Zarité

Gambo wilde liever naar de rietvelden, want het werk in de keuken was te vernederend voor hem.
'Als mijn vader me zag, zou hij uit de dood opstaan om me op mijn voeten te spugen en niets meer van mij, zijn enige zoon, willen weten omdat ik vrouwenwerk doe. Mijn vader stierf toen hij ons dorp tegen aanvallers verdedigde, het is natuurlijk dat een man op die manier sterft.' Zo vertelde hij het me.
De slavenjagers waren leden van een andere stam, ze kwamen van ver, uit het westen, met paarden en geweren, net als de hoofdopzichter. Andere dorpen waren al in vlammen opgegaan, de jonge mensen hadden ze meegenomen, de ouderen en de kleine kinderen gedood, maar zijn vader had gedacht dat zij veilig waren, beschermd door de afstand en het woud. De jagers verkochten de gevangenen aan wezens met hyenatanden en krokodillenklauwen, die zich voedden met mensenvlees. Niemand keerde ooit terug. Gambo was de enige van zijn familie die ze levend te pakken kregen; gelukkig voor mij, maar voor hem was het erg.
Het eerste deel van de reis, die twee complete maancycli duurde, hield hij het nog wel vol. Ze moesten lopen, met touwen aan elkaar vastgebonden en met een houten juk om hun nek, opgejaagd met stokslagen, vrijwel zonder eten en water. Toen hij geen stap meer kon zetten, doemde voor zijn ogen de zee op, die niemand in de lange rij gevangenen ooit eerder had gezien, en zagen ze een indrukwekkend kasteel op het zand. Ze hadden geen tijd om zich te verbazen over de uitgestrektheid en de kleur van het water, dat aan de horizon overging in het blauw van de hemel, want ze werden opgesloten.
Dat was de eerste keer dat Gambo blanken zag, en hij dacht dat het duivels waren; later kwam hij erachter dat het mensen zijn, maar hij heeft nooit kunnen geloven dat ze net zo menselijk zijn als wij. Ze droegen bezwete lappen, metalen borstbeschermers en leren laarzen, en schreeuwden en sloegen zonder aanleiding. Geen hyenatanden of krokodillenklauwen, maar er groeide haar op hun gezicht, ze hadden wapens en zwepen, en hun geur was zo weerzinwekkend dat de vogels in de lucht er misselijk van werden. Zo heeft hij het me verteld.
Ze scheidden hem van de vrouwen en de kinderen, en hij werd opgesloten in een kraal, overdag heet en 's nachts koud, samen met honderden mannen die zijn taal niet spraken. Hij wist niet hoe lang hij daar is geweest, want hij vergat om op het voortschrijden van de maan te letten; hij wist ook niet hoeveel van hen stierven, want niemand had een naam en niemand hield het bij. Aanvankelijk zaten ze zo stijf opeengepakt dat ze zich niet eens op de grond konden uitstrekken, maar naarmate er meer lijken werden weggedragen, kregen ze meer ruimte. Daarna zag hij het ergste, waar hij niet meer aan wilde denken maar dat hij wel steeds weer beleefde in zijn dromen: het schip. Ze werden naast elkaar gestouwd, als stukken hout, in verschillende verdiepingen van planken vloeren, met een ijzer om hun nek en geketend, zonder te weten waar ze naartoe werden gevoerd, of waarom die gigantische kalebas heen en weer schommelde - iedereen jammerde, kotste, scheet zichzelf onder, mensen stierven. Het was er zo smerig, dat de stank de wereld van de doden bereikte waar zijn vader hem rook. Ook daar kon Gambo de tijd niet inschatten, hoewel hij verschillende keren onder de zon en de sterren kwam, als ze hen in groepen aan dek haalden om hen te wassen met emmers zeewater en hen dwongen te dansen opdat ze het gebruik van hun armen en benen niet zouden verleren.
De zeelui smeten de doden en zieken overboord, en kozen daarna een paar gevangenen uit om die voor de lol met de zweep af te ranselen. De brutaalsten hingen ze op aan hun polsen en lieten hen langzaam in het water zakken, waar het krioelde van de haaien, en als ze hen weer ophaalden, waren alleen hun armen nog over. Gambo zag ook wat ze met de vrouwen deden.
Hij loerde op een kans om overboord te springen, hij dacht dat als de haaien, die van Afrika tot de Antillen achter het schip aan zwommen, zich aan zijn lichaam te goed hadden gedaan, zijn ziel verder zou zwemmen naar het eiland onder de zee, om zich te verenigen met zijn vader en de rest van zijn familie.
Als mijn vader wist dat ik wilde sterven zonder te vechten, zou hij weer op mijn voeten spugen.' Zo vertelde hij het me.
Hij bleef alleen maar in de keuken van tante Mathilde werken omdat hij een ontsnapping voorbereidde. Hij kende de risico's. In Saint-Lazare waren slaven die geen neus of oren meer hadden, of bij wie boeien om hun enkels waren gesoldeerd die onmogelijk afkonden en waardoor ze niet meer konden rennen. Ik denk dat hij zijn vlucht uitstelde vanwege mij, om de manier waarop we elkaar aankeken, om de boodschappen van steentjes in het kippenhok, de lekkernijen die hij voor mij uit de keuken stal, het verlangen naar onze omhelzingen dat als een opwindende huivering door je hele lichaam voer, en om die zeldzame momenten dat we eindelijk samen waren en elkaar aanraakten.
'We zullen vrij zijn, Zarité, en dan gaan we nooit meer uit elkaar. Ik hou van je, meer dan van iemand anders, meer dan van mijn vader en van zijn vijf vrouwen die mijn moeders waren, meer dan van mijn broers en zusters, meer dan van hen allemaal samen, maar niet meer dan van mijn eer.'
Een krijger doet wat hij moet doen, dat is belangrijker dan de liefde, maar natuurlijk begrijp ik dat. De liefde die wij vrouwen voelen is dieper en standvastiger, dat weet ik ook. Gambo was trots en niets is gevaarlijker voor een slaaf dan trots. Ik smeekte hem zijn werk in de keuken vol te houden als hij in leven wilde blijven, zich onzichtbaar te maken om Cambray te ontlopen, maar dat was te veel gevraagd, het was hem vragen het bestaan van een lafaard te leiden. Het leven staat in onze z'étoile geschreven en we kunnen er niets aan veranderen.
'Ga je met me mee, Zarité?'
Maar ik kon niet met hem mee, ik was al heel dik en samen zouden we niet ver zijn gekomen.