Opstand in het noorden

Op de plantage werd Prosper Cambray vroeg in de ochtend wakker toen een van de rietvelden in brand stond en geschreeuw klonk van de slaven, van wie er velen niet waren gekend in het geheim van de opstand. Cambray maakte gebruik van de algehele ontreddering om het terrein rond de slavenverblijven hermetisch af te sluiten en de slaven te overmeesteren. De huisbedienden deden nergens aan mee, die bleven samenklitten in de buurt van het grote huis, in afwachting van het ergste. Cambray liet de vrouwen en kinderen opsluiten en voerde persoonlijk de zuivering uit onder de mannen. Er was niet veel schade, het vuur was snel onder controle en slechts twee velden met droog suikerriet waren afgebrand; op andere plantages in het noorden was de situatie veel erger. Toen de eerste detachementen van de Maréchaussée arriveerden met de opdracht de orde in de regio te herstellen, leverde Prosper Cambray alleen die slaven uit die hij verdacht vond. Hij had eigenlijk liever zelf met hen afgerekend, maar het idee was de krachten te bundelen om eens en voor altijd met de opstandelingen af te rekenen. Ze voerden hen mee naar Le Cap om de namen van de aanvoerders uit hen te trekken.
De hoofdopzichter realiseerde zich pas dat tante Rose was verdwenen toen de slaven die op Saint-Lazare gegeseld waren de volgende dag weer opgelapt moesten worden.

Violette Boisier en Loula hadden in Le Cap ondertussen hun bezittingen gepakt en bij de haven in opslag gegeven, in afwachting van het schip dat hen naar Frankrijk zou brengen. Eindelijk, na bijna tien jaar wachten, werken, sparen, woekeren en geduld, zou het plan dat Étienne Relais in het begin van zijn verhouding met Violette had bedacht, werkelijkheid worden. Ze waren al begonnen met afscheidsbezoekjes aan hun vrienden, toen de luitenant-kolonel op het kantoor van de gouverneur, burggraaf Blanchelande, werd ontboden. Het gebouw was niet vergelijkbaar met de overdadige residentie van de intendant, het bezat de soberheid van een kazerne en het rook er naar leer en metaal. De burggraaf was een wat oudere man met een indrukwekkende militaire carrière die, voor hij naar Saint-Domingue was gestuurd, veldmaarschalk en gouverneur van Trinidad was geweest. Hij was kort daarvoor op het eiland aangekomen en net begonnen zijn nieuwe omgeving de pols te voelen; hij wist niet dat er vlak buiten de stad een opstand broeide. Hij had een speciale aanstelling van de Parijse Assemblée Nationale, maar de grillige gedelegeerden konden hun vertrouwen in hem net zo snel weer opzeggen als ze het hadden verleend. In de ogen van de jakobijnen, de meest radicale groepering die wilde afrekenen met alles wat maar met het monarchistische regime te maken had, pleitten zijn adellijke achtergrond en zijn rijkdom zwaar tegen hem.
Étienne Relais werd naar het kantoor van de burggraaf geleid via verschillende, haast kale ruimtes, met donkere schilderijen van massale veldslagen, geblakerd door het roet van de lampen. De gouverneur, in burger en zonder pruik, verdween haast in het niet achter een zware, na vele jaren van gebruik wat armoedige kazernetafel. Achter zijn rug hing de Franse vlag met het wapenschild van de Revolutie erboven, en links van hem, aan de andere muur, een uitgevouwen fantasiekaart van de Antillen met tekeningen van zeemonsters en oude galjoenen.
'Luitenant-kolonel Étienne Relais, Regiment Le Cap,' zo stelde Relais zich voor, met al zijn onderscheidingen opgespeld en in zijn gala-uniform, waarin hij zich opgelaten voelde nu zijn superieur zo eenvoudig gekleed ging.
'Ga zitten, overste, ik neem aan dat u een kop koffie wilt,' zuchtte de burggraaf, die een slechte nacht achter de rug leek te hebben. Hij kwam achter de tafel vandaan en ging Relais voor naar twee versleten leren fauteuils. Onmiddellijk kwam uit het niets een ordonnans tevoorschijn met drie slaven achter zich aan - vier personen voor twee kopjes koffie: een slaaf hield het dienblad vast, een tweede schonk de koffie in en de derde offreerde de suiker. Daarna trokken de slaven zich terug, achteruitlopend, maar de ordonnans bleef strak in de houding tussen de twee stoelen in staan.
De gouverneur was een niet al te grote man, slank, met diepe lijnen in zijn gezicht en dun grijs haar. Van dichtbij was hij veel minder indrukwekkend dan wanneer je hem te paard zag, met een gepluimde hoed op zijn hoofd, al zijn medailles op en de sjerp die bij zijn functie hoorde schuin over zijn borst. Relais zat uiterst ongemakkelijk op het puntje van zijn stoel, het porseleinen kopje dat hij zo in stukken kon blazen, onhandig vasthoudend. Hij was niet gewend om het zonder de strakke legeretiquette te moeten stellen.
'U zult zich wel afvragen waarom ik u heb laten komen, luitenantkolonel Relais,' zei Blanchelande, de suiker door zijn koffie roerend. 'Hoe denkt u over de situatie in Saint-Domingue?'
'Hoe denk ik over wat?' herhaalde Relais, van zijn stuk gebracht.
'Er zijn kolonisten die onafhankelijkheid willen en voor de haven ligt een Engelse vloot die hen maar al te graag wil helpen. Engeland staat te trappelen om zich meester maken van Saint-Domingue! U moet weten wie de opstandelingen zijn; kunt u me hun namen geven?'
'Die lijst zou meer dan vijfduizend personen bevatten, maarschalk, alle plantagehouders en mensen met geld, zowel de blanken als de affranchi's.'
'Daar was ik al bang voor. Ik heb niet genoeg manschappen om de kolonie te verdedigen en gehoorzaamheid af te dwingen aan de nieuwe Franse wetten. En ik zal eerlijk zijn tegenover u, overste, sommige decreten vind ik absurd, zoals dat van de vijftiende mei, dat de mulatten politieke rechten geeft.'
'Maar dat betreft alleen affranchi's, mannen die geboren zijn uit een vrije vader en grond in bezit hebben; minder dan vierhonderd man.'
'Dat is het niet,' onderbrak de burggraaf hem. 'Waar het om gaat is dat de blanken nooit gelijkheid voor de mulatten zullen accepteren en ik kan hun dat niet kwalijk nemen. Dit brengt het evenwicht in de kolonie in gevaar. Niets is duidelijk in de huidige Franse politiek, en wij hebben last van de chaos daar. Ze veranderen de wetten met de dag, luitenant-kolonel. Ik krijg met het ene schip opdrachten die met het volgende schip alweer ongedaan worden gemaakt.'
'En dan is er nog het probleem van de opstandige slaven,' voegde Relais eraan toe.
'Ah, de negers... daar kan ik me op dit moment niet mee bezighouden. De opstand in Limbé is neergeslagen, de leiders zullen we spoedig te pakken kunnen nemen.'
'Geen van de gevangenen heeft namen genoemd, mijnheer. Ze praten niet.'
'Dat zullen we nog wel eens zien. De Maréchaussée weet hoe ze hiermee om moet gaan.'
'Met alle respect, burggraaf, ik denk toch dat dit onderwerp uw aandacht verdient,' drong Étienne Relais aan terwijl hij zijn kopje op een tafeltje zette. 'De situatie in Saint-Domingue is niet vergelijkbaar met die in andere kolonies. Hier hebben de slaven zich nooit neergelegd bij hun lot, ze komen al bijna een eeuw keer op keer in opstand, er zitten tientallen duizenden marrons in de bergen. We hebben op dit moment een half miljoen slaven. Ze weten dat de Republiek de slavernij in Frankrijk heeft afgeschaft en zijn bereid te vechten om dat ook hier te bewerkstelligen. De Maréchaussée kan dat nooit aan.'
'Stelt u voor om het leger tegen de negers in te zetten, overste?'
'Het is zelfs nódig het leger in te zetten om de orde te herstellen, mijnheer de maarschalk.'
'Maar hoe wilt u dat doen? Ik vraag tien keer zoveel soldaten als ze me sturen en die worden ook nog eens ziek zodra ze voet aan wal zetten. En daar wilde ik het met u over hebben, luitenant-kolonel Relais: ik kan uw ontslag op dit moment niet accepteren.'
Étienne Relais stond op, wit weggetrokken. De gouverneur kwam ook overeind en de twee mannen keken elkaar enkele seconden strak aan.
'Mijnheer de maarschalk, ik ben op mijn zestiende in het leger gekomen en heb vijfendertig jaar dienst gedaan, ik ben zes keer gewond geraakt en ben al eenenvijftig,' zei Relais.
'Ik ben zelf vijfenvijftig en ook ik was van plan me terug te trekken op mijn landgoed in Dijon, maar Frankrijk heeft me nodig, zoals het u nodig heeft,' antwoordde de burggraaf droogjes.
'Mijn ontslag is ondertekend door uw voorganger, gouverneur Peiner. Ik heb geen huis meer, mijnheer, ik verblijf met mijn gezin in een pension, we zijn klaar om ons komende donderdag in te schepen op het galjoen de Marie-Thérèse.'
De blauwe ogen van Blanchelande boorden zich in die van de luitenant-kolonel, die uiteindelijk zijn ogen neersloeg en salueerde. 'Tot uw orders, gouverneur,' zei Relais, verslagen.
Blanchelande slaakte opnieuw een zucht en wreef uitgeput in zijn ogen, vervolgens gebaarde hij de ordonnans zijn secretaris te roepen en liep naar de tafel.
'Maak u geen zorgen, de regering zal u een huis toewijzen, overste. Maar kunt u dan nu op deze kaart de meest kwetsbare punten op het eiland aangeven? Niemand die het terrein beter kent dan u.'