij
met een boek of een krant en zijn derde glas cognac in zijn hand;
anders in de naargeestige salon, bij het magere licht van een
olielamp. Het nieuws bereikte hem met weken achterstand, maar dat
deerde hem niet, de feiten vonden plaats in een ander universum.
Hij stuurde het huispersoneel weg, want aan het eind van de dag had
hij er genoeg van dat al zijn gedachten geraden werden, en bleef in
zijn eentje zitten lezen. Wat later, als de hemel een
ondoordringbare zwarte deken was en hij alleen nog het aanhoudende
suizen van de rietvelden hoorde, het gemompel van de schaduwen in
het huis en soms de geheime vibratie van de trommels, begaf hij
zich naar zijn slaapkamer en kleedde zich uit bij het licht van
slechts één kaars. Tété zou zo komen.