Een wezen dat niet menselijk is
De tuin van Saint-Lazare,
waar Valmorain vlak na zijn trouwen in een opwelling aan was
begonnen, was mettertijd zijn favoriete project geworden. Hij had
hem ontworpen naar tekeningen uit een boek over de paleizen van
Lodewijk x1v, maar omdat de Europese bloemen en planten op de
Antillen niet voorkwamen, had hij een Cubaanse botanicus, een
vriend van Sancho Garcia del Solar, als adviseur in dienst moeten
nemen. De tuin was prachtig geworden, weelderig en kleurrijk, maar
om hem te verdedigen tegen de gulzigheid van de tropen had hij de
niet-aflatende aandacht nodig van wel drie slaven, die ook de
orchideeën verzorgden, die in de schaduw werden gekweekt. Tété kwam
er elke morgen bloemen plukken voor in het grote huis, voor het te
heet werd.
Die morgen
wandelde Valmorain met dokter Parmentier over het smalle tuinpad
dat de geometrisch aangelegde tuin verdeelde in perken met struiken
en bloemen. Hij vertelde de dokter dat hij na de orkaan van het
jaar daarvoor de tuin helemaal opnieuw had moeten inplanten, maar
de dokter was met zijn gedachten elders. Parmentier had geen oog
voor de schoonheid van die tuin, want hij beschouwde sierplanten
als een verspilling van de natuur en was veel meer geïnteresseerd
in de lelijke planten in het tuintje van tante Rose, die de macht
hadden te genezen of te doden. Hij was ook geboeid door de
bezweringen van de genezeres want hij had kunnen vaststellen dat de
slaven er baat bij hadden. Hij bekende Valmorain dat hij meer dan
eens de verleiding had gevoeld een zieke te behandelen met de
methoden van de zwarte tovenaars, maar dat hij dat uit pragmatisme
- hij was tenslotte Fransman - en uit angst zich belachelijk te
maken, niet had gedaan.
'Dat bijgeloof verdient de aandacht van een wetenschapper
als u niet, dokter,' zei Valmorain spottend.
'Ik ben getuige geweest van
wonderbaarlijke genezingen, mon ami, net zoals ik mensen heb zien
sterven zonder duidelijke oorzaak, alleen omdat ze geloofden dat ze
het slachtoffer waren van zwarte magie.' 'Afrikanen zijn heel
suggestibel.'
'Blanken ook. Uw vrouw bijvoorbeeld, om dicht bij huis te
blijven...'
'Er is
een fundamenteel verschil tussen een Afrikaan en mijn echtgenote,
al is ze nog zo in de war, dokter! U gelooft toch niet echt dat
negers hetzelfde zijn als wij?' onderbrak Valmorain hem.
'In biologisch opzicht wel,
dat is bewezen.'
'Ik
merk wel dat u maar heel weinig met hen te maken hebt. Negers zijn
gebouwd voor zwaar werk, ze hebben minder last van pijn en
vermoeidheid, hun denkvermogen is beperkt, ze hebben geen inzicht,
zijn gewelddadig, ongeordend en het ontbreekt hun aan ambitie en
edele gevoelens.'
'Datzelfde geldt voor een blanke die is afgestompt door de
slavernij, monsieur.'
'Wat een krankzinnig argument,' zei Valmorain met een
minachtend lachje. 'Negers hebben een harde hand nodig. En laat
daar geen misverstand over bestaan: ik bedoel hard, niet
wreed.'
'Wat dat
betreft bestaat er geen middenweg. Als je het concept van de
slavernij accepteert, doet de behandeling er niet meer toe,' wierp
de dokter tegen.
'Ik
ben het niet met u eens. Slavernij is een noodzakelijk kwaad, de
enige manier om een plantage te kunnen drijven; maar het kan op een
humane manier.'
'Het
kan nooit humaan zijn om iemand anders te bezitten en uit te
buiten,' wierp Parmentier tegen.
'Hebt u zelf nooit een slaaf
gehad, dokter?'
'Nee,
en ik zal er in de toekomst ook geen bezitten.'
'Dan kan ik u feliciteren. U
hebt geluk dat u geen planter bent,' zei Valmorain. 'Ik kan u
verzekeren dat ik de slavernij onaangenaam vind, en hier te moeten
wonen nóg onaangenamer, maar iemand moet nu eenmaal het werk doen
in de kolonies, zodat u suiker in uw koffie hebt en uw sigaartje
kunt roken. In Frankrijk neemt men onze spullen maar al te graag
af, maar niemand die wil weten hoe ze worden geproduceerd. Ik geef
de voorkeur aan de houding van de Engelsen en de Amerikanen, die
eerlijk toegeven de slavernij uit praktische overwegingen te
accepteren.'
'Ook in
Engeland en de Verenigde Staten zijn er mensen die de slavernij
serieus ter discussie stellen en weigeren de producten die van
de eilanden komen te
consumeren, met name de suiker,' bracht Parmentier hem in
herinnering.
'Dat
zijn er maar weinig, dokter. Ik heb net in een wetenschappelijk
tijdschrift gelezen dat negers tot een andere soort behoren dan
wij.'
'Hoe verklaart
de auteur dan dat die twee verschillende soorten samen kinderen
kunnen krijgen?' vroeg de arts.
'Als je een paard met een ezel
kruist krijg je een muilezel, die niet tot de ene, maar ook niet
tot de andere soort behoort. Uit de combinatie van blanken en
negers worden mulatten geboren,' zei Valmorain.
'Muilezels zijn niet
vruchtbaar, monsieur, mulatten wel. Vertelt u me eens, stel dat een
van uw slavinnen een kind van u kreeg, zou dat kind dan menselijk
zijn? Zou het een onsterfelijke ziel bezitten?'
Geërgerd draaide Valmorain hem
de rug toe en beende naar het huis terug. Ze zagen elkaar die avond
pas weer. Parmentier had zich gekleed voor het diner en toen hij de
eetkamer betrad, had hij een vreselijke hoofdpijn, die hem al
kwelde sinds hij dertien dagen daarvoor op de plantage was
aangekomen. Hij leed aan migraineaanvallen en flauwtes en beweerde
dat zijn organisme het klimaat van het eiland niet verdroeg, maar
desondanks had hij geen van de ziektes opgelopen waaraan andere
blanken in groten getale bezweken. De omgeving van Saint-Lazare
deprimeerde hem en de discussie met Valmorain had hem een slecht
humeur bezorgd. Hij wilde terug naar Le Cap, waar andere patiënten
hem nodig hadden en zijn lieve Adèle op hem wachtte met haar
discrete troost, maar hij had nu eenmaal beloofd Eugenia bij te
staan en was van plan zich aan zijn woord te houden. Hij had haar
die morgen nog onderzocht en schatte in dat de bevalling niet lang
meer op zich zou laten wachten.
Zijn gastheer was er al en
ontving hem glimlachend, alsof de onaangename woordenwisseling van
die morgen nooit had plaatsgevonden. Tijdens het eten spraken ze
over boeken en over de Europese politiek, die met de dag
onbegrijpelijker werd. Ze waren het erover eens dat de Amerikaanse
Revolutie van 1776 op Frankrijk een enorme invloed had uitgeoefend,
waar een aantal groeperingen de monarchie aanviel in net zulke
onheilspellende bewoordingen als de Amerikanen hadden gebruikt in
hun Onafhankelijkheidsverklaring.
Parmentier stak zijn
bewondering voor de Verenigde Staten niet onder stoelen of banken
en Valmorain deelde die met hem, hoewel hij durfde te wedden dat
Engeland koste wat het kost zou proberen het gezag over de
Amerikaanse kolonie terug te krijgen, zoals elk imperium dat een
imperium wilde blijven. En als Saint-Domingue zich nu eens van
Frankrijk zou afscheiden, zoals de Amerikanen zich onafhankelijk
van Engeland hadden verklaard, speculeerde Valmorain, er
onmiddellijk aan toevoegend dat het natuurlijk een retorische vraag
was en in geen geval moest worden opgevat als een oproep tot
muiterij.
Ze hadden
het ook over het ongeval in de molen, en de dokter bevestigde dat
ongelukken voorkomen zouden kunnen worden als de slaven minder lang
achtereen werkten, want het zware werk in de molen en de hitte van
de ketels vertroebelde de helderheid van geest. Hij vertelde dat de
bloeding van Séraphine was gestelpt en dat het nog te vroeg was om
te kunnen constateren of er een infectie was opgetreden, maar ze
had veel bloed verloren, was verward en zo zwak dat ze niet
reageerde; hij voegde er niet aan toe dat hij zo goed als zeker
wist dat tante Rose haar met haar drankjes in slaap hield. Hij was
niet van plan het gesprek nogmaals op de slavernij te brengen,
omdat zijn gastheer daar zo ontstemd op had gereageerd, maar na het
diner, toen ze op de galerij genoten van de avondkoelte, van een
glas cognac en een sigaar, begon Valmorain er zelf over.
'Vergeef me mijn uitbarsting
van vanmorgen, dokter. Ik vrees dat ik in deze eenzame omgeving ben
vergeten hoe een intellectuele discussie gevoerd dient te worden.
Ik wilde u niet voor het hoofd stoten.'
'Dat hebt u niet gedaan,
monsieur.'
'U zult me
niet geloven, dokter, maar voordat ik op dit eiland terechtkwam,
was ik een bewonderaar van Voltaire, Diderot en Rousseau,' vertelde
Valmorain.
'Nu niet
meer?'
'Tegenwoordig
trek ik de humanistische theorieën in twijfel. Het leven op dit
eiland heeft me harder gemaakt, of beter gezegd: realistischer. Ik
weiger te accepteren dat negers net zo menselijk zijn als wij,
hoewel ze wel degelijk intelligentie bezitten, en een ziel. Het
blanke ras heeft onze beschaving geschapen. Afrika is een
primitief, duister continent.'
'Bent u er geweest, mon
ami?'
'Nee.'
'Ik
wel, ik heb twee jaar door Afrika gereisd, van de ene naar de
andere kant van het continent,' vertelde de dokter. 'In Europa is
maar weinig bekend over dat enorme, afwisselende gebied. Afrika
bezat al een complexe beschaving toen wij in Europa nog in huiden
gehulde grotbewoners waren. Ik geef toe dat het blanke ras in één
opzicht superieur is: we zijn veel agressiever en hebzuchtiger. En
dat is wat onze macht en de omvang van onze imperia
verklaart.'
'Lang
voor de Europeanen naar Afrika gingen, maakten de Afrikanen elkaar
al tot slaaf en dat doen ze nog steeds,' zei Valmorain.
'Net zoals blanken dat met
elkaar doen, monsieur,' wierp Parmentier tegen. 'Niet alle negers
zijn slaaf en niet alle slaven zijn neger. Afrika is een continent
van vrije mensen. Er zijn miljoenen Afrikanen onderworpen aan de
slavernij, maar er zijn er veel meer vrij. Het is niet hun
bestemming om slaaf te zijn, net zomin als dat het geval is met de
duizenden blanke slaven.'
'Ik begrijp uw weerstand tegen de slavernij, dokter,' zei
Valmorain. 'Ik zou haar ook liever vervangen door een ander
systeem, maar ik vrees dat het in bepaalde gevallen, op de
plantages bijvoorbeeld, niet anders kan. Het is een pijler onder de
wereldeconomie, de slavernij kan domweg niet worden
afgeschaft.'
'Misschien niet van de ene op de andere dag, maar op den
duur moet het mogelijk zijn. Hier in Saint-Domingue gebeurt het
tegenovergestelde, hier neemt het aantal slaven van jaar tot jaar
toe. Kunt u zich voorstellen wat er gebeurt als ze in opstand
komen?' vroeg Parmentier.
'U bent een pessimist,' antwoordde Valmorain, en dronk zijn
glas leeg.
'Hoe kan
ik anders? Ik woon al lang in Saint-Domingue, monsieur, en om
eerlijk te zijn: ik heb er genoeg van. Al die ellende die ik heb
gezien. Hier vlakbij nog... Een tijdje geleden heb ik de habitation
Lacroix bezocht, waar de laatste twee maanden verschillende slaven
zelfmoord hebben gepleegd. Twee van hen hebben zich in een ketel
met kokende melasse geworpen, zo wanhopig waren ze.'
'Niemand die u dwingt te
blijven, dokter. Met uw artsendiploma kunt u uw beroep uitoefenen
waar u maar wilt.'
'Ik denk dat ik ooit wel zal vertrekken,' antwoordde
Parmentier. Zijn werkelijke reden om te blijven kon hij niet
noemen, bedacht hij: Adèle en de kinderen.
'Ook ik zou liever met mijn
gezin naar Parijs gaan,' voegde Valmorain eraan toe, zich
realiserend dat die kans er eigenlijk niet in zat.
Frankrijk bevond zich in een
crisis. Dat jaar was een Assemblée des Notables bijeengeroepen om
de adel en de geestelijke stand te dwingen belasting te betalen en
medeverantwoordelijkheid te nemen voor de economische malaise, maar
dat verzoek was aan dovemansoren gericht geweest. Vanuit de verte
kon Valmorain zien hoe het politieke systeem langzaam afbrokkelde.
Dit was niet het juiste moment om naar Frankrijk terug te keren en
de plantage achter te laten in handen van Prosper Cambray. Hij
vertrouwde de man niet, maar ontsloeg hem ook niet. Cambray werkte
al vele jaren voor hem, en het zou nog erger zijn hem te vervangen.
Maar diep in zijn hart, en dat zou hij nooit toegeven, was
Valmorain bang voor hem.
Ook Parmentier dronk zijn glas leeg, genietend van het
kriebelende gevoel aan zijn gehemelte en de illusie van welbehagen
die hem enkele ogenblikken beving. Zijn slapen klopten en de
hoofdpijn zat nu achter zijn ogen. Hij dacht aan Séraphines woorden
die hij in de molen had weten op te vangen. Ze had tante Rose
gesmeekt haar met haar ongeboren kind te helpen vertrekken naar de
plaats van de Doden en de Mysteriën, terug naar Guinea. 'Dat kan ik
niet, p'tite.' Hij vroeg zich af wat de vrouw zou hebben gedaan als
hij er niet bij was geweest. Misschien zou ze haar wel hebben
geholpen, ondanks het risico dat ze, als ze betrapt werd, er zwaar
voor zou moeten boeten. Er zijn onopvallende methoden om het te
doen, bedacht de dokter dodelijk vermoeid.
'Vergeef mij, maar ik wil toch
nog even terugkomen op ons gesprek van vanmorgen, monsieur. Uw
vrouw denkt dat ze het slachtoffer is van voodoo, ze zegt dat de
slaven haar hebben behekst. Ik denk dat het mogelijk is om haar
obsessie in haar voordeel te gebruiken.'
'Dat begrijp ik niet,' zei
Valmorain.
'We zouden
kunnen proberen haar ervan te overtuigen dat tante Rose de zwarte
magie kan ontkrachten. We verliezen er niets mee als we het
proberen.'
'Ik zal
erover nadenken, dokter. Eerst de bevalling, daarna zullen we ons
met Eugenia's zenuwen bezighouden,' antwoordde Valmorain met een
zucht.
Op dat moment
zagen ze Tétés silhouet over de patio glijden, in het licht van de
maan en de toortsen die ze uit veiligheidsoverwegingen 's nachts
lieten branden. De mannen volgden haar met hun blik. Valmorain
floot om haar te roepen en een moment later verscheen ze op de
galerij, stilletjes en licht als een kat. Ze droeg een rok die een
afdankertje was van haar meesteres, verschoten en opgelapt maar van
goede kwaliteit, en een ingewikkelde tulband met verschillende
knopen die haar zo'n tien centimeter langer maakte. Ze was een
slank, gracieus meisje met geprononceerde jukbeenderen en ogen die
nog sprekender werden door haar lome wimpers en haar gouden
irissen. Ze bewoog zich vloeiend, doelgericht, en straalde een
krachtige energie uit die de dokter op zijn huid kon voelen. Achter
haar ernstige uiterlijk vermoedde hij de ingehouden energie van een
roofdier in rust.
Toen Valmorain naar zijn glas wees, begaf zij zich naar het
dressoir in de eetkamer, kwam terug met de cognacfles en schonk hen
beiden in.
'Hoe is
madame?' vroeg Valmorain.
'Rustig, meester,' antwoordde het meisje, en deed een stap
achteruit om weer te gaan.
'Wacht even, Tété. Misschien kun jij ons uit de brand
helpen. Dokter Parmentier is van mening dat negers net zo menselijk
zijn als blanken, en ik beweer het tegendeel. Wat vind jij ervan?'
vroeg hij op een toon die Parmentier eerder vaderlijk dan
sarcastisch in de oren klonk.
Ze zweeg, haar ogen op de
grond gericht, haar handen samengevouwen.
'Vooruit, Tété, je hoeft niet
bang te zijn. Ik wacht...'
'De meester heeft altijd gelijk,' mompelde ze
uiteindelijk.
'Oftewel: jij bent van mening dat negers niet helemaal
menselijk zijn...'
'Een wezen dat niet menselijk is heeft geen mening,
meester.'
Dokter
Parmentier kon zich niet inhouden en barstte spontaan in lachen
uit, waar Toulouse Valmorain zich na een korte aarzeling bij
aansloot. Hij wuifde de slavin met een handgebaar weg, en ze loste
op in het donker.