8 Erasmus


1469?-1536


In een tijd waarin de Italiaanse humanisten zich voornamelijk beperkten tot het slaafs lezen van de oude Latijnse en Griekse schrijvers, waren humanisten als Erasmus en Thomas More veel onafhankelijker denkers. Erasmus probeerde het geloof en het mens zijn te combineren en bestreed fanatisme en onverdraagzaamheid. Daarin was hij zijn tijd ver vooruit.


Desiderius Erasmus, door Hans Holbein, 1523. Erasmus had vrienden in heel West Europa en liet meerdere portretten van zichzelf maken om naar hen te sturen. Dat was een manier waarop men vrienden bij zich in de buurt kon hebben, de reistijden waren in die tijd vaak zeer lang en reizen was gevaarlijk en ongemakkelijk. (National Gallery, Londen)



Een internationaal humanist


Het is geen wonder dat de grootste humanist van niet-Italiaans Europa in Nederland geboren werd en opgroeide, want er was al een bloeiende humanistische traditie in de Lage Landen. Mensen als Geert Grote (1340-1384), Thomas à Kempis (1379-1471), Wessel Gansfort (1419-1489), Alexander Hegius (1433-1498) en Rudolf Agricola (1443-1485) hadden daar de basis al voor gelegd en zo ontwikkelde zich in steden als Deventer, Kampen, Zwolle en Groningen in de jaren 1470-1480 een stroming die de Italiaanse humanistische denkwijzen combineerde met christelijke geestelijke idealen.

Geert Geerts, de man die beroemd zou worden als Erasmus, werd op 27 oktober in Rotterdam geboren, maar in welk jaar is niet duidelijk. Zelf heeft hij in zijn brieven elk jaar van 1463 tot 1469 wel eens genoemd. Ook over zijn geboorteplaats is onduidelijkheid al ging hij de geschiedenis in als ‘Erasmus van Rotterdam’, want sommigen houden het op Gouda. Hij was het buitenechtelijke kind van een geestelijke (Geert Praat) die zijn kind niet kon wettigen, uitweek naar Italië en zijn zoontje en diens moeder in de steek liet. Hij is later wel weer teruggekomen maar stierf kort daarna. Geerts moeder, Margaretha, vermoedelijk een dochter van een arts in Zevenbergen, was al korte tijd eerder overleden, toen Geert dertien jaar oud was. Hij was al samen met zijn drie jaar oudere broer in Gouda op de lagere school, en in Utrecht op de domschool geweest. Zijn voogd plaatste hem op een kostschool in Deventer, waar hij in de periode 1475 tot 1484 les kreeg in de klassieke talen (onder andere van Agricola, die volgens de overlevering zo onder de indruk was van de intelligente jongen, dat hij hem een schitterende toekomst voorspelde). Enige jaren later werd hij tegen zijn zin naar het Augustijner klooster in Stein (bij Gouda) gestuurd om geestelijke te worden. Dat werd geen succes. Hij ergerde zich aan de stompzinnige napraterij, het analfabetisme en de gemakzucht van de kloosterlingen. In die jaren schreef hij enkele geschriften waardoor hij opviel door zijn onafhankelijkheid van denken en zijn scherpzinnigheid. De bisschop van Utrecht wijdde hem in 1492 tot priester. Kort daarna haalde de bisschop van Kamerijk hem uit het klooster en nam hem in dienst als secretaris.

Intussen had hij de schrijversnaam Desiderius Erasmus aangenomen. De voornaam was ontleend aan het Latijn, de achternaam aan het Oudgrieks. Later zou hij er spijt van hebben dat hij niet had gekozen voor Erasmios (de beminnelijke) en inderdaad zou die naam hem niet misstaan hebben. Na enkele jaren onder leiding van humanisten te hebben doorgestudeerd, kreeg hij in 1495 een studiebeurs aan het Collège de Montaigu in Parijs. Dat was een somber oord waar de studenten wreed en onrechtvaardig behandeld werden. Bijna even erg was het dieet: dat bestond vrijwel alleen uit vis, iets waaraan Erasmus zo’n hekel had dat de geur alleen al hem misselijk maakte. Later zou hij het dogmatische onderwijs herhaaldelijk in zijn boeken aan de kaak stellen. Hij heeft in die tijd een aantal vooraanstaande humanisten leren kennen, met wie hij vriendschap sloot en bij wie hij erkenning kreeg voor zijn onafhankelijke manier van denken.

Erasmus verliet het Collège al snel – met gezondheidsproblemen die hij zijn leven lang zou blijven toeschrijven aan de slechte voeding daar. Hij voorzag een korte tijd in zijn onderhoud door bijles te geven aan studenten in Parijs en daarna begon een lange periode van reizen. ‘Mijn huis is, waar mijn boeken zijn,’ placht hij te zeggen, en hij nam zijn boeken altijd met zich mee. Van mei 1499 tot januari 1500 verbleef hij in Engeland, waar hij in Cambridge en Oxford zijn studie van de klassieken voltooide. Hij leerde daar zijn grote vriend Thomas More kennen, maar maakte er ook vele andere vrienden. In 1506 reisde hij naar Italië, waar hij promoveerde tot doctor in de theologie, en verder reisde hij door de Lage Landen, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland… En overal maakte hij vrienden met wie hij zijn leven lang zou blijven corresponderen.



Erasmus probeerde tevergeefs de heftige tegenstellingen tussen mensen van verschillende religieuze stromingen in zijn tijd met elkaar te verzoenen. (1e afb.) Maarten Luther (1483-1546). (Uffizi, Florence) (2e afb.) Johan Calvijn (1506-1564). (Musée de l’Histoire, Geneve)



Hij was een bijzonder beminnelijke man. Hij had lichtblond haar en blauwe ogen, was klein van stuk, mager en had een zwakke gezondheid. Hij had een maagkwaal en gedurende de laatste jaren van zijn leven nierstenen die zijn leven tot een hel maakten en de kleinste afwijking van temperatuur of voedsel kon zijn conditie aantasten. Zijn persoonlijkheid was ernstig en nadenkend, maar hij had een heldere, levendige geest. Hij was bijzonder verdraagzaam, wat in zijn tijd betrekkelijk zelden voorkwam, er steeds op uit meningsverschillen op te lossen, tegenstanders tot elkaar te brengen en gevechten, terdoodveroordelingen en wilde uitspattingen te voorkomen. Bovendien waren zijn wetenschappelijke kennis en algemene ontwikkeling enorm en was zijn werklust onuitputtelijk.

Bij zijn zoektocht naar de beste manier om te geloven (hij was een diepgelovig mens) beleefde hij de tijd waarin hij leefde enerzijds als uitermate stimulerend en bevrijdend. Juist in zijn tijd begon immers de Hervorming. Mensen als Maarten Luther en Johan Calvijn maakten een eind aan de onbekritiseerbare almacht van de Roomse Kerk. Anderzijds echter was hij beducht voor drie gevaren die de menselijke vrijheid zouden kunnen tegenwerken. En hij zag het als de taak van geleerden zoals hij, andere mensen daarvoor te waarschuwen. Het eerste gevaar was hij tegengekomen tijdens zijn driejarige verblijf in Italië (1506-1509), waar hij had gezien hoe het klakkeloos volgen van alles wat de antieken hadden overgeleverd, zoals de Italiaanse humanisten deden, niet leidde tot een verdergaande geestelijke ontwikkeling maar tot een modern soort heidendom. Het tweede gevaar was de toenemende kans op een schisma in de Kerk, wat naar zijn mening zou leiden tot ontwrichting van de gemeenschap en tot burgeroorlog. Een halve eeuw later zou blijken dat hij dat heel goed gezien had (zie bij: de beeldenstorm (10)). Het derde gevaar was de overheersing van rituelen, formalisme en ceremonies, en het stellen van de Mozaïsche wet boven het evangelie. Hij noemde dat ‘Judaïsme’ omdat in zijn beleving de joodse godsdienst op dezelfde wijze werd bedreven, maar het hield níét in dat hij antisemiet was. Voor hem zou het diep beleven van een band met Christus de kern moeten zijn van de godsdienst.

Hij was steeds op zoek naar datgene wat waar zou kunnen zijn in alles wat men beweerde of geloofde. Dat leidde ertoe dat velen eerst dachten dat hij aan hun kant stond, tot ze ontdekten dat hij óók het zinnige in de argumenten van hun tegenstanders zag. Zo maakte hij ondanks zijn mildheid toch veel vijanden, vooral onder de fanatici die tijdens de hervormingsperiode maar één waarheid wilden zien, die van henzelf. Anderen genoten echter van het contact met hem. Koningen, pausen, hoogleraren, ze streden om de eer hem als gast te hebben. Hendrik viii van Engeland wilde dat hij ging doceren in Oxford en Cambridge, karel v (9) benoemde hem tot raadsman, de koning van Frankrijk wilde dat hij voorzitter werd van het Collège de France, Paus Adrianus vi wilde hem naar Rome halen om de kerkhervorming te leiden. Adrianus had hem al eens een hoogleraarschap aangeboden toen hij nog rector van de universiteit in Leuven was. Al die functies behalve het raadsheerschap van Karel v wees hij af. Ze zouden hem te zeer beperken in zijn vrijheid. Vrijheid om te reizen, maar vooral ook: vrijheid om dat te zeggen en te schrijven wat hij wilde, en wat hij vond dat hij móést schrijven om het denken en handelen van zijn medemensen op een hoger niveau te brengen.



De veroordeling van ketters. Boven: bekentenis, afgedwongen door marteling. Onder: de veroordeelden worden naar de brandstapel vervoerd.  Erasmus was een van de weinigen in zijn tijd die dit soort praktijken fel veroordeelden. Miniatuur uit Frans manuscript, ca. 1370. (British Museum, Londen)



Na door heel Europa gereisd te hebben, koos Erasmus in 1521 domicilie in Basel, waar zijn goede vrienden Hans Froben (de uitgever/drukker Frobenius) en de schilder Hans Holbein de Jongere leefden. Hij bracht zijn tijd door met het uitgeven van vele boeken en geschriften van de oude Grieken en Romeinen, na ze zo zorgvuldig mogelijk ontdaan te hebben van alle fouten die per ongeluk of opzettelijk waren geïntroduceerd door de monniken die de teksten gekopieerd hadden. In feite zijn die uitgaven van hem het belangrijkste geweest, hoewel ze minder beroemd zijn geworden dan zijn Adagia (1500: een verzameling Latijnse en later ook Griekse spreekwoorden, gezegden en aforismen), zijn Lof der Zotheid en zijn Colloquia.

Zijn religieuze werken hebben niet het resultaat gehad dat hij ervan had verwacht. Hij dacht dat de vroege christelijke teksten, als ze eenmaal duidelijk waren en alle inconsequenties eruit gehaald waren, ondubbelzinnig zouden wijzen op de waarheid. Dan zouden de steeds heftiger wordende godsdienstige geschillen tussen de hervormers en de moederkerk en tussen de hervormers onderling, niet langer meer relevant zijn. Naast zijn edities van oude werken gaf hij in Basel ook werk uit van geestelijke en wereldlijke auteurs uit zijn eigen tijd, en van hemzelf. Hoewel hij zelf uitsluitend Latijn sprak en in het Latijn schreef en publiceerde, werden zijn boeken snel in vele talen uitgegeven. Mensen genoten van zijn uitvallen tegen de heersers van hun tijd, zoals: “De mensen bouwen steden, vorsten breken ze af. De ijver van de burgers schept welvaart zodat hebzuchtige heren hen kunnen plunderen. Burgerlijke magistraten creëren goede wetten die door de koningen overtreden kunnen worden. De mensen houden van vrede en hun heersers maken oorlog.” (Uit: de Adagia). En zijn Lof der Zotheid is nu nog steeds bijzonder prettig leesbaar. De Lof der Zotheid verscheen in 1511 en was een satire op de kerkelijke en maatschappelijke misstanden en het onzinnige oorlogsgeweld dat het gevolg was van de egoïstische machtswellust van de vorsten van zijn tijd. Hij schreef het boek tijdens een verblijf in Engeland, toen hij op verzoek van zijn vriend Hendrik viii college Grieks gaf in Cambridge.

Erasmus’ Latijn moet nogal onzuiver zijn geweest vergeleken met de klassieke schrijvers, maar hij sprak en schreef het zo vloeiend dat hij daarmee op eenzame hoogte stond. Vrijwel alle humanisten van zijn tijd spiegelden zich aan Cicero. Als het niet te vinden was in een van Cicero’s geschriften was het de moeite niet om er aandacht aan te besteden vonden ze. Erasmus dreef de spot met de ‘Ciceronianen’, die over de dingen waarmee men zich tijdens de Renaissance bezighield alleen konden en wilden schrijven in termen die Cicero (106 v. Chr.- 43 v. Chr.) gebruikt had. Het heeft hem de vijandschap van de Italiaanse humanisten opgeleverd. Maar het kon niet anders zijn: terwijl de Italiaanse humanisten ooit in de voorste rangen stonden bij het vrijer maken van de geest en het ontwikkelen van nieuwe ideeën, waren ze in het begin van de zestiende eeuw achtergeraakt op de humanisten in het Noorden, zoals Erasmus en Thomas More.



Uitgave uit 1520 van Lof der Zotheid, naast een brief in het Latijn van Grasmus. (Gemeente Bibliotheek, Rotterdam)



Ook de Sorbonne sprak overigens de banvloek over Erasmus uit, want de Sorbonne was in die tijd een bolwerk van orthodoxie en rechtlijnigheid terwijl Erasmus’ eerste principe was: vrijheid van denken. (Zijn tweede principe was: naastenliefde). Hij verzette zich dan ook zowel tegen de polariserende manier waarop de protestanten tekeergingen, als tegen de onderdrukking die het antwoord daarop was van de Kerk. Aanvankelijk nam hij Luther openlijk in bescherming tegen de Kerk, al was hij het met hem oneens betreffende de leer der predestinatie. In De libero arbitrio diatribe stelde hij dat de vrije wil een basis moet zijn voor opvoeding in zedelijke en religieuze zaken. Dat heeft hem Luthers vijandschap opgeleverd. Luther antwoordde met een heftig geschrift, De servo arbitrio, waarin hij van iedereen absolute afhankelijkheid van Gods genade eiste.

In een tijd waarin bijna iedereen het standpunt ‘Wie niet vóór mij is, is tegen mij’ huldigde, was Erasmus een roepende in de woestijn als hij over verdraagzaamheid sprak: overal in Europa vlamden de brandstapels op. Erasmus was nooit vóór iemand. Of beter gezegd: hij was vóór iedereen. En hij was dat op een ontegenzeggelijk geestige wijze, zoals in zijn persiflages en ironische geschriften nog steeds goed herkenbaar is. In 1518 verscheen zijn Colloquia, waarvan binnen een paar maanden 25000 exemplaren verkocht werden – een voor die tijd zeer groot aantal. Toch verdiende hij lang niet genoeg met zijn boeken om zijn levensstijl te bekostigen. Niet alleen omdat in die tijd auteursrechten nog niet beschermd werden, maar ook omdat hij hield van het goede leven. Hij genoot van lekker eten en drinken en van het gezelschap van aantrekkelijke dames (een van de prettigste dingen van Engeland vond hij de gewoonte in dat land, elkaar te begroeten met een kus). Omdat hij bijna alle posten die hem werden aangeboden aan hoven en universiteiten afwees, leefde hij nogal eens van de hand in de tand. Hij vroeg dan ook in veel van zijn brieven aan zijn vele vrienden en bewonderaars om geld, soms op een bijna kruiperig-vleiende manier.

Erasmus’ verblijf in Basel werd een probleem toen de Hervormden daar definitief de overwinning behaald hadden. Hij trok zich van 1529 tot 1535 terug in Freiburg, maar ging daarna toch weer terug naar Basel. Hij hield nu eenmaal van die stad en hij is dan ook daar, in de nacht van 11 op 12 juni 1536, overleden. Dat hij niet al veel eerder is gestorven als gevolg van een veroordeling op grond van zijn felle aanklachten tegen de machtigen der aarde, komt vermoedelijk omdat die machtigen zo zeker waren van hun eigen positie dat zij het zich konden veroorloven te lachen om zichzelf. En dat hij niet op de brandstapel is terechtgekomen door een veroordeling óf van de moederkerk óf van de hervormers, is vermoedelijk te danken aan zijn teruggetrokken bestaan in zijn laatste levensjaren. Hij heeft toen meerdere uitnodigingen om naar andere landen te gaan van de hand gewezen. De echte moordlust van beide partijen tijdens de godsdienstoorlogen kwam overigens pas na zijn dood op gang.


Erasmus wordt wel de grootste humanist van zijn tijd genoemd, maar als we zien hoe het humanisme meer en meer een stroming werd van mensen die klakkeloos de klassieken bewonderden en imiteerden, lijkt dat maar een armzalig compliment. In feite was hij een vroege voorloper van wat tegenwoordig onder humanisme wordt verstaan: de geestesstroming die zich niet uitlaat vóór of tegen religieuze ideeën van welke aard dan ook, maar die het accent legt op het leven nú, en op de verantwoordelijkheid die alle mensen dragen om van dat leven met elkaar iets goeds te maken. Daarbij ging hij ervan uit dat moreel besef in aanleg in ieder mens aanwezig is. De begrippen die voor Erasmus zo centraal stonden, staan voor de hedendaagse humanisten ook centraal: vrijheid van denken en meningsuiting, en verdraagzaamheid.



Op 10 december 1520 verbrandt Luther buiten de poorten van Wittenberg in het openbaar de bul ‘Exsurge Domini’ samen met het pauselijk wetboek. Luther beschouwt het wetboek als het toonbeeld van tirannie. De breuk met de katholieke kerk is vanaf dat moment compleet. Geschilderd door Paul Thumann, 1872/73. (Wartburg-Stiftung, Eisenach)