Het vagevuur

Valmorain verloor in één klap zowel zijn zoon als zijn gezondheid. Op hetzelfde moment dat Maurice zijn ouderlijk huis verliet om nooit meer terug te komen, ontplofte er iets binnen in hem. Toen Sancho en de anderen erin slaagden hem van de grond te hijsen, merkten ze dat een kant van zijn lichaam dood was. Dokter Parmentier stelde vast dat niet zijn hart het had begeven, waar hij altijd zo bang voor was geweest, maar dat hij een hersenbloeding had gehad. Valmorain was zo goed als verlamd, hij kwijlde en was de controle over zijn ingewanden kwijt.
'Met de tijd en een beetje geluk kunt u weer behoorlijk herstellen, mon ami, hoewel u nooit meer de oude zult worden,' had Parmentier gezegd, en hij voegde eraan toe dat hij patiënten had gekend die na zo'n attaque nog jaren hadden geleefd. Valmorain maakte hem met gebaren duidelijk dat hij hem wenste te spreken, alleen. Hortense Guizot, die alles als een gier in de gaten hield, moest het vertrek verlaten en de deur achter zich sluiten. Valmorains gestamel was bijna onbegrijpelijk maar Parmentier wist eruit op te maken dat zijn vriend banger was voor zijn vrouw dan voor zijn ziekte. Het leed geen twijfel dat Hortense de voorkeur gaf aan het weduweschap boven de zorg voor een invalide die zichzelf bevuilde, en ze zou wel eens in de verleiding kunnen komen de dood een handje te helpen.
'Maak u geen zorgen, dat probleem los ik met drie zinnen op,' stelde Parmentier hem gerust.
De arts verstrekte Hortense Guizot de medicijnen, gaf haar instructies voor de verzorging van de zieke en raadde haar aan een goede verpleegster te zoeken omdat het herstel van haar echtgenoot in grote mate afhankelijk was van de zorg die hij zou ontvangen. Hij mocht niet worden tegengesproken en moest volledig worden ontzien: rust was van fundamenteel belang. Toen hij afscheid nam hield hij de hand van de vrouw enige tijd in de zijne, in een vaderlijk gebaar van troost.
'Ik hoop dat uw man deze crisis goed doorkomt, madame, want ik geloof niet dat Maurice al zover is dat hij hem kan vervangen,' zei hij. Hij herinnerde haar eraan dat Valmorain nog niet in staat was geweest zijn testament formeel te wijzigen en dat Maurice volgens de wet nog steeds de enige erfgenaam van het familiekapitaal was.
Een paar dagen later leverde een boodschapper een briefje van Valmorain bij Tété af. Zij wachtte niet op Rosette om het haar voor te lezen, maar ging regelrecht naar père Antoine. Alles wat van haar vroegere meester kwam, bezorgde haar pijn in haar maag van ongerustheid. Ze ging ervan uit dat Valmorain inmiddels op de hoogte was van de overhaaste trouwpartij en het vertrek van zijn zoon - de hele stad wist ervan - en dat hij zijn woede ook op Rosette zou richten en niet alleen op Maurice, die door de roddelaars overigens al was vergeven omdat hij het slachtoffer was van een zwarte heks. Het was Rosettes schuld dat de dynastie van de Valmorains niet werd voortgezet en roemloos zou eindigen. Na de dood van de patriarch zou het familiekapitaal overgaan in de handen van de Guizots en zou de naam Valmorain alleen nog voortleven op de grafsteen van het praalgraf, want zijn dochters konden die niet doorgeven aan hun nageslacht.
Er waren allerlei redenen om Valmorains wraak te vrezen, maar Tété had zich daar pas rekenschap van gegeven toen Sancho haar aanspoorde vooral goed op Rosette te passen en haar in geen geval alleen de straat op te laten gaan. Waar wilde hij haar voor waarschuwen? Haar dochter zat overdag bij Adèle, waar ze aan haar bescheiden uitzet werkte en brieven aan Maurice schreef. Daar was ze veilig, en 's avonds haalde Tété haar altijd zelf op. Niettemin was ze voortdurend ongerust en steeds op haar hoede: de lange arm van haar oude meester kon ver reiken.
Het briefje bestond uit niet meer dan twee zinnen, waarin Hortense Guizot haar meedeelde dat haar echtgenoot haar wenste te spreken.
'Het moet die trotse dame heel wat moeite hebben gekost om jou te ontbieden,' luidde het commentaar van de priester.
'Ik ga daar liever niet naartoe, mon père.'
'Met luisteren verlies je niets. Wat is het meest ruimhartige dat je in dit geval kunt doen, Tété?'
'U zegt altijd hetzelfde,' zuchtte zij gelaten.
Père Antoine wist dat de zieke doodsbang was voor de onmetelijke stilte en de ontroostbare eenzaamheid van het graf. Valmorain was op zijn dertiende jaar van zijn geloof gevallen en had sindsdien met trots een pragmatisch soort rationalisme beleden, waarin geen fantasieën over het hiernamaals pasten, maar toen hij zich met een voet in zijn graf voelde staan, keerde hij terug naar het geloof van zijn kinderjaren. Toen hij werd geroepen, kwam de kapucijner priester hem het heilig oliesel brengen. In zijn biecht, met een vertrokken mond mompelend en hikkend, bekende Valmorain hem dat hij zich het geld van Lacroix had toegeëigend, dat leek hem de enige zonde van belang.
'Vertel me over uw slaven,' maande de geestelijke.
'Ik beken dat ik zwak ben geweest, mon père, want in Saint-Domingue kon ik soms niet voorkomen dat mijn opzichter zich te buiten ging bij de straffen, maar u kunt mij niet van wreedheid betichten. Ik ben altijd een goede meester geweest.'
Père Antoine gaf hem de absolutie en beloofde hem te bidden voor zijn gezondheid, in ruil voor ruimhartige donaties voor zijn bedelaars en wezen, want alleen liefdadigheid verzacht de blik van God, legde hij Valmorain uit. Na dat eerste bezoek liet Valmorain hem om de haverklap roepen voor een biecht, zodat de dood hem niet onvoorbereid zou kunnen overvallen. De heilige had de tijd noch het geduld voor die te late gewetensbezwaren, maar bracht hem samen met een andere priester wel tweemaal per week de communie.

In huize Valmorain hing een onmiskenbare ziekenlucht. Tété kwam via de dienstingang binnen en Denise ging haar voor naar de woonkamer, waar Hortense stond te wachten met dieppaarse kringen onder haar ogen en vette haren, eerder boos dan moe. Ze was achtendertig en zag eruit als vijftig. Tété ving een glimp op van vier meisjes, die allemaal zo op elkaar leken dat ze de kinderen die ze had gekend er niet tussenuit kon halen. In zo min mogelijk woorden, tussen haar tanden uitgespuwd, zei Hortense haar naar de slaapkamer van haar echtgenoot te gaan; ze vond het vreselijk frustrerend dat mens in haar huis toe te moeten laten, dat vervloekte kreng dat haar zin had weten door te drijven en niemand minder dan de Valmorains, de Guizots en zelfs de hele maatschappij het hoofd had geboden. Een slavin! Hortense begreep niet hoe de situatie zo uit de hand had kunnen lopen. Als haar man naar haar had geluisterd, was die snol van een Rosette op haar zevende verkocht en was dit nooit gebeurd. Het was allemaal de schuld van die koppige ezel van een Toulouse, die zijn zoon niet had weten op te voeden en zijn slaven niet behandelde zoals dat hoorde. Een stomme emigrant!
Die komen hierheen en denken dat ze de vloer kunnen aanvegen met onze tradities. Die negerin vrijlaten, en haar dochter ook nog eens! Zoiets zou in de familie Guizot nooit zijn voorgekomen, daar durfde ze op te zweren.
Tété trof de zieke weggezonken in kussens aan, zijn gezicht was onherkenbaar, zijn haren verward, zijn huid zag grauw, zijn ogen traanden en een verkrampte hand lag op zijn borst. Valmorain had sinds zijn hersenbloeding een wonderbaarlijke intuïtie, bijna een soort helderziendheid. Hij dacht zelf dat een deel van zijn hersenen, dat altijd had geslapen, gewekt was terwijl een ander stuk, dat voorheen binnen enkele seconden de winst van de suiker berekende of de dominostenen bewoog, niet langer functioneerde. Met die nieuwe helderheid kon hij de drijfveren en de bedoelingen van anderen raden, en in het bijzonder die van zijn vrouw, die hem niet langer met hetzelfde gemak als voorheen kon manipuleren. Zijn eigen gevoelens en die van anderen waren kristalhelder geworden en op sommige sublieme momenten was het alsof hij door de dichte mist van het heden heen al op weg was naar de toekomst, waarvoor hij doodsbang was want die toekomst was een vagevuur waarin hij zou moeten boeten voor fouten die hij was vergeten of misschien niet eens had begaan.
'Bid, mijn zoon, bid, en verricht liefdadigheid,' hadden père Antoine en die de andere priester die hem op dinsdag en zaterdag de communie kwamen brengen, hem aanbevolen.
De zieke stuurde de slavin die bij hem was met een grauw weg; het kwijl mocht hem dan wel uit zijn mond lopen, hij had nog steeds de kracht om anderen zijn wil op te leggen. Toen Tété zich naar hem toe boog om hem beter te kunnen verstaan, greep hij met zijn gezonde hand haar arm stevig vast en dwong haar naast hem op het bed te gaan zitten. Hij was geen hulpeloze oude man, hij was nog steeds angstwekkend.
'Jij blijft hier om voor me te zorgen,' eiste hij. Dit was wel het laatste wat Tété had verwacht. Hij moest het nog een keer zeggen. Stomverbaasd begreep ze dat haar voormalige meester geen idee had van haar afschuw van hem, dat hij niets vermoedde van die zwarte steen die ze in haar hart droeg sinds hij haar op haar elfde had verkracht, dat hij geen schuld of spijt voelde, misschien omdat de geest van de blanken het lijden dat ze anderen aandoen niet eens registreert. De wrok waaronder zij gebukt was gegaan, had hem niet geraakt. Valmorain voegde eraan toe dat zij jarenlang voor Eugenia had gezorgd en dat ze veel van tante Rose had geleerd en dat er volgens Parmentier geen betere verpleegster bestond. Toen er op die woorden een langdurige stilte volgde, realiseerde Valmorain zich dat hij niet langer de macht had om die vrouw te commanderen en toen veranderde hij van toon.
'Ik zal betalen waar je recht op hebt. Nee, wat je me vraagt. Doe het in naam van alles wat we samen hebben doorgemaakt en in naam van onze kinderen,' vroeg hij snotterend en kwijlend.
Zij dacht aan wat père Antoine haar gewoonlijk aanraadde en groef diep in haar ziel, maar kon geen vonkje edelmoedigheid vinden. Ze wilde Valmorain uitleggen dat dat juist de reden was waarom ze hem niet kon helpen: om wat ze samen hadden doorgemaakt, om wat zij had geleden toen ze zijn slavin was en om hun kinderen. Haar eerste kind had hij van haar weggerukt toen hij net was geboren, en haar dochter zou hij ter plekke vernietigen als zij niet op zou passen. Maar ze kreeg die woorden niet over haar lippen.
'Nee, monsieur, het spijt me,' was het enige wat ze zei. Ze kwam aarzelend overeind, bevend onder het kloppen van haar hart, maar liet voor ze vertrok de nutteloze last van haar haat, die ze niet langer achter zich aan wilde slepen, op Valmorains bed achter. Ze vertrok stilletjes uit het huis, via de dienstingang.