Roerige tijden

Het was meer dan dertig jaar geleden dat Macandal, die legendarische tovenaar, het zaad van de opstand had geplant. Sindsdien reisde zijn geest op de wind van de ene naar de andere kant van het eiland, hij drong de barakken binnen, de hutten, de ajoupa's en de suikerrietmolens, de slaven lokkend met de belofte van vrijheid. Hij nam de vorm aan van een slang, een tor, een aap, een papegaai, hij troostte met de fluisteringen van de regen, smeekte met de donder, riep op tot rebellie met de bulderstem van de storm. De blanken voelden het ook: iedere slaaf was een vijand. Er waren er al meer dan een half miljoen en twee op de drie slaven waren direct uit Afrika geïmporteerd, met de immens zware last van hun wrok en met maar één doel in hun leven: hun ketenen verbreken en wraak nemen.
Er kwamen duizenden slaven in Saint-Domingue aan, maar het waren er nooit voldoende om aan de onverzadigbare vraag van de plantages te voldoen. Zweep, honger, werk. Waakzaamheid noch de meest wrede onderdrukking kon verhinderen dat velen ontsnapten; sommigen deden het al in de haven, zodra ze werden ontscheept en hun ketenen werden afgedaan om hen te kunnen dopen. Naakt en ziek als ze waren wisten ze te ontsnappen, met maar één gedachte: weg van de blanken. Ze staken de enorme vlaktes over, zich voortslepend over het grasland, drongen het oerwoud binnen en klommen tegen de bergen van dat onbekende gebied op. Als ze zich bij een groep marrons wisten aan te sluiten, ontkwamen ze aan de slavernij. Oorlog, vrijheid. Degenen die op het eiland geboren waren, die de vrijheid niet kenden en voor wie Guinea een vaag rijk op de bodem van de zee was, raakten besmet met de moed van de als vrije mensen in Afrika geboren slaven, die bereid waren te sterven om weer vrij te zijn. De planters hielden hun wapens altijd bij de hand, wachtend. Het regiment in Le Cap was versterkt met vierduizend Franse soldaten, die zodra ze aan land kwamen, werden getroffen door cholera, malaria en dysenterie.
De slaven geloofden dat de muggen, de veroorzakers van die sterfte, Macandals troepen waren die de blanken bestreden. In de gedaante van een mug was Macandal ontkomen aan de brandstapel, en hij was teruggekomen, zoals hij had beloofd. In Saint-Lazare waren minder slaven gevlucht dan elders. Valmorain zocht de oorzaak daarvan in het feit dat hij zijn negers minder wreed behandelde; hij smeerde ze niet in met melasse om ze daarna voor de rode mieren te laten liggen, zoals Lacroix deed. Tijdens zijn vreemde nachtelijke monologen zei hij tegen Tété dat niemand hem van wreedheid kon beschuldigen, maar dat als de situatie bleef verslechteren, hij Cambray carte blanche moest geven. Zij paste er wel voor op in zijn nabijheid het woord 'opstand' te laten vallen. Tante Rose had haar verzekerd dat een algemene slavenopstand slechts een kwestie van tijd was en dat Saint-Lazare en alle andere plantages op het eiland in vlammen op zou gaan.
Prosper Cambray had het met zijn baas over dit onwaarschijnlijke gerucht gehad. Zo lang hij zich kon heugen werd daar al over gesproken, maar het was nog nooit werkelijkheid geworden. Wat kon een handjevol miezerige slaven uitrichten tegen de Maréchaussée en mannen als hij, die tot alles in staat waren? Hoe wilden ze zich organiseren? Hoe kwamen ze aan wapens? Wie zou hen leiden? Onmogelijk. Hij zat de hele dag op zijn paard, sliep met twee pistolen binnen handbereik en één oog open, was altijd op zijn hoede. De zweep was een verlengstuk van zijn vuist, de taal die hij het best sprak en die door iedereen werd gevreesd; hij genoot van niets zo hevig als van de angst die hij in anderen wekte. Slechts de gewetensbezwaren van zijn baas hadden Cambray ervan weerhouden fantasierijkere onderdrukkingsmethoden te gebruiken, maar nu de verzetshaarden zich hadden verveelvoudigd, zat er verandering in de lucht. Hij zou eindelijk de gelegenheid krijgen om te laten zien dat hij de plantage ook onder de slechtst denkbare omstandigheden kon leiden, hij hoopte al veel te veel jaren op het rentmeesterschap. Hij had niets te klagen, want hij had inmiddels een niet te versmaden kapitaal opgebouwd met steekpenningen, diefstal en smokkelhandeltjes; Valmorain had geen idee wat er allemaal uit zijn kelders verdween. Cambray snoefde over zijn seksuele prestaties, geen meisje ontkwam aan de plicht hem in zijn hangmat ter wille te zijn, en niemand die zich daarmee bemoeide. Hij kon alle vrouwen grijpen die hij maar wilde, op Tété na. Haar kon hij niet lastigvallen, terwijl zij de enige was die zijn wellust wekte. En zijn wrok, omdat zij buiten zijn macht viel. Hij hield haar van een afstand in de gaten, bespioneerde haar van dichtbij en betrapte haar op de minste nalatigheid, maar zij wist hem altijd weer te ontglippen.
'Pas op, monsieur Cambray. Als u me aanraakt, zeg ik het tegen de meester,' waarschuwde Tété, terwijl ze het trillen van haar stem probeerde te beheersen.
'Pas jij maar op, hoer, als ik je in mijn vingers krijg zul je ervan lusten. Wie denk je wel dat je bent, kreng? Je bent al twintig, nog even en de meester ruilt je in voor een jongere en dan ben ik aan de beurt. Ik ga je kopen, en voor een habbekrats want je bent niets waard, niet eens voor de fok. Of ontbreekt het hem aan mannelijkheid? Bij mij zul je merken wat een kerel is, wacht maar af. Je meester zal je al te graag verkopen,' dreigde hij, met de zweep van gevlochten leer spelend.
Intussen was het nieuws van de Franse Revolutie op de kolonie aangekomen als een klap van een drakenstaart; de mensen waren tot in het diepst van hun hart geschokt. Voor de grands blancs, conservatief en koningsgezind, waren de veranderingen afgrijselijk, maar de petits blancs steunden de Republiek, die een eind had gemaakt aan de klassenverschillen: vrijheid, gelijkheid en broederschap. De affranchi's hadden delegaties naar Parijs gestuurd om voor de Assemblée Nationale hun burgerrechten op te eisen, want in Saint-Domingue was niet één blanke, of die nu rijk was of arm, bereid hun die te geven. Valmorain stelde zijn terugkeer naar Frankrijk eindeloos uit omdat niets hem nog aan zijn vaderland bond. Voorheen had hij gefoeterd op de verspillingen van de monarchie, nu gaf hij af op de chaos van de republikeinen. Eindelijk, na zo veel jaar met tegenzin in de kolonie te hebben geleefd, kon hij accepteren dat hij in de Nieuwe Wereld thuishoorde.
Sancho Garcia del Solar schreef hem met diens gebruikelijke openhartigheid dat hij Europa in het algemeen en Frankrijk in het bijzonder maar beter kon vergeten, daar was geen plaats voor mannen met ondernemingszin. Louisiana had de toekomst. Hij beschikte over goede contacten in New Orleans, het ontbrak hem alleen aan kapitaal om een project op poten te zetten waarvoor hij al een aantal mensen had weten te interesseren, maar omdat ze familie waren en alles wat zijn zwager aanraakte uiteindelijk in goud veranderde, wilde hij liever met hém in zee. Louisiana was oorspronkelijk een Franse kolonie geweest maar was sinds een jaar of twintig in Spaanse handen. De bevolking hield echter koppig vast aan haar afkomst: de regering was Spaans, maar cultuur en taal waren Frans gebleven. Het klimaat leek op dat van de Antillen en er konden dezelfde gewassen worden verbouwd, met het voordeel dat er ruimte te over was, op spotgoedkope grond; je kon er een grote plantage kopen en exploiteren, zonder politieke problemen of slavenopstanden. Ze zouden er in een paar jaar een fortuin bijeengaren, beloofde hij.

Na het verlies van haar eerste zoon bleef Tété even onvruchtbaar als de muilezels van de molen. Om over te moederen en van te houden had ze genoeg aan Maurice, dat tere jongetje dat in snikken kon uitbarsten bij het horen van muziek en het in zijn broek deed als hij met wreedheid werd geconfronteerd. Hij was als de dood voor Cambray, en hoefde de hakken van diens laarzen maar op de galerij te horen of hij rende weg om zich te verstoppen. Net als de andere slavinnen gebruikte Tété de middeltjes van tante Rose om te voorkomen dat ze opnieuw zwanger werd, maar die waren niet altijd betrouwbaar. De genezeres zei dat sommige kinderen per se geboren willen worden omdat ze geen idee hebben van wat hun op de wereld te wachten staat. Dat was ook het geval met Tétés tweede kind. De dotten in azijn gedrenkte ruwe katoen en de aftreksels van borage hadden niet geholpen de zwangerschap te voorkomen, en mosterdbaden noch de aan de loa's geofferde haan hadden een abortus kunnen veroorzaken. Toen haar menstruatie voor de derde keer was weggebleven, smeekte ze haar madrina haar probleem op te lossen met een puntig stuk hout, maar tante Rose weigerde; het risico van infectie was enorm, en als ze betrapt werden bij het schaden van eigendommen van de meester, gaf dat Cambray een volmaakte aanleiding hun huid met zweepslagen open te rijten.
'Ik neem aan dat deze ook weer van de meester is,' zei tante Rose.
'Dat weet ik niet zeker, madrina. Het kan ook van Gambo zijn.'
'Van wie?'
'Het keukenhulpje. Zijn echte naam is Gambo,' zei Tété.
'Die lijkt nog een jongen, maar ik zie dat hij al heel wat mans is; maar hij moet vijf of zes jaar jonger zijn dan jij.'
'Wat doet dat ertoe? De meester zal ons allebei vermoorden als dit een donker kind blijkt te zijn.'
'Het komt wel vaker voor dat kinderen van gemengd bloed net zo zwart zijn als hun grootouders,' verzekerde tante Rose haar.
Doodsbang voor de mogelijke gevolgen van haar zwangerschap probeerde Tété zich in te beelden dat ze een gezwel in haar buik had, maar de vierde maand, toen ze een koppig gekriebel voelde, het klapwieken van een duif, de eerste, onmiskenbare manifestatie van leven, kon ze niet anders dan liefde voelen voor het ineengekrulde wezentje in haar buik - en medelijden. Als ze 's nacht naast Maurice lag, vroeg ze het fluisterend om vergeving voor de vreselijke belediging als slaaf op de wereld gezet te worden. Ditmaal was het niet nodig om haar buik te verbergen en de meester hoefde niet halsoverkop met zijn vrouw naar Cuba, want de ongelukkige was zich nergens meer van bewust. Er was al heel lang geen enkele communicatie meer tussen Eugenia en haar echtgenoot, en de zeldzame keren dat zij in de mistige wereld van haar krankzinnigheid een glimp van hem opving, vroeg ze wie die man was. Maurice herkende ze ook niet. Op haar goede momenten keerde ze terug naar haar meisjesjaren; dan was ze veertien jaar en speelde ze met andere rumoerige schoolmeisjes in het nonnenklooster in Madrid, waar de dikke chocoladedrank van het ontbijt op hen wachtte. De rest van de tijd zwierf ze door een mistig landschap zonder herkenbare omtrekken, waar ze niet meer zo leed als voorheen. Toen Tété op eigen initiatief besloot langzaam te stoppen met de opium, veranderde er niets aan Eugenia's gedrag. Volgens tante Rose had de meesteres haar opdracht in het leven vervuld door Maurice te baren en nu was er voor haar niets meer te doen op de wereld.
Valmorain was vertrouwder met Tétés lichaam dan hij ooit met dat van Eugenia of van een van zijn kortstondige geliefden was geweest. Het ontging hem niet dat haar borsten zwollen en haar middel dikker werd. Hij vroeg haar uit toen ze in bed lagen, na een van die paringen die zij lijdzaam onderging en die voor hem slechts een weemoedige ontlading waren. Tot zijn verbazing - want hij had haar sinds hij haar eerste kind had weggehaald nooit meer een traan zien vergieten - barstte Tété in snikken uit.
Valmorain had horen vertellen dat negers minder aanleg hebben om te lijden - het feit dat geen enkele blanke zou weerstaan wat zij verdroegen was daar het bewijs van - en dus kon je, zoals je de puppies van een hond wegneemt of de kalveren van een koe, een slavin best haar kinderen afnemen; binnen de kortste keren waren ze over het verlies heen en later konden ze het zich niet eens meer herinneren. Hij had zich nooit verdiept in Tétés gevoelsleven en ging ervan uit dat dat heel beperkt was. Als ze niet in zijn buurt was, loste ze op, vervaagde, verbleef ze in het niets tot hij haar weer sommeerde en zij opnieuw tevoorschijn kwam. Ze bestond alleen om hem te dienen.
Ze was geen meisje meer, maar in zijn ogen was ze niet veranderd. Hit herinnerde zich nog vaag het magere kind dat Violette Boisier hem jaren geleden had overhandigd; het bloeiende meisje dat uit die zo weinig belovende cocon tevoorschijn was gekomen en dat hij zonder omhaal had ontmaagd in dezelfde kamer waar Eugenia gedrogeerd lag te slapen; de jonge vrouw die haar kind had gebaard zonder een kik te geven, met een stuk hout tussen haar tanden om de pijn te verbijten; de achttienjarige moeder die met een kus op het voorhoofd afscheid had genomen van het kind dat ze nooit meer zou zien; de vrouw die Maurice met oneindige tederheid had gewiegd, die haar ogen sloot en op haar lippen beet als hij bij haar naar binnen drong, die soms naast hem in slaap viel, uitgeput door de inspanningen van die dag, maar altijd weer snel wakker schrok en met de naam van Maurice op haar lippen wegsnelde. Al die beelden van Tété waren tot één beeld samengesmolten, alsof de tijd voor haar niet voorbijging.
Die avond, nadat Valmorain de veranderingen in haar lichaam had opgemerkt, zei hij haar de lamp aan te steken, hij wilde haar bekijken. Het beviel hem wat hij zag, dat lichaam met zijn lange, scherpe lijnen, die bronskleurige huid, die gulle dijen en die sensuele lippen. Hij besloot dat zij zijn kostbaarste bezit was. Met zijn vinger veegde hij de traan die langs haar neus biggelde weg en bracht hem zonder erbij na te denken naar zijn lippen. Hij was zout, net als de tranen van Maurice.
'Wat is er?' vroeg hij.
'Niets, meester.'
'Niet huilen. Ditmaal kun je de baby houden, want voor Eugenia doet het er niet meer toe.'
'Als dat zo is, meester, waarom halen we mijn zoon dan niet terug?'
'Dat zou een heel gedoe zijn.'
'Zeg me dan of hij nog leeft...'
'Maar natuurlijk leeft hij! Mens, hij zal zo'n jaar of vier, vijf zijn, nietwaar? Jij hebt Maurice om voor te zorgen. Ik wil niet dat je nog over je eigen zoon praat, wees blij dat ik je het kind dat je nu draagt laat houden.'