Zarité
In de tent aten de meesters
net als in de eetkamer van het grote huis. Een slaaf veegde het
ongedierte van de vloer en verjoeg de muggen, terwijl twee andere
achter hun stoelen stonden, op blote voeten, in klamme livreien,
met afgrijselijke witte pruiken op, klaar om hen op hun wenken te
bedienen. De meester was in gedachten verzonken, hij slikte zijn
eten haast zonder te kauwen door terwijl doña Eugenia mondenvol in
haar servet uitspuugde, want ze vond alles naar zwavel smaken. Haar
man kon haar nog zo vaak vertellen dat ze rustig kon eten omdat de
opstand was neergeslagen voor hij goed en wel was begonnen en dat
de aanvoerders in Le Cap achter slot en grendel zaten, in zo veel
ijzer geklonken dat ze niet eens meer overeind konden komen, zij
was bang dat ze hun ketenen zouden verbreken, net als de tovenaar
Macandal. Het was een slecht idee van de meester geweest om haar
over Macandal te vertellen, want dat had haar alleen maar bang
gemaakt. Doña Eugenia had verhalen gehoord over het verbranden van
heidenen want in haar eigen land hadden ze dat in vroeger tijden
ook gedaan, en ze voelde er niets voor om bij zo afgrijselijke
taferelen aanwezig te zijn. Die avond klaagde ze over een knellende
hoofdpijn, ze hield het niet meer uit, ze wilde naar Cuba om haar
broer op te zoeken, ze kon toch alleen gaan, het was geen lange
reis. Ik wilde met een zakdoek haar voorhoofd deppen, maar ze duwde
me weg. De meester antwoordde dat ze dat wel uit haar hoofd kon
zetten, dat het veel te gevaarlijk was en dat het geen pas gaf als
ze alleen naar Cuba reisde.
'Punt uit!' riep hij woedend, terwijl hij opstond voor de
slaaf de stoel achteruit had kunnen schuiven, en hij liep weg om de
hoofdopzichter de laatste aanwijzingen te geven. Doña Eugenia
wenkte me, ik pakte haar bord, legde er een doek over, zette het in
een hoekje weg om de restjes later te eten, maar eerst hielp ik
haar met de voorbereidselen voor de nacht. Ze droeg toen de
korsetten, kousen en onderrokken al niet meer waarmee haar
hutkoffers vol hadden gezeten toen ze als bruid naar Saint-Domingue
kwam, en op de plantage ging ze gekleed in lichte peignoirs, maar
ze knapte zich altijd op voor het diner. Ik kleedde haar uit,
bracht haar de po, waste haar met een vochtige lap, besprenkelde
haar met kamfer tegen de muggen, wreef haar gezicht en handen in
met een crème, trok de haarspelden uit haar kapsel en borstelde
haar kastanjebruine haren met honderd slagen, terwijl zij me met
een verloren blik in haar ogen liet begaan. Ze was doorschijnend.
De meester zei vaak dat ze heel mooi was, maar ik vond die groene
ogen en puntige hoektanden eng, niet menselijk.
Toen ze schoon en netjes was,
knielde ze neer op haar bidstoel en bad hardop een heel
rozenhoedje, terwijl ik met haar mee bad, want dat was mijn plicht.
Ik had de gebeden geleerd, hoewel ik er niets van begreep. Ze gaf
geen bevelen in het Frans of creools, maar ik kende inmiddels een
paar Spaanse woorden en kon haar opdrachten uitvoeren; wij waren
degenen die hun best moesten doen om te communiceren, niet zij. Zo
zei ze dat. De paarlemoeren kralen gleden tussen haar witte vingers
door, terwijl ik probeerde in te schatten hoe lang het nog zou
duren voor ik kon gaan eten en slapen. Eindelijk kuste ze het kruis
van de rozenkrans, die ze wegborg in het platte leren zakje,
langgerekt als een envelop, dat ze altijd om haar hals droeg. Dat
was haar bescherming, zoals mijn pop Erzuli mij beschermde. Om het
haar makkelijker te maken in slaap te komen, gaf ik haar een glas
port dat ze met een vies gezicht leegdronk. Toen hielp ik haar in
haar hangmat, trok het muskietennet over haar heen en begon haar te
wiegen, stilletjes smekend dat ze vlug in slaap zou vallen zonder
zich te laten storen door het geluid van de vleermuizen, het zachte
sluipen van de dieren en de stemmen die ze op dat tijdstip altijd
hoorde. Dat waren geen menselijke stemmen, had ze me uitgelegd, ze
kwamen uit de schaduwen, uit het oerwoud, onder de grond vandaan,
de hel, Afrika, en ze spraken niet met woorden, maar ze schreeuwden
en lachten schril.
'Het zijn de geesten die door de negers worden opgeroepen,'
huilde ze doodsbang.
'Ssst, doña Eugenia, sluit uw ogen, bid...' Maar ik was net
zo bang als zij, hoewel ik die stemmen nog nooit had gehoord en ook
geen geestverschijningen zag.
'Jij bent hier geboren,
Zarité, daarom ben jij er doof en blind voor. Als je uit Guinea was
gekomen, zou je wel merken dat er overal geesten rondwaren,' had
tante Rose, de genezeres van Saint-Lazare, me verzekerd. Ze hadden
mij onder haar hoede gesteld toen ik op de plantage kwam, ze was
mijn madrina, die me alles moest leren en ervoor moest zorgen dat
ik niet ontsnapte. 'Waag het niet het te proberen, Zarité, je zou
verdwalen in de suikerrietvelden, en de bergen zijn verder weg dan
de maan.'
Doña
Eugenia viel in slaap en ik sleepte me naar mijn hoekje, buiten
bereik van het bevende licht van de olielampen, tastte naar het
bord en stopte met mijn vingers een hapje lamsvlees in mijn mond.
Ik merkte dat de mieren me voor waren geweest, maar ik vind dat die
wel een lekker pittig smaakje hebben. Ik wilde net een tweede hap
nemen toen de meester binnenkwam, met een slaaf, twee grote
schaduwen op het tentdoek, en de intense mannengeur van leer, tabak
en paarden. Ik dekte het bord af en wachtte, mijn adem inhoudend,
in de hoop dat ze me niet zouden opmerken.
'Heilige Maria, Moeder van
God, bidt voor ons zondaars,' mompelde de meesteres in haar droom
en ze voegde er schreeuwend aan toe: 'Duivelse hoer!' Ik vloog naar
haar toe om de hangmat te wiegen voor ze wakker zou
worden.
De meester ging in zijn stoel
zitten en de slaaf trok hem zijn laarzen uit; daarna hielp hij hem
met zijn broek en de rest van zijn kleren, tot hij alleen nog zijn
hemd aanhad, dat tot zijn heupen reikte en zijn geslachtsdeel bloot
liet, rozig en klein, als een stukje varkensdarm in een nestje van
stroachtige haar. De slaaf hield hem de po voor om in te plassen,
wachtte tot de meester hem wegzond, doofde de olielampen maar liet
de kaarsen branden en trok zich terug. Doña Eugenia begon weer te
woelen en werd ditmaal met grote angstogen wakker, maar ik stond
alweer klaar met een glas port. Ik bleef haar wiegen en ze viel
opnieuw in slaap. De meester kwam met een kaars dichterbij en liet
het licht over zijn vrouw glijden; ik weet niet wat hij zocht,
misschien het meisje dat hij een jaar daarvoor had verleid. Hij
maakte een gebaar of hij haar aan ging raken, maar bedacht zich en
bleef alleen naar haar kijken, met een vreemde blik in zijn
ogen.
'Mijn arme
Eugenia. 's Nachts gekweld door nachtmerries en overdag door de
werkelijkheid,' mompelde hij.
'Ja, meester.'
'Je begrijpt niets van wat ik
zeg, nietwaar Tété?'
'Nee, meester.' 'Dat is maar beter ook. Hoe oud ben
je?'
'Ik weet het
niet, meester. Tien jaar, ongeveer.'
'Dan duurt het nog even voor
je een vrouw bent, nietwaar?'
'Misschien,
meester.'
Zijn blik
gleed van boven naar onder over me heen. Hij bracht zijn hand naar
zijn geslacht en hield het vast, alsof hij het woog. Ik trok me met
een gloeiend gezicht terug. Er viel een druppel kaarsvet op zijn
hand en hij slaakte een vloek; daarna zei hij dat ik kon gaan
slapen maar ook een oogje op madame moest houden. Hij ging in zijn
hangmat liggen terwijl ik als een hagedis naar mijn hoekje
schuifelde. Ik wachtte tot de meester sliep en begon daarna heel
voorzichtig te eten, zonder het minste geluid te maken. Buiten
begon het te regenen. Zo herinner ik het me.