Inleiding
De door de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon samengestelde ‘canon’ (leidraad) voor het geschiedenisonderwijs bevat vijftig vensters waardoorheen we een blik kunnen werpen op de belangrijkste gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen uit de vaderlandse geschiedenis. Onmiddellijk na het publiceren ervan, in oktober 2006, volgde een golf van kritische reacties. Waarom wel de boekdrukkunst en niet de stoommachine? Wel Napoleon en Hitler niet? Men miste de Vikingen, de Moderne Devotie, de vele bètawetenschappers die wereldberoemd waren en soms nobelprijswinnaars werden, begrippen als de Gouden Eeuw, de Tachtigjarige Oorlog en de Industriële Revolutie ontbreken en ga zo maar door.
Dit leidde in juni 2007 tot een bijstelling: de boekdrukkunst ging eruit en namens de bêtawetenschappen werd een venster over christiaan huygens (21) in de canon opgenomen. Dat zal voorlopig de laatste verandering zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat pas over vijf jaar één of meer vensters vervangen zullen worden. Maar laten we daar niet op vooruitlopen, want uit de vijftig vensters die vandaag openstaan is gigantisch veel te zien. Als iedereen zijn zin zou krijgen groeide de canon uit tot vijfhonderd vensters of meer en dan zou niemand door de bomen het bos meer kunnen zien. Alle gekozen onderwerpen kunnen voor een goede geschiedenisleraar aanknopingspunten geven tot boeiende verhalen waardoor de interesse voor geschiedenis meer in het algemeen gestimuleerd kan worden. En veel van wat naar de mening van de critici ontbreekt, kan via een of meer vensters toch wel aan de orde gesteld worden. Dat gebeurt ook in dit boek.
Geschiedenis in vijftig hapklare brokjes dus? Dat kan natuurlijk niet. Elke gebeurtenis is onder andere een gevolg van wat eraan vooraf ging en is zelf mede bepalend voor wat later gaat gebeuren. Iedere historische figuur is een kind van zijn tijd en zijn omgeving. Daarom zullen in deze inleiding de vijftig onderwerpen van de canon kort in het grotere verband geplaatst worden, al kan dat in dit beperkte bestek maar heel summier gebeuren. Er zijn tientallen goede geschiedenisboeken geschreven en het is niet de bedoeling daar weer een aan toe te voegen. Doel van dit boek is, een inleiding te geven tot de canon voor de vaderlandse geschiedenis.
Geïllustreerde
versie van het Wilhelmus uit het handschrift-De Gortter,
±1572.
De eerste mensen die rondzwierven in het
gebied dat nu Nederland heet, waren groepjes jagers en verzamelaars
van vruchten en eetbare wortels. Een paar duizend jaar voor
Christus vestigden de eerste landbouwers zich hier en door
de hunebedden
(1) die
ze achterlieten weten wij iets over hun cultuur en levenswijze. Die
mensen waren nog heel primitief, de grote rijken van Babylon en
Egypte waren eindeloos veel verder ontwikkeld want Noordwest-Europa
had een minder gunstig klimaat voor het zich ontwikkelen van een
beschaving dan de streken in het Nabije-Oosten. De eerste contacten
met een geavanceerde beschaving vonden plaats toen de Romeinen hun
gebied gingen uitbreiden in de richting van Noord-Europa. De grens
van het door hen veroverde gebied, de romeinse limes (2), kwam te liggen bij de rivier de
Rijn. Vanaf toen lag de zuidelijke helft van wat nu Nederland heet
in een rijk met min of meer helder omschreven grenzen en een
centrale regering.
De invallen van rovende benden Hunnen en Vandalen uit het oosten maakten een einde aan dat rijk. De Middeleeuwen volgden, een periode waarin aanvankelijk alleen kleine vorstendommen werden gesticht, waarvan de vorsten om de haverklap oorlog met elkaar voerden om meer grondgebied. In die voortdurende strijd waren de koningen van de Franken het meest succesvol. Vanuit het vroegere gebied van de Romeinen trokken missionarissen als willibrord (3) naar het nog niet door de christelijke Franken onderworpen deel van onze streken, om er het christendom te brengen. Ze werden gesteund door de Frankische vorsten, die hoopten dat ze mede op die manier de Friezen (de bewoners van het gebied ten noorden van de Rijn) zouden kunnen onderwerpen. Dat lukte, en in de tijd van de grootste uitbreiding van het Frankische Rijk, onder karel de grote (4), maakte heel ons huidige grondgebied deel uit van het Frankische Rijk.
Intussen was door de eeuwen heen de middeleeuwse maatschappij uitgekristalliseerd in een driestandenmaatschappij. De bovenlaag bestond uit de vorsten en de edelen, die moesten zorgen voor orde en rust in hun gebieden, voor de rechtspraak, voor het innen van belastingen en de verdediging tegen vijanden van buiten. De tweede stand bestond uit alle mensen die een functie hadden in de Kerk: de geestelijkheid. Priesters zorgden voor het zielenheil van de mensen en zagen erop toe dat zij zich hielden aan de ge- en verboden van de Kerk. Ook zorgden zij voor ’t beetje scholing dat de gewone man kon krijgen. In de kloosters bewaarden monniken, vrijwel de enigen die in die tijd konden lezen en schrijven, de manuscripten van de kerkvaders en apostelen, maar ook de geschriften die uit de Griekse en Romeinse tijd bewaard gebleven waren. En om ze te verspreiden stonden veel monniken de hele dag aan lessenaars om zorgvuldig al die manuscripten, het geestelijke erfgoed van die tijd, te kopiëren (zie bij: hebban olla vogala, (5). De derde stand was die van de gewone mensen, de boeren op het platteland en de mensen in de steden. Die hadden hun handen vol aan de taak, van dag tot dag zichzelf en hun gezin in leven te houden ondanks de hoge belastingen die ze moesten betalen aan de vorsten en hun edelen, en aan de Kerk. Ze werden van alle kanten uitgezogen want er waren maar weinig vorsten als floris v (6), graaf van Holland, ‘Der Keerlen God’. Een beetje buiten deze standen bevonden zich de handelaars, die vaak over grote afstanden met elkaar samenwerkten, bijvoorbeeld als ze lid waren van de Duitse hanze (7).
Aan deze betrekkelijk statische stand van zaken kwam een einde toen onder andere door de uitvinding van de boekdrukkunst het intellectuele leven van Europa drastisch veranderde. De geschriften van filosofen als de humanist erasmus (8) en van hervormers als Maarten Luther en Johan Calvijn (zie bij: de beeldenstorm, (10) konden op grote schaal verspreid worden. Vorsten als karel v (9) konden daardoor de toestand lang niet meer zo naar hun hand zetten als vroeger mogelijk was geweest. Met name in ons gebied leidde dat tot een sterk verlangen naar het vormen van een eigen mening en het aanhangen van een religie naar eigen keuze. De Lage Landen kwamen onder leiding van willem van oranje (11) in opstand tegen het Spaanse gezag en dat leidde tot het ontstaan van de republiek der zeven verenigde provinciën (12).
Drie generaties Oranje, door W. van
Honthorst, ca. 1650. Van links naar rechts: Willem van Oranje,
Prins Maurits, Willem II, Frederik Hendrik en Willem III.
(Rijksmuseum, Amsterdam)
De Republiek werd als staat opmerkelijk succesvol, onder andere door de handel (zie bij de verenigde oostindische compagnie, (13). Ons land werd zeer rijk en de handelssteden groeiden (zie bij: de grachtengordel, 15), maar naast de handel bleef de godsdienst tijdens ‘de Gouden Eeuw’ een grote rol spelen in het leven van de mensen (zie bij: de statenbijbel, 17). Een welvarend land kan zich grote openbare werken permitteren (zie bij: de beemster, (14) en in zo’n land krijgen begaafde mensen de ruimte zich te ontwikkelen (zie bijvoorbeeld bij hugo de groot, (16), rembrandt, (18), de atlas major van blaeu, (19), michiel de ruyter, (20), christiaan huygens, (21) en spinoza, (22). Bij de handel ging het niet alleen om specerijen en oosterse kunst, maar ook om zaken die in onze moderne tijd verwerpelijk gevonden worden, zoals de kaapvaart, het ‘afbreuk doen’ aan concurrenten door roof, moord en brandstichting, en ook: de slavenhandel (23).
Slag in de Sont, 1658, door J.A.
Beerstraten. In de zeventiende eeuw werd de Republiek der Zeven
Verenigde Provinciën de machtigste natie van de wereld. Om die
positie te behouden zag ons land zich vaak gedwongen zich te
bemoeien met oorlogen tussen andere landen als onze eigen
handelsbelangen (zoals hier: de doorvaart naar de Oostzee) in de
knel dreigden te komen. (Scheepvaartmuseum, Amsterdam)
Enerzijds groeide in ons land het besef dat vooroordelen en bijgeloof bestreden moesten worden, wat leidde tot de Verlichting (zie bij: eise eisinga, 25), anderzijds groeide ook het verschil tussen rijk en arm (zie bij: buitenhuizen, 24). Het zo langzamerhand onacceptabele verschil tussen rijken die het land maar matig bestuurden, en armen die geen enkele inspraak hadden bij het bestuur, leidde tot de opstand van de patriotten (26). Aan die opstand werd een eind gemaakt door het Pruisische leger, maar met hulp van napoleon bonaparte (27) konden de Patriotten terugkeren en van ons land de Bataafse Republiek maken. Dat was de zogenaamde Franse tijd, waaraan een eind kwam toen Napoleon bij Waterloo verslagen werd. Daarna werd Nederland een koninkrijk met een eigen, Nederlandse koning: willem i (28). Deze regeerde als een absoluut vorst en verspilde veel geld met een kostbare campagne om België een onderdeel van Nederland te laten blijven, maar hij stimuleerde ook de economie en gaf opdracht tot grote openbare werken. In zijn tijd werd bijvoorbeeld ook de eerste spoorlijn (29) in ons land aangelegd.
Aan de tijd van absolute vorsten kwam rond 1848 een einde. In veel landen ging dat gepaard met opstanden en revoluties, maar in ons land ging dat anders omdat koning Willem II opdracht gaf een werkelijk democratische grondwet (30) op te stellen toen hij zag aankomen dat ook hij zijn macht dreigde te verliezen. Dat was een grondwet waaraan in onze ogen nog veel ontbrak, maar in de maatschappij ontwikkelde het sociale besef zich verder. Eduard Douwes Dekker klaagde het bestuur van Nederlands-Indië aan omdat het veel te weinig aandacht schonk aan het belang van de inlandse bevolking (zie bij: max havelaar, 31). In ons eigen land werd men zich bewust van de ellende van kinderen die in fabrieken moesten werken (zie bij: verzet tegen kinderarbeid, 32) en kwamen feministen in opstand tegen de ongelijkheid van vrouwen en mannen (zie bij: aletta jacobs, 34). Ook de kunstschilder vincent van gogh (33) was zich zeer bewust van de uitzichtloze ellende van arme landbouwers en mijnwerkers.
Terwijl sociaal bewogen individuen probeerden het leven van de mensen te verbeteren, speelden de vorsten en generaals van Europa hun machtspelletjes, wat leidde tot de eerste wereldoorlog (35). Toen aan die onzinnige verspilling van mensenlevens een einde was gekomen, zochten kunstenaars naar nieuwe manieren om de mensen duidelijk te maken waar het werkelijk om ging (zie bij: de stijl, 36). Velen gingen zich echter te buiten aan zorgeloos amusement, het was de tijd van de Charleston. Aan die periode kwam abrupt een einde toen de crisisjaren (37) aanbraken, een periode van nieuwe ellende waarin radicale leiders een kans kregen grote invloed op de mensen uit te oefenen. Zo kwam Hitler aan de macht, wat leidde tot de tweede wereldoorlog (38) met de afschuwelijke Jodenvervolging (zie bij anne frank, 39).
Na de Tweede Wereldoorlog veranderden de verhoudingen over heel de wereld. Aan de mythe van onverslaanbaarheid van de blanken uit het Westen was een eind gekomen, de kolonies eisten zelfstandigheid. Dat opkomende nationalisme was in Nederlands-Indië al begonnen tijdens de Japanse bezetting en leidde uiteindelijk tot de onafhankelijkheid van indonesië (40) en later tot de onafhankelijkheid van suriname en grote autonomie van de antillen binnen het koninkrijk der Nederlanden (46).
Op 25 november 1975 ondertekende
koningin Juliana de akte waarin Suriname als een onafhankelijke en
soevereine staat werd erkend. Van het zeventiende eeuwse wereldrijk
was vrijwel niets meer over. (Foto ANP, Amsterdam)
Nederland zou het in het vervolg moeten stellen zonder de inkomsten van de koloniën, maar met de financiële hulp die de Amerikanen alle West-Europese landen gaven, kon ons land zich herstellen van de oorlog en onder leiding van de socialist willem drees (41) werd een begin gemaakt met de opbouw van ons land als een verzorgingsstaat. Hoewel Nederland niet gevrijwaard bleef voor rampen (zie bij: de watersnood, 42), ging het goed met het land. En het karakter van de Nederlanders veranderde. Dat was gedeeltelijk het gevolg van de invloed van de televisie (43), maar ook de protesten tegen de burgerlijkheid en de sociale controle die het maatschappelijke leven soms verstikkend maakten, weekten de mensen los uit de sfeer van verzuiling en hokjesgeest (zie bij annie m.g. schmidt, 45) . We waren er trots op Nederlanders te zijn, in plaats van katholieken, gereformeerden of socialisten die zich steeds moesten onderscheiden van andere groepen. En we vonden dat wij met de grootste haven van de wereld (zie: de haven van rotterdam, 44) ‘als klein land groot konden zijn’.
Die trots liep een forse deuk op toen Nederlandse VN-militairen machteloos toezagen hoe zevenduizend moslims door Serviërs vermoord werden bij srebrenica (47). En het gevoel van ‘Wij, Nederlanders, kunnen een voorbeeld zijn voor de hele wereld’ bleek ook wat moeilijker vol te houden toen grote groepen niet-westerse allochtonen die in ons land woonden, zich maar moeilijk bleken te kunnen aanpassen aan onze levensstijl (zie bij: veelkleurig nederland, 48). Het zoeken van een oplossing voor het probleem hoe we een multiculturele samenleving kunnen opbouwen waarbij iedereen zoveel mogelijk aan zijn trekken kan komen, zal een uitdaging zijn voor de nabije toekomst. En we staan voor meer uitdagingen, zoals het vinden van goede alternatieven voor het gas dat tientallen jaren lang een grote bijdrage heeft geleverd aan onze welvaart, maar binnenkort zal opraken (zie: de gasbel, 49). En het zoeken naar een plaats in de zich snel ontwikkelende en uitbreidende Europese Unie (zie: europa, 50). Maar hiermee zijn we vanuit het verleden bij de toekomst aangekomen.
De commissie Van Oostrom heeft zich nadrukkelijk niet beperkt tot het benoemen van belangrijke historische personen en gebeurtenissen. Veel onderwerpen komen in de beschrijving van verschillende perioden telkens weer aan de orde, steeds door er een aantal momentopnamen uit te lichten. Om een paar voorbeelden te noemen: de godsdienst (3, 8, 10, 17, 2), belangrijke sociale ontwikkelingen (6, 24, 32, 34, 41), de politiek (4, 6, 9, 11, 12, 16, 26, 27, 28, 30), de handel (13, 15, 23, 31, 44), de strijd tegen het water (1, 6, 14, 42), ontwikkelingen in de kunst (18, 33, 36), het omgaan met het buitenland en buitenlanders (13, 35, 38, 40, 46, 48, 50). Op die manier is de canon dus ook veel meer dan een reeks ‘hapklare brokjes’.
Tot slot van deze inleiding nog een persoonlijke boodschap van mijzelf aan de lezer. Naarmate de gebeurtenissen korter geleden hebben plaatsgevonden wordt het voor een historicus moeilijker om ze neutraal en onbevangen te beschrijven. Hij of zij is daar immers zelf een deelgenoot van (soms zelfs mededader of slachtoffer). Ook ik ontkom niet aan dat probleem. Vooral bij onderwerpen die nu nog steeds bijna dagelijks de gemoederen bezig houden, zoals de veelkleurige samenleving (48) en de Europese ontwikkelingen (50), zal de lezer zich af kunnen vragen of ik alle aspecten die met die onderwerpen samenhangen wel eerlijk op een rijtje heb gezet. Ik heb wel mijn best gedaan dat binnen het korte bestek van dit boek te doen, maar ik maak me grote zorgen over de groeiende tegenstelling in onze maatschappij over de beste benadering van het verschil tussen de Islam en een humanistische, door de verlichting beïnvloede levensvisie. En ik ben van mening dat de ontwikkeling van de Europese Unie vol haken en ogen zit. Dat komt in mijn behandeling van die onderwerpen onvermijdelijk tot uiting.
Het zij zo. De vrijheid van meningsuiting is in
bijna alle andere landen van de wereld beperkter dan in ons eigen
land. In Nederland mag zelfs een historicus zijn mening uiten,
zolang hij maar niet doet alsof hij de Enige Waarheid weergeeft.
Daarom is Nederland, met alle gekke kanten van onze maatschappij,
zo gek nog niet.