Zarité
Zo hebben ze het me verteld.
Zo is het gebeurd in Bois Cayman. Zo staat het geschreven in de
legende die het verhaal vertelt van de plek die ze tegenwoordig
Haïti noemen, de eerste onafhankelijke negerrepubliek. Ik weet niet
wat dat betekent, maar het moet belangrijk zijn, want als negers
het erover hebben klappen ze in hun handen terwijl de blanken zich
er woedend over maken. Bois Cayman ligt in het noorden, in de buurt
van de grote vlakten, richting Le Cap, op enkele uren afstand van
de habitation Saint-Lazare. Het is een immens woud met kruispunten
en heilige bomen, waar Dambala, de loa van de bronnen en de
rivieren, de behoeder van het bos, verblijft in de gedaante van een
slang. In Bois Cayman leven de geesten van de natuur en die van de
dode slaven die de weg terug naar Guinea niet hebben kunnen vinden.
Die nacht waren er nog meer geesten naar het bos gekomen, die het
eigenlijk goed naar hun zin hadden op de plek waar ze woonden,
tussen de Doden en de Mysteriën, maar ze waren bereid om mee te
vechten omdat ze geroepen waren. Een leger van vele
honderdduizenden geesten streed met de negers zij aan zij, daarom
hebben ze uiteindelijk de blanken kunnen verslaan. Daar is iedereen
het over eens, zelfs de Franse soldaten, die hun woede hebben
gevoeld.
Meester
Valmorain, die niet geloofde in wat hij niet kon begrijpen en maar
heel weinig begreep omdat hij nergens in geloofde, was er ook van
overtuigd dat de gestorvenen de opstandelingen hadden geholpen.
Anders hadden ze het beste leger van Europa nooit kunnen
overwinnen, zei hij. Het was half augustus toen de slaven zich in
Bois Cayman verzamelden, op een warme nacht, vochtig vanwege het
zweet van de aarde en van de mensen. Hoe wisten ze ervan? Ze zeggen
dat de boodschap is overgebracht door de trommels, van calenda naar
calenda, van hounfort tot hounfort, van ajoupa naar ajoupa; het
geluid van de trommels reist verder en sneller dan het geluid van
een storm, en iedereen kent hun taal. De slaven kwamen van de
noordelijke plantages, hoewel de meesters en de Maréchaussée op hun
hoede waren sinds de opstand in Limbé, die een paar dagen daarvoor
had plaatsgevonden. Ze hadden verschillende rebellen levend
gevangengenomen en men ging ervan uit dat ze informatie uit hen los
hadden gekregen, niemand doorstaat de kerkers van Le Cap zonder
iets te bekennen. Binnen enkele uren verhuisden de marrons hun
kampementen naar de hoogste toppen om de ruiters van de
Maréchaussée te ontwijken en ze vervroegden de bijeenkomst in Bois
Cayman. Ze wisten niet dat nog geen van de gevangenen had
doorgeslagen en dat dit ook later niet zou gebeuren.
Duizenden marrons daalden uit
de bergen af. Gambo maakte deel uit van de groep van Zamba Boukman,
een reus van een vent die op twee manieren respect afdwong; hij was
niet alleen aanvoerder in de strijd maar ook hungan. Gambo was in
de anderhalfjaar van zijn vrijheid uitgegroeid tot een man; hij had
brede schouders, onvermoeibare benen en een machete om mee te
doden. Hij had het vertrouwen van Boukman gewonnen. Hij sloop
plantages binnen om voedsel, gereedschap, wapens en dieren te
stelen en heeft nooit geprobeerd mij op te zoeken. Dat was te
riskant. Hij hield contact met me via tante Rose. Mijn madrina
heeft me nooit verteld hoe ze die boodschappen ontving en na
verloop van tijd was ik zelfs bang dat ze het verzon om mij gerust
te stellen, want in die tijd was mijn behoefte om met Gambo samen
te zijn, teruggekeerd, brandend als gloeiende houtskool.
Geef me iets tegen deze
liefde, tante Rose.'
Maar er bestaat geen medicijn voor. Ik was uitgeput van het
werk als ik naar bed ging, met links en rechts een kind naast me,
maar ik kon de slaap niet vatten. Urenlang luisterde ik naar de
hijgende ademhaling van Maurice en het spinnen van Rosette, de
geluiden van het huis, het blaffen van de honden, het kwaken van de
padden en het kraaien van de hanen, en als ik eindelijk in slaap
viel, was het alsof ik werd ondergedompeld in melasse.
Soms - ik vertel het met
schaamte -, als ik met de meester was, stelde ik me voor dat ik met
Gambo sliep. Ik beet op mijn lippen om zijn naam niet uit te roepen
en in de duisternis van mijn gesloten ogen deed ik of de alcohol
die ik in de adem van de blanke rook Gambo's geur van groen gras
was, want hij had nog geen rotte tanden door het eten van bedorven
vis; ik deed of het niet de harige, zware man was die boven op me
lag te hijgen, maar Gambo, smal en soepel, met zijn jonge huid die
onder de littekens zat, zijn zoete lippen, zijn vreemde taal, zijn
fluisterende stem. Dan ging mijn lichaam open en kronkelde ik als
ik aan dat genot terugdacht.
Na afloop, als de meester me
een klap op mijn billen gaf en tevreden lachte, keerde mijn
ti-bon-ange terug naar dat bed en naar die man, dan deed ik mijn
ogen open en realiseerde me waar ik was. Vol woede rende ik dan
naar de patio om me te wassen voor ik bij de kinderen ging
liggen.
De mensen
moesten uren en uren lopen voor ze in Bois Cayman aankwamen,
sommigen waren overdag al van hun plantages vertrokken, anderen
kwamen van de baaien langs de kust, maar ze kwamen allemaal pas in
het holst van de nacht aan. Ze zeggen dat er ook een groep marrons
van Port-au-Prince was gekomen, maar dat is zo ver weg dat ik het
niet geloof. Het bos zat vol mensen, zwijgende mannen en vrouwen
die zich in complete stilte tussen de bomen door bewogen, samen met
de doden en de schaduwen, maar toen ze met hun voeten de trilling
van de eerste trommels voelden, vatten ze moed, werd hun stap
veerkrachtiger en begonnen ze eerst fluisterend maar later
schreeuwend met elkaar te praten en begroetten ze elkaar, noemden
eikaars namen. Het bos lichtte op door de toortsen. Sommigen kenden
de weg en leidden de anderen naar de grote open plek die Boukman,
de hungan, had aangewezen. Een ring van vuren en toortsen
verlichtte de hounfort.
De mannen hadden de heilige poteau-mitan in orde gemaakt,
ditmaal een dikke, hoge boomstronk omdat de toegang voor de loas
breed moest zijn. Een lange rij in het wit geklede meisjes, de
hounsi's, begeleidde tante Rose, ook in het wit, die de asson van
de ceremonie droeg. Mensen bukten zich om de zoom van haar rok of
haar rinkelende armbanden aan te raken. Ze was jonger geworden
omdat Erzuli bij haar was sinds ze de habitation Saint-Lazare had
verlaten; ze had zichzelf onvermoeibaar gemaakt om het hele eind
zonder stok te kunnen lopen, en onzichtbaar opdat de Maréchaussée
haar niet zou vinden. De trommels stonden in een halve cirkel en
riepen: tam, tam, tam. De mensen stonden in groepjes te praten over
de gebeurtenissen in Limbé en over het lijden van de gevangenen in
Le Cap. Boukman nam het woord en riep de hoogste god aan, Papa
Bondye, en vroeg hem hen naar de overwinning te leiden.
'Luister naar de stem van de
vrijheid, die in het hart van ons allen zingt!' schreeuwde hij en
de slaven antwoordden hem zo luid dat het eiland trilde.
Zo hebben ze het me
verteld.
De trommels
begonnen te praten en te antwoorden, en gaven het ritme aan van de
ceremonie. De hounsi s dansten rond de poteau-mitan, ze bewogen als
flamingo's, bukten en richtten zich weer op met golvende halzen,
armen als vleugels, en zingend riepen ze de loa's aan, eerst Légbé
- als altijd daarna de rest, een voor een. De mambo, tante Rose,
tekende de vévé rond de heilige paal, met een mengsel van meel en
as, om de loa's te voeden en de doden eer te bewijzen. Het geluid
van de trommels zwol aan, het ritme versnelde en het hele bos
trilde, van de diepste wortels tot de verste sterren.
Toen daalde Ogun neer,
strijdlustig, Ogun-Feraille, de manhaftige god van de wapenen,
agressief, geïrriteerd, gevaarlijk, en Erzuli verliet tante Rose om
plaats te maken voor Ogun, die bezit van haar nam. Iedereen zag de
transformatie: tante Rose richtte zich op, werd twee keer zo groot,
was niet langer kreupel, haar jaren verdwenen, haar ogen draaiden
wit weg, ze maakte een ongelooflijke sprong en kwam drie meter
verder neer, voor een van de vuren. Uit Oguns mond klonk het gebrul
van de donder, en de loa danste, sprong op van de grond en viel
weer neer, stuiterend als een bal, met de kracht van de loa's,
begeleid door het daverende geluid van de trommels. Er kwamen twee
mannen naar Ogun toe, de dapperste, die hem suiker gaven om hem tot
rust te brengen, maar de loa greep hen vast en smeet ze ver weg,
als lappenpoppen. Hij was gekomen om een boodschap te brengen, een
boodschap van oorlog, gerechtigheid en bloed. Ogun nam een gloeiend
stuk houtskool tussen zijn vingers, stopte het in zijn mond,
draaide vuurspuwend om zijn as en spoog de houtskool daarna weer
uit zonder zijn lippen te hebben gebrand. Toen nam hij de
dichtstbijzijnde man een groot mes af, liet de asson op de grond
liggen, begaf zich naar het zwarte offervarken dat aan een boom was
gebonden en onthoofdde het met één houw van zijn machtige arm. Het
bloed spoot over hem heen.
Inmiddels waren veel gelovigen bezeten geraakt en het bos
vulde zich met Onzichtbaren, Gestorvenen en Mysteriën, met loa's en
geesten die zich mengden onder de mensen, alles door elkaar heen,
zingend, dansend, springend en met de trommels over de grond
rollend. Ze liepen over vurige houtskool, likten aan het
roodgloeiende lemmet van hun mes en aten handenvol hete chilipeper.
De lucht van de nacht was geladen, als voor een vreselijke storm,
maar er stond geen zuchtje wind.
De toortsen verlichtten de
hounfort alsof het midden op de dag was, maar de Maréchaussée, die
toch in de buurt was, zag het niet.
Zo hebben ze het me
verteld.
Veel later,
de enorme menigte sidderend als één persoon, brulde Ogun als een
leeuw om haar stilte op te leggen. De trommels zwegen meteen en
iedereen, behalve de mambo, werd weer zichzelf, en de loa's trokken
zich terug in de kruinen van de bomen. Ogun-Feraille hief de asson
naar de hemel en uit tante Roses mond eiste de stem van de
machtigste loa luidkeels het einde van de slavernij; hij kondigde
de totale opstand af en wees de aanvoerders aan: Boukman,
Jean-Francois, Jeannot, Boisseau, Célestin en nog een aantal.
Toussaint niet, want de man die later de ziel van de opstand zou
worden, werkte op dat moment nog als koetsier op de plantage in
Bréda. Hij zou zich pas een aantal weken later bij de rebellen
aansluiten, nadat hij eerst de hele familie van zijn meester in
veiligheid had gebracht. Ikzelf hoorde de naam Toussaint pas een
jaar later.
Dat was
het begin van de revolutie. Er zijn sindsdien vele jaren verstreken
en er vloeit nog steeds bloed dat de aarde van Haïti doordrenkt,
maar ik ben niet meer daar om te huilen.