Deel II
Louisiana, 1793-1810
Creolen met zuiver bloed
Het was Sancho Garcia del
Solar die het huis in het hart van New Orleans vond, in de wijk
waar de creolen met oud Frans bloed woonden. Elke familie vormde
een gesloten, omvangrijke patriarchale gemeenschap, en men ging
alleen met gelijkwaardige families om. In tegenstelling tot wat
Sancho beweerde, opende geld dus niet alle deuren; hij had toch
beter moeten weten, want geld opende de deuren van Spanjaarden van
verschillende sociale klassen evenmin. Maar toen er meer
vluchtelingen uit Saint-Domingue kwamen, ontstond er een kiertje
waardoor ze naar binnen konden glippen.
Aanvankelijk, voor de
vluchtelingenstroom in een menselijke lawine veranderde, hadden
enkele creoolse families de grands blancs die hun plantages waren
kwijtgeraakt wel willen ontvangen, ze waren begaan met hun lot en
geschokt door de tragische berichten over het eiland. Ze konden
zich niets vreselijkers voorstellen dan een negeropstand.
Valmorain stofte zijn titel af
en presenteerde zich als 'chevalier', en zijn zwager zorgde ervoor
regelmatig met het kasteel bij Parijs op de proppen te komen, dat
helaas leegstond sinds Valmorains moeder zich in Italië had
gevestigd om te ontkomen aan het schrikbewind dat door de jakobijn
Robespierre was ingesteld. Sancho vond die neiging van de Fransen
om mensen vanwege hun ideeën of titels te onthoofden, walgelijk.
Hij koesterde geen sympathie voor de adel, maar ook niet voor het
gewone volk; de Franse Republiek vond hij net zo vulgair als de
Amerikaanse democratie. Toen hij vernam dat ze Robespierre een paar
maanden later met dezelfde guillotine hadden onthoofd als waaronder
honderden van zijn slachtoffers waren bezweken, vierde hij dat met
een twee dagen durende dronkenschap. Dat was meteen de laatste,
want al was onder de creolen niemand geheelonthouder, dronkenschap
werd niet getolereerd; een man die zo zoop dat hij de controle over
zichzelf verloor, verdiende het niet om waar dan ook welkom geheten
te worden. Valmorain, die dokter Parmentiers waarschuwingen
jarenlang in de wind had geslagen, moest zich ook matigen, en
ontdekte toen dat hij niet dronk omdat hij niet zonder kon, zoals
hij eigenlijk dacht, maar om zijn eenzaamheid te
verzachten.
Zoals ze
zich hadden voorgenomen, presenteerden de zwagers zich bij aankomst
in New Orleans niet als vluchtelingen maar als de eigenaren van een
suikerplantage, het hoogst denkbare op de sociale ladder. Sancho's
idee om land te verwerven had zeer gelukkig uitgepakt.
'Vergeet niet dat katoen de
toekomst heeft, zwager. Suiker heeft een slechte naam,' had hij
Valmorain gewaarschuwd; er gingen de meest vreselijke verhalen rond
over de slavernij op de Antillen, en de abolitionisten voerden een
internationale campagne voor een boycot van de met bloed besmette
suiker.
'Geloof me,
Sancho, al waren die suikerklontjes rood, de consumptie zal blijven
toenemen. Het zoete goud is nog verslavender dan opium,' stelde
Valmorain hem gerust. Maar niemand bracht het onderwerp ter sprake
in de gesloten kringen van de hogere stand. De creolen beweerden
dat in Louisiana misstanden als die op de eilanden niet voorkwamen.
In hun kringen, waar men met elkaar was verweven tot een
ingewikkeld kantwerk van familierelaties en niets geheim kon
blijven - alles werd vroeger of later bekend -, werd wreedheid niet
op prijs gesteld en zelfs ongewenst geacht aangezien alleen een
dwaas zijn eigendommen beschadigde. Verder hamerde de geestelijke
stand, aangevoerd door de Spaanse pater Antonio de Sedella, die
bekendstond als père Antoine en door iedereen werd gevreesd omdat
hij de naam had heilig te zijn, op hun verantwoordelijkheid
tegenover God voor lichaam en ziel van hun slaven.
Toen Valmorain de nodige
stappen ondernam om arbeidskrachten te verwerven voor zijn
plantage, stuitte hij op een heel andere realiteit dan die in
Saint-Domingue. Slaven waren duur in Louisiana, en dat betekende
dat hij meer zou moeten investeren dan was voorzien en voorzichtig
moest zijn met zijn uitgaven. Maar diep in zijn hart was hij
opgelucht: zijn gewetensbezwaren konden als zwakheid
geïnterpreteerd worden, maar nu had hij een aantoonbare reden om
zuinig te zijn op de slaven. Het ergste van die drieëntwintig jaar
in Saint-Lazare - erger nog dan de geestesziekte van zijn vrouw,
het klimaat dat de gezondheid en de principes van zelfs de
fatsoenlijkste man aantastte, de eenzaamheid en de dorst naar
boeken en een goed gesprek - was de absolute macht geweest die hij
daar over andere levens had uitgeoefend, met de bijkomende last van
verleiding en verloedering. Zoals dokter Parmentier vaak had
gezegd: de opstand in Saint-Domingue was de onvermijdelijke wraak
van de slaven, hun reactie op de wreedheid van de kolonisten.
Louisiana bood Valmorain de gelegenheid om de idealen van zijn
jeugd, die diep in zijn geheugen begraven lagen, nieuw leven in te
blazen. Hij begon te dromen over een modelplantage, waar net zoveel
suiker geproduceerd zou kunnen worden als in Saint-Lazare, maar
waar de slaven een menselijk bestaan zouden leiden. Ditmaal zou hij
buitengewoon zorgvuldig zijn bij de keuze van de opzichters en hun
baas. Hij wilde niet weer een Prosper Cambray.
Sancho deed zijn best om op
goede voet te komen met de creolen, want zonder vriendschap met hen
zouden ze het niet redden. Binnen de kortste keren was hij het hart
van de gezellige avondjes, met zijn gitaarspel en zijn fluwelen
stem, de goedgemutste wijze waarop hij verloor aan de speeltafel,
zijn smachtende ogen en de gewiekste humor waarmee hij zich
uitsloofde om de moeders en grootmoeders in te palmen - want zonder
de goedkeuring van die matriarchen kwam niemand hun huizen binnen.
Hij speelde biljart, backgammon en domino, hij kaartte, was een
elegant danseur, kon overal over meepraten en verstond de kunst op
het juiste moment op de juiste plaats te zijn. Zijn favoriete
wandelingetje voerde over de met bomen omzoomde dijk die de stad
voor overstromingen behoedde, waar iedereen door elkaar liep, van
gedistingeerde families tot het luidruchtige plebs van zeelui,
slaven, vrije kleurlingen en de onvermijdelijke kaintucks, die de
reputatie hadden dronkenlappen, rokkenjagers en moordenaars te
zijn. Het waren mannen die uit Kentucky en andere noordelijke
streken de Mississippi afzakten om hun waren te verkopen - tabak,
katoen, huiden en hout onderweg
vijandig gezinde indianen en talloze andere gevaren het hoofd
moesten bieden en daarom altijd goed bewapend waren. In New Orleans
verkochten ze hun boot als brandhout, vierden een paar weken feest
en ondernamen daarna de zware reis terug.
Alleen om gezien te worden
woonde Sancho de theater- en operavoorstellingen bij, en om
dezelfde reden ging hij op zondag naar de kerk. Zijn eenvoudige
zwarte pak, zijn haren die hij in een staart droeg en zijn gegomde
snor stonden in scherp contrast met de uitdossingen van de Fransen,
met veel brokaat en kant, wat hem een ietwat gevaarlijke
uitstraling verleende die de vrouwen zeer aantrekkelijk vonden.
Zijn manieren waren onberispelijk, een absolute voorwaarde in de
hogere kringen, waar het correct hanteren van een vork belangrijker
was dan iemands moraliteit. Die uitgelezen deugden hadden die wat
excentrieke Spanjaard op geen enkele manier geholpen zonder de
familieband met Valmorain, die een zuivere Fransman was en
bovendien rijk, maar toen Sancho zich eenmaal de salons in had
gewurmd, dacht niemand er meer over hem er weer uit te gooien.
Valmorain was weduwnaar, nog pas vijfenveertig jaar oud en, hoewel
een paar kilo aan de zware kant, niet onaantrekkelijk, en
natuurlijk probeerden de patriarchen van Le Vieux Carré hem te
strikken voor een dochter of een nicht. Ook die zwager met de
onuitsprekelijke naam was een kandidaat, want een schoonzoon - ook
een Spaanse - was te verkiezen boven de schande van een ongetrouwde
dochter.
Er was wat
commentaar, maar niemand tekende protest aan toen die twee
vreemdelingen een villa in de wijk huurden en later kochten, toen
de eigenaar het huis te koop aanbood. Het betrof een gebouw van
twee verdiepingen met een mansardedak maar zonder kelder, want New
Orleans was op water gebouwd en je hoefde maar tien centimeter te
graven om nat te worden. De praalgraven op het kerkhof waren
opgehoogd om te voorkomen dat de overledenen tijdens elk
regenseizoen weer op drift raakten. Zoals zoveel andere huizen in
de stad was dat van Valmorain van hout en steen, in Spaanse stijl
gebouwd, met een brede poort voor de koets, een patio geplaveid met
kasseien, een betegelde fontein en koele balkons met ijzeren
spijlen waar geurige klimplanten tegenaan groeiden. Bij de
inrichting vermeed Valmorain elke opzichtigheid want dat zou als
een teken van zelfgenoegzaamheid opgevat kunnen worden. Hoewel hij
nog geen liedje kon fluiten, investeerde hij in muziekinstrumenten,
want tijdens alle sociale bijeenkomsten pronkten de jongedames met
hun vaardigheid op piano, harp of klavichord, en speelden de heren
op de gitaar.
Maurice
en Rosette moesten door privéleraren onderwezen worden in muziek en
dans, net als andere rijkeluiskinderen. Een vluchteling uit
Saint-Domingue gaf hun muziekles onder dreiging van het rietje, en
een fatterige dikzak leerde hun, ook met behulp van het rietje, de
dansen die in de mode waren. Voor Maurice' toekomst was dat net zo
belangrijk als salonspelletjes en leren schermen om zich in een
duel te kunnen weren.
En Rosette... ach, zij kon er het bezoek mee amuseren,
natuurlijk zonder ooit de competitie met blanke meisjes aan te
gaan. Ze bewoog zich elegant en had een mooie stem; Maurice
daarentegen had het muzikale talent van zijn vader en woonde de
lessen bij met de lijdzaamheid van een galeislaaf. Hij las liever,
maar daar zou hij in New Orleans - waar intellect verdacht was en
men meer belang hechtte aan de kunst van een levendige conversatie,
hoffelijkheid en savoir-vivre - maar weinig aan hebben.
Valmorain, gewend aan het
kluizenaarsbestaan van Saint-Lazare, vond het sociale gebabbel in
de cafés en de bars waar Sancho hem mee naartoe sleepte, zonde van
de tijd. Hij moest zich ertoe zetten om mee te doen aan de
spelletjes en weddenschappen, hij verafschuwde de hanengevechten
omdat de toeschouwers altijd onder de bloedspetters kwamen te
zitten, en de paarden- en windhondenrennen omdat hij altijd
verloor. Elke dag van de week werd er, steeds op een ander adres,
een bijeenkomst georganiseerd door de matrones, die precies
bijhielden welke mensen waren gekomen en wat er werd geroddeld. De
ongehuwde mannen gingen van huis tot huis, altijd met een cadeautje
- in het algemeen een monsterlijk toetje van suiker en noten dat
loodzwaar op de maag lag. Volgens Sancho kon je je in die gesloten
gemeenschap niet aan die bijeenkomsten onttrekken. Bals, soirees,
picknicks: altijd dezelfde gezichten en niets te zeggen. Valmorain
was liever op de plantage maar hij begreep dat zijn neiging om zich
terug te trekken in Louisiana uitgelegd zou worden als
gierigheid.
De salons
en de eetkamer van het huis in de stad bevonden zich op de begane
grond, de slaapkamers boven, en de keuken en de slavenverblijven op
de achterste patio, gescheiden van de rest. De ramen zagen uit op
een kleine, maar goedverzorgde tuin. Zoals in alle creoolse huizen,
waar het leven draaide om de tafel en gastvrijheid, was de eetkamer
de grootste ruimte. Een respectabele familie bezat een servies voor
minstens vierentwintig disgenoten. Een van de kamers op de begane
grond, de garçonnière, bestemd voor de ongehuwde zonen, had een eigen opgang; op
die manier konden ze aan de zwier gaan zonder de vrouwen in de
familie voor het hoofd te stoten. Op de plantages waren die
gariçonnières achthoekige paviljoentjes vlak bij de weg. Maurice
zou nog twaalf jaar moeten wachten voor hij dat privilege kon
opeisen, voorlopig sliep hij voor het eerst alleen, in een kamer
tussen die van zijn vader en zijn oom Sancho in.
Tété en Rosette woonden niet
bij de andere zeven slaven - een kokkin, een wasvrouw, een
koetsier, een naaister, twee dienstmeisjes en een loopknecht -, ze
sliepen samen op zolder, tussen de kisten met kleren van de
familie. Als altijd stond Tété aan het hoofd van het huishouden.
Via een koord met een belletje, dat de kamers met de zolder
verbond, kon Valmorain haar 's nachts roepen.
Toen Sancho Rosette voor het
eerst zag, begreep hij onmiddellijk hoe de relatie tussen zijn
zwager en diens slavin in elkaar zat en voorzag het
probleem.
'Wat ga je
met Tété doen als je trouwt?' vroeg hij Valmorain op de man af.
Valmorain, die het daar nog nooit met iemand over had gehad,
mompelde volkomen verrast dat hij er niet over piekerde te gaan
trouwen.
'Als wij
tweeën onder hetzelfde dak blijven leven, zal een van ons wel
moeten, anders gaan ze nog denken dat we niet normaal zijn,'
concludeerde Sancho.
Tijdens de verwarring in die
vreselijke nacht van hun vlucht uit Le Cap was Valmorain zijn kok
kwijtgeraakt, maar hij vond het niet erg omdat hij in New Orleans
iemand nodig had die de creoolse keuken kende. Zijn nieuwe vrienden
hadden hem gewaarschuwd dat hij zich niet tevreden moest stellen
met de eerste de beste kokkin die ze hem, al was het de beste
slavenmarkt van Amerika, op de Bourse de Maspero aanboden, of in de
handelshuizen in de Rue Chartres, waar ze, om indruk op de klanten
te maken, de slaven uitdosten in elegante kleren maar geen enkele
kwaliteitsgarantie boden. De beste slaven werden privé gekocht, van
familie of vrienden.
Op die manier kwam Valmorain aan Célestine, een vrouw van
een jaar of veertig met een magische hand voor stoofschotels en
gebak, opgeleid door een van de beste Franse koks van markies de
Marigny en te koop omdat niemand haar woede-uitbarstingen verdroeg.
Ze had een gumbo van schelpdieren voor de voeten van de markies op de grond
gesmeten omdat hij de onvoorzichtigheid had begaan om wat zout te
vragen. Valmorain liet zich niet afschrikken door dat verhaal omdat
het Tétés taak zou zijn de strijd met haar aan te binden. Célestine
was mager, droog en jaloers, liet niemand toe in haar keuken en
haar provisiekamer, koos persoonlijk de wijnen en de likeuren en
accepteerde geen suggesties voor het menu. Tété had haar gezegd
rustig aan te doen met kruiden omdat de meester gauw last had van
maagpijn. 'Daar moet-ie maar tegen kunnen. Als hij een
ziekenbouillonnetje wil, maak jij dat maar,' had ze geantwoord,
maar sinds zij tussen de potten en pannen heerste had Valmorain
nergens meer last van.
Célestine rook naar kaneel en voor de kinderen maakte ze, in
het geniep, zodat niemand haar van zwakheid kon betichten, haar als
een zuchtje wind zo luchtige beignets, haar tarte tatin met
gekaramelliseerde appeltjes, mandarijnencrêpes met room, mousse au
chocolat met ho-ningkoekjes en andere heerlijkheden die de theorie
bevestigden dat de mensheid nooit genoeg van suiker zou krijgen.
Maurice en Rosette waren als enigen in huis niet bang voor
haar.
Het bestaan van
een creoolse heer verliep in ledigheid, werken was een ondeugd van
protestanten in het algemeen en van Amerikanen in het bijzonder.
Valmorain en Sancho moesten zich in allerlei bochten wringen om de
inspanningen te verhullen die zij zich getroostten om de plantage
weer aan het draaien te krijgen. Sinds de dood van de eigenaar en
het daaropvolgende faillissement van de erfgenamen was die al meer
dan tien jaar buiten bedrijf.
Als eerste moesten ze slaven
aanschaffen, zo'n honderdvijftig om mee te beginnen, heel wat
minder dan Valmorain in Saint-Lazare hadden gehad. Hij installeerde
zich in een hoekje van het vervallen plantershuis terwijl ze een
nieuw, door een Franse architect ontworpen huis lieten bouwen. De
slavenbarakken, aangevreten door vocht en termieten, werden
afgebroken en vervangen door houten hutten met daken die overstaken
om schaduw te geven en tegen de regen te beschermen. De hutten
hadden drie kamers en waren bestemd om elk twee gezinnen te
huisvesten, en stonden opgelijnd in parallelle straatjes die op een
klein centraal plein uitkwamen. De zwagers bezochten andere
plantages; veel mensen deden dat tijdens de weekeinden,
onuitgenodigd, in de traditie van de Louisiaanse gastvrijheid.
Valmorain besloot dat de slaven vergeleken met die in
Saint-Domingue niets te klagen hadden, maar Sancho ontdekte dat
sommige meesters hun mensen zo goed als naakt rond lieten lopen en
ze een soort maïsbrij te eten gaven die, net als het voer voor de
beesten, in een soort trog werd gegoten waaruit iedereen - met
oesterschelpen, stukken dakpan of met hun handen, omdat ze niet
eens over een lepel beschikten - zijn portie kwam
scheppen.
Ze deden er
twee jaar over om de plantage op te zetten: de velden inplanten,
een molen installeren en het werk organiseren. Valmorain had
grootse plannen, maar moest zich concentreren op de nabije
toekomst; hij zou later vast genoeg tijd krijgen om zijn fantasieën
over een tuin, terrassen en prieeltjes, een decoratieve brug over
de rivier en andere plezierige zaken te realiseren. Hij kon
volledig opgaan in de kleinste details, waarover hij met Sancho
discussieerde en die hij ook met Maurice besprak.
'Kijk eens jongen, dit is ooit
allemaal van jou,' zei hij, vanaf zijn paard naar de velden
wijzend. 'De suiker komt niet uit de hemel vallen, er is veel werk
voor nodig om het te produceren.'
'Maar dat werk doen de
negers,' merkte Maurice op.
'Vergis je niet. Zij doen het werk dat met de hand gedaan
moet worden omdat ze niets anders kunnen, maar de meester is als
enige verantwoordelijk. Het succes van de plantage hangt van mij,
en in zekere zin ook van je oom Sancho af. Er wordt niet één
stengel suikerriet gekapt zonder dat ik het weet. Let goed op, want
ooit is het jouw beurt om beslissingen te nemen en leiding te geven
aan je mensen.'
'Waarom doen ze dat niet zelf, papa?'
'Dat kunnen ze niet, Maurice.
Je moet ze bevelen geven, het zijn slaven, jongen.'
'Ik zou niet graag zo willen
zijn als zij.'
'Dat
zal nooit gebeuren, Maurice,' zei zijn vader glimlachend. 'Jij bent
een Valmorain.'
Hij
had Saint-Lazare nooit met dezelfde trots aan zijn zoon kunnen
laten zien. Hij was vastbesloten de fouten, zwaktes en nalatigheden
uit het verleden goed te maken en, heimelijk, te boeten voor de
afgrijselijke zonden die Lacroix had begaan, wiens kapitaal hij had
gebruikt om die grond te kopen. Voor iedere door Lacroix gemartelde
man, voor ieder misbruikt meisje zou er op de plantage-Valmorain
een gezonde slaaf zijn, die goed werd behandeld. Op die manier
rechtvaardigde hij de diefstal van het geld van zijn buurman: het
had niet beter geïnvesteerd kunnen worden.
Sancho was niet bijster
geïnteresseerd in de plannen van zijn zwager, want hij werd niet
gekweld door een slecht geweten. Hij bekommerde zich alleen om zijn
eigen pleziertjes; wat er in de soep van de slaven zat of welke
kleur hun hutten zouden krijgen, maakte hem eigenlijk niet uit.
Valmorain stond op een breekpunt in zijn leven, maar voor de
Spanjaard was die hele onderneming slechts een van de vele
avonturen waar hij zich vol enthousiasme in stortte en zonder enige
spijt ook weer afscheid van kon nemen. Hij had niets te verliezen
aangezien zijn compagnon alle risico's liep, dus verzon hij
gedurfde plannen met vaak verrassende resultaten, zoals dat voor
een raffinaderij, waardoor ze witte suiker konden produceren die
veel meer opbracht dan de melasse van andere planters.
Sancho haalde de
hoofdopzichter binnen, een Ier die hem bij de aankoop van de
werkkrachten had geadviseerd. Zijn naam was Owen Murphy. Hij stond
erop dat de slaven naar de mis gingen. Ze hadden een kapel nodig,
zei hij, en de rondtrekkende priesters moesten de plantage aandoen
om het katholieke geloof te versterken voordat de Amerikanen de
kans kregen hun ketterijen te verkondigen die onschuldige mensen
tot de hel veroordeelden.
'Een goede moraal is het belangrijkste,' kondigde hij
aan.
Murphy was het
volledig met Valmorain eens dat de zweep niet misbruikt mocht
worden. Die grote, zwaarbehaarde man, die er met zijn donkere haar
en dito baard uitzag als een janitsaar, bezat een zachtaardige
ziel. Tot hun huis klaar zou zijn installeerde hij zijn grote gezin
in een tent. Leanne, zijn vrouw, die maar tot zijn middel reikte,
leek een ondervoed kind met een muizensnoetje, maar haar teerheid
was bedrieglijk: ze had zes jongens gebaard en was in verwachting
van de zevende. Ze wist dat het weer een jongen zou worden, want
God was van plan haar geduld op de proef te stellen. Nimmer verhief
ze haar stem: één blik van haar was genoeg om haar man en de
jongens te laten gehoorzamen. Valmorain was blij dat Maurice
eindelijk andere kinderen zou hebben om mee te spelen en niet
langer achter Rosette aan hoefde te hobbelen; die horde Ierse
kinderen behoorde weliswaar tot een veel lagere klasse, maar ze
waren blank en vrij. Hij had niet kunnen verzinnen dat de zes
Murphy-jongens óók hijgend achter Rosette aan zouden lopen; die was
inmiddels vijf jaar en bezat de overdonderende persoonlijkheid die
Maurice' vader zich voor zijn zoon gewenst had.
Owen Murphy had sinds zijn
zestiende met slaven onder zich gewerkt en was dus uitstekend
berekend op die ondankbare taak.
'Je moet hen behandelen als
kinderen: streng en rechtvaardig. Met duidelijke regels, met straf
en beloning en wat vrije tijd, anders worden ze ziek,' zei hij
tegen zijn baas, en hij voegde eraan toe dat de slaven het recht
hadden bij de meester in hoger beroep te gaan als ze een straf van
meer dan vijftien zweepslagen kregen opgelegd.
'Ik heb het volste vertrouwen
in u, mijnheer Murphy, ik denk niet dat dat nodig is,' antwoordde
Valmorain, die weinig zin had in de rol van rechter.
'Ik wil het zelf liever wel
zo, mijnheer, voor mijn eigen rust. Te veel macht corrumpeert de
ziel van iedere christen, en de mijne is zwak,' zei de
Ier.
In Louisiana
bedroegen de kosten van de werkkrachten van een plantage een derde
van de waarde van de grond, je moest er dus zuinig op zijn. De
productie liep al gevaar vanwege onvoorziene tegenspoed, orkanen,
droogte, overstromingen, ziektes, ratten, schommelingen van de
suikerprijs, problemen met machines en dieren, bankleningen en
andere onzekerheden; daar kon je een slechte gezondheid of
neerslachtigheid onder de slaven niet nog eens bij hebben, zei
Murphy. Hij was zo anders dan Cambray, dat Valmorain zich afvroeg
of hij wel de juiste keuze was geweest, tot hij zag dat de man
onvermoeibaar doorwerkte en zijn wil oplegde door zijn
aanwezigheid, zonder in wreedheid te vervallen. Murphy's
opzichters, die nauwlettend door hem in de gaten werden gehouden,
volgden zijn voorbeeld, en het resultaat was dat de slaven meer
opleverden dan onder het schrikbewind van Prosper
Cambray.
Hij had
ploegendiensten ingesteld om ervoor te zorgen dat ze tijdens de
slopende werkdagen op de velden genoeg rust kregen. Zijn vorige
werkgever had Murphy ontslagen omdat hij, toen hem was opgedragen
een slavin tot te orde te roepen, zijn zweep tegen de grond had
laten kletsen zonder haar te raken, terwijl zij uit alle macht
schreeuwde om indruk te maken. De slavin was zwanger en ze hadden
haar, zoals de gewoonte was in dat soort gevallen, met haar buik in
een kuil op de grond neergelegd.
'Ik heb mijn vrouw beloofd
kinderen en zwangere vrouwen nooit met de zweep aan te raken,' was
Murphy's enige commentaar toen Valmorain hem ernaar
vroeg.
Ze gaven de
mensen twee dagen per week vrij om hun moestuin te bewerken, hun
huisdieren te verzorgen en hun huishouden te doen, maar op zondag
had Murphy het verplicht gesteld de mis bij te wonen. Als ze vrij
waren mochten ze muziek maken en dansen, en zelfs van tijd tot tijd
- onder toezicht van de hoofdopzichter - naar een
bambousse, de
bescheiden feesten die de slaven hielden ter gelegenheid van een
bruiloft, een begrafenis of iets anders. Eigenlijk was het slaven
niet toegestaan andere plantages te bezoeken, maar in Louisiana
hielden maar weinig meesters vast aan die regel.
Het ontbijt op de plantage van
Valmorain bestond uit een dikke soep met vlees of spek - er was
geen sprake van de smerige gedroogde vis van Saint-Lazare - tussen
de middag was er maïstaart, vers of gezouten vlees en pastei, en
als avondmaal een voedzame soep. Ze richtten een van de hutten in
als ziekenhuisje en vonden een arts bereid om de plantage eenmaal
per maand preventief te bezoeken en langs te komen bij
spoedgevallen. Zwangere vrouwen kregen meer eten en hoefden minder
te werken. Valmorain wist niet - want hij had er nooit naar
gevraagd -dat in Saint-Lazare de vrouwen gehurkt bevielen, op de
rietvelden, dat er meer miskramen waren dan er kinderen werden
geboren en dat de meeste baby's stierven voor hun derde maand. Op
de nieuwe plantage waakte Leanne Murphy over de kinderen en ze trad
als vroedvrouw op.