Stervenshulp

Een maand later riep Sonthonax op de smeulende resten van Le Cap, waar niet meer dan puin en as van over was, de vrijlating van de slaven van Saint-Domingue uit. Zonder hen had hij het nooit van zijn binnenlandse vijanden en van de Engelsen, die het zuiden al bezet hielden, kunnen winnen. Op diezelfde dag deed Toussaint dat ook in zijn kampement op de Spaanse kant van het eiland. Hij ondertekende het document met 'Toussaint Louverture', de naam waarmee hij de geschiedenis in zou gaan. Zijn leger groeide, hij had meer invloed dan enige andere opstandelingenaanvoerder en overwoog in die tijd al om van partij te veranderen, want alleen het republikeinse Frankrijk zou bereid zijn de vrijheid van zijn mensen te erkennen.
Zacharie had sinds hij het zich kon herinneren op die gelegenheid gewacht, vrijheid was altijd een ware obsessie voor hem geweest, ook al had zijn vader er bij hem van jongs af aan de trots op zijn positie ingehamerd, want de functie van huismeester van de intendant werd gewoonlijk bekleed door een blanke. Hij trok zijn operette-uniform uit, haalde zijn spaargeld tevoorschijn en scheepte zich in op het eerste het beste schip dat in de haven aanlegde, zonder naar de bestemming te vragen. Hij realiseerde zich dat de vrijlating slechts een politieke maatregel was die elk moment weer kon worden ingetrokken en had besloten dat hij er niet meer zou zijn als dat gebeurde. Hij had zo veel met blanken te maken gehad dat hij hun reacties kon voorzien, en hij ging ervan uit dat als in Frankrijk de monarchisten bij de volgende verkiezingen van de Assemblée Nationale de overwinning zouden behalen, ze Sonthonax uit zijn functie zouden ontheffen en tegen de vrijlating zouden stemmen, zodat de negers in de kolonie opnieuw voor hun vrijheid zouden moeten vechten. Maar hij had geen behoefte zich op te offeren, hij vond oorlog een verspilling van geld en levens, de minst redelijke manier om conflicten op te lossen. Verder had zijn ervaring als huismeester toch geen waarde meer op dat sinds de tijden van Columbus door geweld verscheurde eiland, en hij moest van de gelegenheid gebruikmaken om zijn horizon te verruimen. Hij was achtendertig jaar en klaar voor een nieuw leven.

Enkele uren voor hij stierf hoorde Étienne Relais van die dubbele proclamatie. De verwonding aan zijn schouder was tijdens de dagen dat Le Cap werd geplunderd en tot de fundering in de as was gelegd, snel verergerd, en toen hij er eindelijk aandacht aan kon besteden was de gangreen al ingetreden. Met hulp van de nonnen die de verkrachtingen hadden overleefd, had dokter Parmentier de honderden gewonden verzorgd, maar toen hij Relais onderzocht was het al te laat. Het sleutelbeen was verbrijzeld en op die plek kon hij niet overgaan tot de meest extreme oplossing: amputatie. De remedies die hij van tante Rose en andere genezers had geleerd, waren zinloos. Étienne Relais, die allerlei soorten verwondingen had gezien, wist door de stank dat hij ten dode was opgeschreven; het ergste vond hij dat hij Violette niet meer kon beschermen tegen de wisselvalligheden van de toekomst. Hij lag op zijn rug op een houten ziekenhuisbed zonder matras, en haalde moeizaam adem, kletsnat van het klamme zweet van zijn doodsstrijd. Voor ieder ander zou de pijn ondraaglijk zijn, maar hij was vaker gewond geweest, had een leven vol ontberingen geleid en voelde een stoïcijnse minachting voor lichamelijk ongemak. Hij klaagde niet.
Met gesloten ogen riep hij Violette op, haar koele handen, haar schorre lach, haar gladde middel, haar doorschijnende oorschelpen, haar donkere tepels, en hij glimlachte. Hij voelde zich de gelukkigste man van deze wereld omdat zij veertien jaar de zijne was geweest; Violette verliefd, zo mooi, voor eeuwig de zijne. Parmentier deed geen poging hem af te leiden, hij bood hem alleen de keuze tussen opium - het enige pijnstillende middel dat beschikbaar was - en een snelwerkend drankje om binnen enkele minuten een eind te maken aan die marteling. Dit laatste was een mogelijkheid die hij als arts niet zou mogen geven, maar hij was op dat eiland van zo veel lijden getuige geweest dat de eed om het leven ten koste van alles in stand te houden, zinloos was geworden; het was ethischer om iemand in bepaalde gevallen stervenshulp te bieden.
'Het gif, maar alleen als u het niet nodig hebt voor andere soldaten,' besloot de gewonde. De dokter boog zich over hem heen om hem te kunnen verstaan, want Relais' stem was niet meer dan gemurmel.
'Ga naar Violette en vertel haar dat ik van haar hou,' voegde Étienne Relais hem toe voordat Parmentier een flesje in zijn mond leegde.
In Cuba stootte Violette Boisier precies op datzelfde moment met haar rechterhand tegen de stenen put waar ze water was gaan halen. De opaal in de ring die ze veertien jaar lang had gedragen, sloeg aan stukken. Ze viel neer naast de bron, met een ingehouden schreeuw en haar hand tegen haar hart gedrukt. Adèle, die bij haar was, dacht dat ze door een schorpioen was gestoken.
'Étienne, Étienne..stamelde Violette in tranen, volledig overstuur.

Vijf blokken van de plek waar Violette vernam dat ze weduwe was geworden, stond Tété in de tuin van het beste hotel van Havana onder een parasol, naast de tafel waaraan Maurice en Rosette een glaasje ananassap dronken. Zij mocht niet tussen de gasten zitten. Rosette eigenlijk ook niet, maar het meisje ging door voor een Spaanse; niemand had een idee van haar ware positie. Maurice droeg bij aan het bedrog door haar als zijn jongere zusje te behandelen. Aan een ander tafeltje had Valmorain een gesprek met zijn zwager Sancho en zijn bankier.
De vloot met vluchtelingen die generaal Galbaud die onheilsnacht uit Le Cap wist te krijgen, had onder een regen van as met volle zeilen koers gezet naar Baltimore, maar enkele van die honderd schepen waren naar Cuba gevaren met de grands blancs die daar familie of belangen bezaten. Van de ene op de andere dag arriveerden duizenden Franse gezinnen op het eiland die aan het politieke noodweer in Saint-Domingue waren ontsnapt. Ze werden met gulle gastvrijheid ontvangen door de Cubanen en de Spanjaarden, die nooit hadden kunnen vermoeden dat de doodsbange vluchtelingen voor altijd zouden blijven.
Onder hen bevonden zich Valmorain, Tété en de kinderen. Sancho Garcia del Solar nam hen mee naar zijn huis, dat in de tussentijd een nog grotere rotzooi was geworden. Toen Valmorain de kakkerlakken zag, nam hij maar liever zijn intrek in het beste hotel van Havana, waar hij en Maurice zich installeerden in een suite met twee balkons en uitzicht op zee. Tété en Rosette sliepen in de ruimtes die bestemd waren voor slaven die hun meesters op hun reizen vergezelden, hokjes zonder raam en met een vloer van aangestampte aarde.
Sancho leidde het lege leventje van een verstokte vrijgezel; hij gaf meer uit dan verstandig was aan feesten, vrouwen, paarden en de speel -tafel, maar hij bleef een dromer die, net als toen hij jong was, fortuin wilde maken en de familienaam herstellen in de glorie van weleer, de dagen van zijn grootouders. Hij was altijd op jacht naar buitenkansjes om geld te verdienen; een paar jaar eerder had hij grond in Louisiana gekocht met de middelen die Valmorain hem ter beschikking stelde. Zijn aandeel bestond uit zijn zakeninstinct, zijn sociale contacten en zijn inspanningen, als dat laatste maar niet te gek werd, zei hij lachend. Hij was met enige regelmaat naar New Orleans gereisd en had er een landgoed aangeschaft dat aan de Mississippi grensde.
Aanvankelijk had Valmorain het project als een dwaas waagstuk beschouwd, maar nu was het de enige zekerheid die hij nog bezat, en hij nam zich voor die verlaten landerijen in een grote suikerplantage te veranderen. Hij had behoorlijk veel geld verloren in Saint-Domingue, maar dankzij zijn investeringen, zijn zaken met Sancho en het verstandige oordeel van zijn joodse agent en zijn Cubaanse bankier, had hij nog genoeg over.
Dat was tenminste wat hij had verklaard tegenover Sancho en degenen die zo onkies waren ernaar te vragen. Als hij zichzelf in de spiegel aankeek, kon hij de waarheid die hij in zijn ogen las niet ontkennen: het grootste deel van dat kapitaal was niet van hem, maar van Lacroix geweest. Hij hield zichzelf steeds weer voor dat zijn geweten schoon was omdat hij nooit van plan was geweest zijn voordeel te doen met het tragische lot dat zijn vriend had getroffen, en dat hij dat geld nooit had willen inpikken, dat het gewoon uit de hemel was komen vallen.
Toen Lacroix met zijn gezin in Saint-Domingue door de rebellen was vermoord en de door hen beiden ondertekende ontvangstbewijzen in het vuur waren verbrand, was Valmorain ineens in het bezit van een rekening in goudpesos die hij in Havana zelf had geopend om Lacroix' spaargeld, waarvan niemand het bestaan vermoedde, weg te sluizen. Tijdens zijn vele reizen naar Cuba had hij het geld dat zijn buurman hem overhandigde steeds vastgezet op een rekening onder nummer, niet op naam. Zijn bankier wist niets van Lacroix, en maakte geen bezwaar toen Valmorain het geld op een andere rekening liet zetten, want hij ging ervan uit dat het diens eigen geld was. Lacroix' erfgenamen in Frankrijk hadden het volste recht op die nalatenschap, maar Valmorain besloot na lang piekeren dat het niet aan hem was om naar hen op zoek te gaan en dat het stompzinnig zou zijn om het goud in de kelders van een bank begraven te laten liggen. Dit was een van die zeldzame gelegenheden dat het geluk aan je deur klopt, en je moest wel gek zijn om die deur dan niet open te doen.
Twee weken later, toen de berichten uit Saint-Domingue geen twijfel lieten over de bloedige anarchie die in de kolonie heerste, besloot Valmorain met Sancho naar Louisiana te gaan. Het leven in Havana was heel amusant voor iemand die bereid was veel geld te spenderen, maar hij kon niet nog meer tijd verliezen. Hij zag ook wel in dat er, als hij Sancho van speelhol naar speelhol en van bordeel naar bordeel bleef volgen, van zijn spaargeld en zijn gezondheid spoedig niet veel meer over zou zijn. Het was beter om die charmante zwager mee te nemen, ver weg van zijn vriendjes, en een project met hem op te zetten dat aansloot bij zijn ambities; wellicht zou de plantage in Louisiana het kleine vuurtje van de morele kracht die in bijna iedereen wel sluimert, in Sancho aanwakkeren.
Valmorain was in die jaren als een oudere broer gaan houden van die man die heel andere tekortkomingen en deugden had dan hijzelf. Daarom konden ze het ook zo goed met elkaar vinden. Sancho was breedsprakig, avontuurlijk, moedig en vol verbeelding, het soort man dat net zo makkelijk met prinsen als met zeerovers omgaat, en onweerstaanbaar is voor vrouwen: een schavuit met een lichtzinnig hart. Valmorain had Saint-Lazare nog niet opgegeven, maar zolang hij zijn plantage niet terug had, kon hij zijn energie op Sancho's project in Louisiana richten. De politiek interesseerde hem niet meer, het fiasco van Galbaud had hem kopschuw gemaakt. Het was tijd om weer suiker te gaan produceren, het enige waar hij goed in was.