Het bal van de intendant
De uitgeputte reizigers kwamen een dag voor de terechtstelling van de marrons in Le Cap aan. De stad zinderde van verwachting en er hadden zich zo veel mensen verzameld dat de lucht stonk naar menigte en paardenpoep. Er waren nergens overnachtingsmogelijkheden. Valmorain had iemand in galop vooruitgestuurd om een barak voor zijn slaven te reserveren, maar de man was te laat geweest en had alleen ruimte kunnen huren in de buik van een schoener die voor de haven voor anker lag. Het was nog een hele klus om de slaven in de sloepen te krijgen en van de kade naar het schip, want ze wierpen zich krijsend van angst op de grond, ervan overtuigd dat ze de gruwelijke reis die hen van Afrika naar het eiland had gebracht, opnieuw zouden moeten doormaken. Prosper Cambray en de opzichters dreven hen met geweld voort en bonden hen vast in het ruim om te voorkomen dat ze zich in zee zouden werpen. De hotels voor blanken zaten vol, de meesters waren een dag later aangekomen dan was voorzien en konden nergens meer terecht. Met Eugenia kon Valmorain niet naar een pension voor affranchi's. Als hij alleen was geweest, zou hij niet hebben geaarzeld om naar Violette Boisier te gaan, die nog bij hem in het krijt stond. Ze waren geen minnaars meer, maar hun vriendschap had zich versterkt in de tijd dat ze zijn huis in Saint-Lazare had helpen inrichten, en door een paar schenkingen die hij had gedaan om haar uit schulden te helpen; Violette vond het heerlijk om te kopen, op krediet, zonder op de kosten te letten, tot de standjes van Loula en Étienne Relais haar hadden gedwongen het wat rustiger aan te doen.
Die avond gaf de intendant
een diner voor de crème de la crème van de burgerbevolking, terwijl
een paar blokken verder de gouverneur de generale staf van het
leger ontving om bij voorbaat al het eind van de opstand van de
marrons te vieren. De druk der omstandigheden noopte Valmorain aan
te kloppen bij de residentie van de intendant om hem om onderdak te
vragen. De gasten zouden over drie uur komen en er heerste de
gehaaste sfeer die een orkaan voorafgaat: slaven renden af en aan
met flessen drank, vazen met bloemen, lampen, kandelaars en meubels
die op het laatste moment nog tevoorschijn waren gehaald, terwijl
de muzikanten, allen mulatten, onder leiding van een Franse
dirigent hun instrumenten opstelden, en de huismeester met een
lijst in de hand het gouden bestek voor op tafel telde. De
ongelukkige Eugenia arriveerde half bewusteloos in haar draagstoel,
terwijl Tété met een flesje reukzout en een kamerpot achter haar
aan dribbelde. Toen de intendant was bekomen van de verrassing hen
zo vroeg voor de deur te zien staan, heette hij hen welkom hoewel
hij hen nauwelijks kende, onder de indruk van het prestige van de
naam 'Valmorain' en Eugenia's betreurenswaardige
toestand.
De
intendant kon hooguit een jaar of vijftig zijn, maar hij leek veel
ouder. Hij had zo'n buik dat hij zijn eigen voeten niet kon zien en
liep met zijn stramme benen wijd; zijn armen waren te kort om zelf
zijn jasje dicht te kunnen knopen, hij haalde adem als een
blaasbalg en zijn eens zo aristocratische profiel was verdwenen
tussen dikke wangen en een opgeblazen drankneus. Zijn echtgenote,
klaar om de gasten te ontvangen, was echter met de jaren weinig
veranderd. Ze was opgedirkt naar de laatste Parijse mode, met een
pruik die met vlindertjes was versierd en een japon vol kanten
strikken en versiersels en een diep decolleté dat haar jongemeisjes
borsten onthulde: nog dezelfde grauwe mus die ze op haar achttiende
was geweest toen ze bij de terechtstelling van Macandal op het
erepodium had gezeten. Sindsdien had ze genoeg martelpartijen
aanschouwd om de rest van haar nachten met nachtmerries te vullen.
Het gewicht van haar japon meezeulend ging ze haar gasten voor naar
de bovenverdieping, waar ze Eugenia in een kamer installeerde en
verordonneerde dat er een bad voor haar in orde moest worden
gemaakt - maar Eugenia wilde alleen rusten.
Een paar uur later druppelden
de gasten binnen en al snel vulde de residentie zich met muziek en
stemmen die vaag tot Eugenia doordrongen. Ze lag in bed en was zo
misselijk dat ze zich niet kon bewegen, terwijl Tété koudwater
kompressen op haar voorhoofd aanbracht en haar koelte toewuifde. Op
een bank wachtten haar ingewikkelde japon van waterbrokaat,
gestreken door een van de huisslavinnen, haar kousen van witte
zijde en haar zwarte, tafzijden pumps met hoge hakken.
Beneden dronken de dames hun
champagne staand, omdat hun omvangrijke rokken en strak
aangetrokken keurslijfjes het hun haast onmogelijk maakten te gaan
zitten, en becommentarieerden de heren het schouwspel van de
komende dag, kalm en beheerst aangezien het niet van goede manieren
getuigde je al te zeer op te winden over de terechtstelling van een
stelletje opstandige negers. Van tijd tot tijd werd de conversatie
door een kornetstoot onderbroken en dan bracht de intendant een
heildronk uit op het herstel van de normaliteit in de kolonie.
Iedereen hief zijn glas en Valmorain dronk het zijne leeg, zich
afvragend wat dat in godsnaam betekende, 'normaliteit': blanken en
negers, vrijen en slaven, iedereen leefde in doodsangst.
De huismeester, in een
opzichtig admiraalsuniform, sloeg drie keer met een gouden staf op
de grond om met gepast uiterlijk vertoon het diner aan te kondigen.
Met zijn vijfentwintig jaar was hij aan de jonge kant voor een
functie met zo veel verantwoordelijkheid en uitstraling. Hij was
ook geen Fransman, zoals je zou verwachten, maar een knappe
Afrikaanse slaaf met een volmaakt gebit. Enkele dames hadden al
naar hem geknipoogd; het was ook nauwelijks mogelijk hem over het
hoofd te zien... hij was bijna twee meter lang en bewoog zich
eleganter en met meer autoriteit dan de allerbelangrijkste gasten.
Na de toost begaf het gezelschap zich naar de luisterrijke eetzaal,
die door honderden kaarsen werd verlicht. Buiten had de avond
verkoeling gebracht, maar binnen werd het steeds warmer. Valmorain,
kriegel door de kleffe stank van zweet en parfum, keek naar de
lange tafels, glanzend van het goud en het zilver, met Baccarat
kristal en Sèvres porselein; hij keek naar de slaven in livrei, een
achter elke stoel en andere in een rij langs de muren om de wijn te
schenken, schalen aan te reiken en borden te brengen, en hij
voorzag dat het een heel lange avond zou worden; de overdreven
etiquette maakte hem net zo ongeduldig als de banale conversatie.
Misschien had zijn vrouw toch gelijk als ze hem ervan beschuldigde
dat hij bezig was in een kannibaal te veranderen.
Het duurde lang eer de
genodigden, onder het geluid van stoelen die werden verschoven,
ritselende zijde, gesprekken en muziek, aan tafel zaten. Eindelijk
trad een dubbele rij bedienden binnen met het eerste van de
vijftien gerechten die in gouden letters op het menu stonden
aangegeven: piepkleine kwarteltjes, gevuld met pruimen en
geserveerd tussen de blauwe vlammen van brandende cognac. Valmorain
was nog niet klaar met het afkluiven van de botjes van zijn
vogeltje toen de indrukwekkende huismeester op hem af kwam en hem
toefluisterde dat zijn echtgenote onwel was. Op dat moment bracht
een andere bediende dezelfde boodschap ook aan de gastvrouw over,
die hem van de overzijde van de tafel een seintje gaf. In het
geroezemoes van al de stemmen en het lawaai van het bestek tegen
het porselein viel het niet op dat zij beiden opstonden en zich
naar boven begaven.
Eugenia zag groen van ellende, en de kamer stonk naar
braaksel en poep. De vrouw van de intendant stelde voor dokter
Parmentier te roepen, die gelukkig ook in de eetzaal zat, en de
slaaf die buiten voor de deur op wacht stond, vertrok onmiddellijk
om hem te halen. De dokter - een jaar of veertig, klein, kaal en
met haast vrouwelijke trekken - was de vertrouwenspersoon van de
grands blancs van Le Cap vanwege zijn discretie en vakkundigheid,
hoewel zijn geneesmethoden niet altijd even orthodox waren: hij
gebruikte liever de geneeskrachtige planten en kruiden van de armen
in plaats van de laxeermiddelen, aderlatingen, lavementen,
cataplasma's en de rest van de methoden die in de Europese
geneeskunde in zwang waren. Parmentier was erin geslaagd de
onzinnigheid aan te tonen van het gebruik van een bepaald elixer,
samengesteld uit hagedis en goudzand, dat de gele koorts zou
genezen - alleen bij de rijken uiteraard, omdat verder niemand zich
dat mengsel kon permitteren. Hij had zelfs bewezen dat het brouwsel
giftig was en dat als de patiënt de ziekte wist te overleven, hij
aan het zogenaamde geneesmiddel zou sterven.
Hij liet zich niet smeken om
madame Valmorain boven te bezoeken; dan kon hij tenminste een paar
teugen wat minder bedompte lucht inademen dan die in de eetzaal.
Hij trof Eugenia bewegingloos aan tussen de kussens op het bed en
onderzocht haar terwijl Tété de kommen en doeken weghaalde die ze
had gebruikt om haar te wassen.
'We hebben drie dagen gereisd
om bij de terechtstelling van morgen aanwezig te kunnen zijn en
kijk nou toch eens hoe mijn vrouw eraan toe is,' zei Valmorain, die
met een zakdoek voor zijn neus in de deuropening was blijven
staan.
'Madame kan
niet aanwezig zijn bij de executie, ze moet een à twee weken rust
houden,' kondigde Parmentier aan.
'Zijn het haar zenuwen weer?'
vroeg de echtgenoot geërgerd.
'Ze moet het kalm aan doen om
problemen te voorkomen. Ze is in verwachting,' antwoordde de
dokter, terwijl hij een laken over Eugenia heen trok.
'Een zoon!' riep Valmorain
uit, die naar voren liep om de slappe handen van zijn vrouw te
strelen. 'We blijven net zolang hier als u voorschrijft, dokter. Ik
zal een huis huren om monsieur de intendant en zijn vriendelijke
echtgenote niet tot last te zijn.'
Toen ze dat hoorde, deed
Eugenia haar ogen open en richtte zich onverwacht energiek
op.
'We vertrekken
vandaag nog!' krijste ze.
'Dat is onmogelijk, ma chérie, je kunt onmogelijk reizen in
jouw toestand. Cambray zal na de executie met de slaven naar
Saint-Lazare teruggaan, en ik blijf bij je om voor je te
zorgen.'
'Tété, help
me met aankleden,' gilde Eugenia, en ze wierp het laken van zich
af.
Toulouse
Valmorain probeerde haar tegen te houden, maar ze duwde hem weg en
eiste met vlammende ogen dat ze onmiddellijk zouden vluchten omdat
de troepen van Macandal al onderweg waren om de marrons uit de
kerkers te bevrijden en zich op de blanken te wreken. Haar
echtgenoot smeekte haar niet zo te schreeuwen, want het hele huis
kon meeluisteren, maar ze bleef krijsen. De intendant snelde toe om
te zien wat er aan de hand was en trof zijn gaste zo goed als naakt
aan, zich verzettend tegen haar man.
Dokter Parmentier haalde een
flesje uit zijn tas en de drie mannen dwongen bij Eugenia een dosis
laudanum naar binnen die een boekanier nog in slaap zou
krijgen.
Zeventien
uur later werd Eugenia Valmorain wakker van de schroeilucht die
door het raam naar binnen dreef. Haar nachthemd en het bed zaten
onder het bloed; zo eindigde de droom van de eerste zoon. En zo
ontkwam Tété aan de verplichting de executie bij te wonen van de
veroordeelden, die omkwamen op de brandstapel, net als
Macandal.