De samenzwering

Acht maanden later stierf Eugenia Garcia del Solar in het grote huis van de habitation Saint-Lazare, zonder angst, zonder misbaar. Ze was eenendertig jaar, waarvan ze er zes buiten zinnen was geweest en vier in de sluimer van de opium had doorgebracht. Die morgen had haar verzorgster zich verslapen en Tété, die als altijd binnenkwam om haar haar pap te voeren en haar aan te kleden voor de dag, had haar ineengekruld als een pasgeborene tussen haar kussens aangetroffen. Haar meesteres had geglimlacht, en in haar blijdschap te sterven een zekere schoonheid en jeugd herkregen. Tété was de enige die treurde om haar dood, want ze had zo lang voor haar gezorgd dat ze uiteindelijk echt van haar was gaan houden. Ze waste haar, kleedde haar aan, kamde haar haren voor de laatste keer en stak Eugenia's missaal tussen haar over haar borst gevouwen handen. Toen hing Tété de door de paus gezegende rozenkrans in het zeemleren zakje om haar eigen hals, onder haar lijfje. Voordat ze afscheid van haar nam, deed ze haar de kleine gouden medaille af die Eugenia altijd had gedragen, om hem aan Maurice te geven. Daarna riep ze Valmorain.
De kleine Maurice realiseerde zich niet dat zijn moeder dood was omdat 'de zieke mevrouw' al maanden haar kamer niet had verlaten en ze hem haar lijk niet lieten zien. Toen ze de notenhouten kist met de zilveren handvatten die Valmorain in de tijd van Eugenia's zelfmoordpogingen van een Amerikaanse smokkelaar had gekocht, het huis uit droegen, waren Maurice en Rosette op de patio de begrafenis van een dode kat aan het improviseren. Maurice was nog nooit bij dergelijke rituelen aanwezig geweest, maar bezat meer dan genoeg verbeeldingskracht. De begrafenis van het dier werd plechtiger en met meer gevoel uitgevoerd dan het afscheid dat zijn moeder ten deel viel.
Rosette was een voorlijk kind, een echte durfal. Ze kroop met een verbluffende snelheid op haar mollige knietjes over de vloer, met Maurice in haar kielzog, die haar van 's morgens vroeg tot 's avonds laat geen moment alleen liet. Tété liet kisten en meubels waar Rosette met haar vingertjes in vast kon komen, beveiligen; de toegang tot de galerij liet ze met kippengaas afsluiten om te voorkomen dat ze eraf zou rollen. Ze nam de muizen en de schorpioenen voor lief omdat haar dochter haar neus in het vergiftigde chilipoeder kon stoppen, iets wat Maurice, die veel voorzichtiger was, nooit in zijn hoofd zou hebben gehaald.
Rosette was een mooi kind. Haar moeder gaf dat met pijn in haar hart toe, want schoonheid betekende voor een slavin alleen maar ellende, je kon beter onzichtbaar zijn. Tété, die als tienjarig meisje zo graag op Violette Boisier had willen lijken, moest verwonderd vaststellen dat haar dochter als door een wonderlijke speling van het lot op die knappe vrouw leek, met haar krullende haren, haar betoverende glimlach en die kuiltjes in haar wangen.
In de ingewikkelde raciale classificatie van het eiland was Rosette een kwartbloed, de dochter van een blanke en een mulattin, en haar huidskleur lag dichter bij die van haar vader dan bij die van haar moeder. Toen ze begon te praten, brabbelde Rosette een onbegrijpelijk koeterwaals dat Maurice zonder enig probleem vertaalde. De jongen gaf toe aan al haar grillen, met een grootvaderlijk geduld dat later zou uitgroeien tot een diepe liefde die hun beider leven zou bepalen. Hij zou haar enige vriend zijn, hij zou haar troosten in haar verdriet en haar bijbrengen wat ze nodig had: van uit de buurt blijven van de woeste honden tot de letters van het alfabet, maar dat speelde pas later. Het belangrijkste was dat hij haar de directe route wees naar het hart van hun vader. Maurice deed wat Tété niet had gedurfd: hij drong het meisje op onontkoombare wijze op aan Toulouse Valmorain, tot de meester haar niet langer beschouwde als een van de vele slaven die hij bezat en begon te zoeken naar iets van zichzelf in haar trekken en in haar karakter. Dat vond hij niet, maar hij vatte desondanks een toegeeflijke liefde voor Rosette op van het soort dat mensen voor hun huisdieren koesteren, en in plaats van haar naar de slavenverblijven te sturen, vond hij het goed dat ze in het grote huis bleef wonen. In tegenstelling tot haar moeder, die haast ziekelijk ernstig was, groeide Rosette op tot een praatgraag, verleidelijk wezentje, een woelwater die in huis voor vrolijkheid zorgde, het beste middel tegen de wurgende onzekerheid van die jaren.

Toen Frankrijk de Assemblée Coloniale van Saint-Domingue ontbond, weigerden de patriotten, zoals de monarchistische kolonisten zichzelf noemden, zich te onderwerpen aan de autoriteiten in Parijs. Valmorain zocht na al die jaren van isolement op zijn plantage weer het gezelschap van zijn gelijken en omdat hij regelmatig naar Le Cap ging, huurde hij daar het gemeubileerde huis van een rijke Portugese handelaar die tijdelijk naar zijn vaderland was teruggekeerd. Het lag in de buurt van de haven en hoewel hij het er naar zijn zin had, overwoog hij toch zo spoedig mogelijk een eigen huis te kopen, via de agent die zijn suikerproducten voor hem verhandelde, dezelfde oude, uiterst eerlijke jood die Valmorains vader nog had gediend.
Het was Valmorain die de aanzet gaf tot geheime gesprekken met de Engelsen. In zijn jonge jaren had hij een zeeman leren kennen die inmiddels het commando voerde over de Britse vloot in het Caribische gebied, met de opdracht om in de Franse kolonie te interveniëren zodra de kans zich voordeed. De confrontaties tussen blanken en mulatten hadden inmiddels extreem gewelddadige vormen aangenomen; de negers maakten van de chaos gebruik en kwamen in opstand, eerst in het westelijke deel van het eiland en later in het noorden, in Limbé. De patriotten volgden de gebeurtenissen met grote aandacht en wachtten vol spanning af tot de gelegenheid zich voor zou doen om de Franse regering te kunnen verraden.
Valmorain verbleef een maand in Le Cap, met Tété, de kinderen en Eugenia's doodskist. Hij nam zijn zoon altijd mee als hij op reis ging en Maurice wilde op zijn beurt nergens heen zonder Rosette en Tété. De politieke situatie was te onzeker om het kind op de plantage achter te laten en hij wilde Tété niet overleveren aan de genade van Prosper Cambray, die zelfs had voorgesteld om haar te kopen. Valmorain veronderstelde dat een ander in zijn situatie op dat verzoek zou zijn ingegaan om de man te vriend te houden en zich in één moeite door te ontdoen van een slavin die hem eigenlijk al niet meer interesseerde, maar Maurice hield van Tété als van een moeder. Daar kwam bij dat die zaak rond Tété zich tot een stilzwijgende krachtmeting tussen hem en de hoofdopzichter had ontwikkeld.
Tijdens die weken in Le Cap waren er politieke bijeenkomsten van patriotten in zijn huis georganiseerd, in een sfeer van geheim en samenzwering, hoewel er eigenlijk niemand op hen lette. Hij was van plan een privéleraar voor Maurice te zoeken; de jongen werd al vijf en was een kleine wilde, maar hij zou op zijn minst voldoende moeten leren om later naar een internaat in Frankrijk te kunnen gaan. Tété hoopte dat die dag nooit zou aanbreken, ervan overtuigd dat Maurice dood zou gaan zonder haar en Rosette. Verder moest hij Eugenia nog kwijt zien te raken. De kinderen waren eraan gewend die kist ergens in een gang te zien staan en vonden het in het geheel niet vreemd dat daarin de stoffelijke resten zaten van de zieke mevrouw. Ze vroegen niet wat dat precies waren, stoffelijke resten, en daarmee bespaarden ze Tété de noodzaak iets uit te moeten leggen wat bij Maurice ongetwijfeld nieuwe nachtmerries zou hebben veroorzaakt, maar toen Valmorain hen betrapte terwijl ze de kist met een keukenmesje probeerden open te peuteren, begreep hij dat het tijd was voor een besluit. Hij droeg zijn agent op de kist naar het kerkhof van de nonnen in Cuba te sturen waar Sancho een grafnis had gekocht, want Eugenia had hem laten zweren haar niet in Saint-Domingue te begraven, waar haar botten in een negertrommel konden eindigen. De agent was van plan de kist mee te geven als er toch een schip die kant op ging, en zette hem tot die tijd rechtop in een hoekje van de kelder, waar hij verder vergeten werd tot de vlammen hem twee jaar daarna verteerden.