Zarité

Ik kon bijna twee jaar op de plantage blijven tot de meesters me terughaalden om me weer als huisslaaf te laten werken. Al die tijd heb ik Maurice niet één keer gezien, want zijn vader gaf hem geen toestemming om met de vakanties naar huis te komen. De meester regelde het altijd zo dat hij Maurice op reis stuurde en daarna, toen hij klaar was met school, nam hij hem mee naar Frankrijk om zijn grootmoeder te leren kennen. Maar dat was later. De meester wilde hem van madame Hortense weghouden. Rosette kon ik ook niet zien, maar mijnheer Murphy bracht me nieuws van haar, telkens als hij naar New Orleans was geweest.
'Wat ga je straks doen met zo'n mooi meisje, Tété? Je zult haar moeten opsluiten om geen opschudding op straat te veroorzaken,' grapte hij tegen mij.
Madame Hortense kreeg haar tweede dochter, Marie-Louise, die geboren werd met benauwdheid op de borst. Het klimaat deed haar geen goed, maar omdat niemand iets aan het weer kan veranderen -behalve natuurlijk père Antoine in extreme omstandigheden - was er niet veel meer wat ze voor haar konden doen dan mij terughalen naar het huis in de stad.
Dat jaar was dokter Parmentier gearriveerd; hij had lang in Cuba gezeten en was voor de huisarts van de familie Guizot in de plaats gekomen. Het eerste wat hij deed was de bloedzuigers en de mosterdkompressen afschaffen, die het kind alleen maar dichter bij de dood brachten. Vervolgens vroeg hij om mij. Ik weet niet hoe het kwam dat hij zich mij nog herinnerde, na al die jaren.
Hij wist de meester ervan te overtuigen dat ik de meest aangewezen persoon was om voor Marie-Louise te zorgen, omdat ik zo veel van tante Rose had geleerd. Toen gaven ze de hoofdopzichter opdracht mij naar de stad te sturen. Ik nam met veel verdriet afscheid van mijn vrienden en van de familie Murphy, en ging voor het eerst in mijn leven alleen naar de stad, met een vrijgeleide zodat ik niet gearresteerd zou worden.
Tijdens mijn afwezigheid was er in New Orleans veel veranderd: er lag meer afval op straat, er waren meer koetsen en mensen, en er werd koortsachtig gewerkt aan de bouw van nieuwe huizen en de aanleg van straten. Zelfs de markt was groter geworden. Don Sancho woonde niet meer bij de familie; hij was verhuisd naar een appartement in dezelfde wijk. Volgens Célestine had hij Adi Soupir aan de dijk gezet en was hij nu verliefd op een Cubaanse, maar niemand in huis had nog de kans gehad haar te zien. Ik installeerde me met Marie-Louise op zolder. Het was een bleek kindje, zo zwak dat ze niet eens huilde. Ik wilde haar op mijn rug binden omdat dit bij Maurice, die ook ziekelijk geboren was, zo gunstig had uitgepakt, maar madame Hortense zei dat het misschien goed was voor negerkinderen, maar niet voor haar dochter. Ik wilde het kind echter niet in een wiegje leggen want dat zou haar dood hebben betekend, en daarom droeg ik haar in mijn armen, altijd.
Zodra ik de kans had, sprak ik met de meester om hem eraan te herinneren dat ik dat jaar dertig werd en recht had op mijn vrijheid.
'Wie zorgt er dan voor mijn dochters?' vroeg hij.
'Ik, als u dat wilt, monsieur.'
'Dat betekent dat alles hetzelfde blijft.'
'Niet hetzelfde, monsieur, want als ik vrij ben kan ik weggaan wanneer ik dat wil, dan kunnen u en uw vrouw me niet meer slaan en zou u me iets moeten betalen waarvan ik kan leven.'
'Je betalen!' riep hij verrast uit.
'Zo gaat dat met koetsiers, kokkinnen, verpleegsters, naaisters en andere vrije mensen, monsieur.'
'Ik merk dat je goed geïnformeerd bent. Dan weet je ook, Tété, dat niemand een kindermeisje in dienst neemt; dat is altijd iemand die deel uitmaakt van de familie, als een tweede moeder en later als een grootmoeder.'
'Ik ben niet iemand van de familie, monsieur. Ik ben uw eigendom.'
'Ik heb je altijd behandeld alsof je familie was! Maar goed, als dat is wat je wilt... Ik heb wel even tijd nodig om madame Hortense te overtuigen, want het is een slecht voorbeeld en er zal veel over gepraat worden. Ik zal doen wat ik kan.'
Hij gaf me toestemming om Rosette op te zoeken. Mijn dochter was altijd al groot geweest, en op haar elfde leek ze wel vijftien. Mijnheer Murphy had niet tegen me gelogen, ze was heel mooi. De nonnen waren erin geslaagd haar onstuimigheid in te tomen, maar niet haar glimlach met die kuiltjes in haar wangen, en ze had nog steeds een zwoele blik. Ze begroette me met een beleefde revérence en toen ik haar omhelsde verstijfde ze, volgens mij schaamde ze zich voor haar moeder, een koffiekleurige slavin.
Voor mij was mijn dochter het belangrijkste dat ik had op de wereld. We waren altijd dicht bijeen geweest, als één lichaam, één ziel, tot de angst dat ze verkocht zou worden of door haar eigen vader verkracht als ze in de puberteit kwam - zoals hij met mij had gedaan, mij had gedwongen van haar te scheiden. Ik had meer dan eens gezien dat de meester aan haar zat te friemelen - zoals mannen dat doen bij meisjes om te zien of ze al rijp zijn - voordat hij met madame Hortense trouwde. Mijn Rosette was toen nog een onschuldig schepsel dat bij hem op schoot kroop omdat ze van hem hield. De kilheid van mijn dochter kwetste me: door haar te beschermen was ik haar misschien voor altijd kwijtgeraakt.
Rosette herinnerde zich niets meer van haar Afrikaanse wortels. Ik had haar verteld over mijn loa's en over Guinea, maar op het internaat was ze dat allemaal vergeten en ze was katholiek geworden; de nonnen hadden bijna net zo'n hekel aan voodoo als aan protestanten, joden en kaintucks. Maar hoe kon ik haar verwijten dat ze naar een beter leven streefde dan dat van mij? Zij wilde net zo worden als de Valmorains en niet zoals ik. Ze praatte tegen me met een gemaakte beleefdheid, op een toon die ik niet van haar kende, alsof ik een vreemde was. Zo herinner ik het me. Ze vertelde me dat ze het fijn had op school, dat de nonnen goed voor haar waren en dat ze godsdienst- en muziekles kreeg, en netjes leerde schrijven maar dat ze niet mocht dansen, want dat was de duivel verleiden. Ik vroeg haar naar Maurice en ze vertelde dat het goed met hem ging maar dat hij zich eenzaam voelde en terug wilde komen. Ze wist dat omdat ze elkaar schreven: dat hadden ze vanaf het moment dat ze uit elkaar waren gehaald steeds gedaan. De brieven deden er heel lang over, maar ze stuurden ze altijd meteen weg als ze ze hadden geschreven, zonder een antwoord af te wachten, als in een gesprek tussen gekken. Rosette vertelde me dat ze er soms wel zes tegelijk op één dag kreeg, maar dat ze daarna dan vaak wekenlang niets van hem hoorde.
Nu, vijf jaar later, weet ik dat ze elkaar in die correspondentie als broer en zus aanspraken om de nonnen, die de post van hun pupillen openmaakten, om de tuin te leiden. Ze gebruikten een religieuze geheimtaal als ze het over hun gevoelens hadden: de Heilige Geest betekende liefde, een kus was een gebed, Rosette was een beschermengel en hij kon iedere heilige of martelaar van de liturgische kalender zijn, en natuurlijk waren de ursulinen duivels. Een typische Mauriceboodschap was bijvoorbeeld dat de Heilige Geest hem die nacht had bezocht toen hij droomde over zijn beschermengel, en dat hij wakker was geworden met het verlangen om te bidden en te bidden. Zij antwoordde dan dat zij bad voor hem en dat hij voorzichtig moest zijn met de aanhangers van de duivel, die sterfelijke zielen altijd bedreigen. Tegenwoordig bewaar ik die brieven in een kistje en hoewel ik ze niet kan lezen, weet ik wat erin staat, omdat Maurice me de stukjes heeft voorgelezen die niet al te gewaagd zijn.
Rosette bedankte me voor het lekkers, de linten en de boeken die ze had gekregen, maar ik had haar niets gestuurd. Hoe had ik dat ook gekund zonder geld? Ik veronderstelde dat de meester ze had meegenomen, maar zij vertelde dat Valmorain haar nooit had opgezocht. Het was don Sancho geweest die haar in mijn naam cadeautjes had gegeven. Ik hoop dat Papa Bondye de goede don Sancho voor mij zegent!
Erzuli, loa, moeder, ik heb mijn dochter niets te bieden. Zo was het.