31 Max Havelaar
1860

Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli (1820-1887). (Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit, Leiden)
Aanklacht tegen
wantoestanden in Indië
In 1839 arriveerde een negentienjarige ambtenaar, Eduard Douwes Dekker, in Batavia. Hij ging werken in de rekenkamer van het bestuur van Nederlands-Indië en werd later bestuursambtenaar op Sumatra, Celebes en Ambon. Toen hij dertien jaar later voor verlof terugging naar Nederland had hij de reputatie opgebouwd een voorbeeldige ambtenaar te zijn, met hart voor de ‘inlanders’. Na zijn verlofperiode werd hij benoemd tot assistent-resident van het district Lebak, op West-Java. Iets meer dan twee maanden later nam hij ontslag en ging terug naar Nederland. Als hij dat niet gedaan had, zou hij op een zeer vernederende manier overgeplaatst zijn naar een ander district, want ‘hart voor de inlanders’ hebben was mooi, maar zoiets moest je niet overdrijven en dat deed Eduard wel.
Het was een kwestie van prioriteiten. De bestuurders van de kolonie Nederlands-Indië werkten via inheemse regenten. Als Dekker dáár nu hart voor had gehad, was er geen probleem geweest. Maar de regent van Lebak, en vooral diens schoonzoon, buitten de bevolking uit op een manier die Dekker niet kon en wilde accepteren. Het was een oud gebruik dat mensen voor hun heersers ‘herendiensten’ moesten verrichten, dat wilde zeggen: een aantal uren per week onbetaalde arbeid verrichten. En ook dienden zij goederen aan hun heersers te leveren. Dat gebruik was door het Nederlandse bestuur niet afgeschaft, maar in 1854 wel sterk ingeperkt. In Lebak liep dat oude gebruik desondanks volkomen uit de hand. Regent en schoonzoon voerden een uitgebreide hofhouding terwijl de bevolking verhongerde. Het gerucht ging dat de regent zijn voorganger had vermoord en niemand durfde iets tegen het autocratische tweetal te beginnen. Dekker vond het zijn plicht in te grijpen en kwam dus onvermijdelijk in conflict met de regent die gevoelig gezichtsverlies leed als gevolg van het feit dat Dekker weigerde toe te staan dat een inlander voor de regent gras moest maaien.
Dekker verzocht de resident van het district waaronder Lebak ressorteerde, de regent tot de orde te roepen en hem te arresteren. Dat laatste was nodig om te voorkomen dat de regent de mensen die tegen hem wilden getuigen, zou laten vermoorden. De bal werd doorgespeeld tot in de Raad van Indië, en die oordeelde dat Dekker te weinig tact had betoond en ontslagen moest worden. Dat vonnis werd door de resident afgezwakt tot overplaatsing en een officiële reprimande, en dat pikte Eduard Douwes Dekker niet.
Terwijl hij op de boot terug naar huis ging, volgde wel een onderzoek dat eindigde met het ontslag van de schoonzoon van de regent van Lebak, maar daar had Dekker niets aan. Terug in Europa zwierf hij een tijdlang van de ene plaats naar de andere, tot hij besloot zijn ervaringen op schrift te stellen. Hij schreef het boek in drie weken tijd in een hotelkamertje in Brussel. Max Havelaar verscheen in mei 1860 onder het pseudoniem Multatuli (‘Ik heb veel geleden’), werd aanvankelijk nogal kritisch ontvangen maar maakte al snel veel ophef. Het zou in de loop der tijd in meer dan 140 talen uitgegeven worden.
Het is een opmerkelijk boek, want Dekker schreef veel meer dan een zelfrechtvaardiging. Max Havelaar is vooral een aanklacht, zowel tegen de uitbuiting van de bevolking door de eigen hoofden, alsook tegen het Nederlandse koloniale regime en de politiek van onverschilligheid voor het lijden van de inheemse bevolking. Dat had een dor, saai geschrift kunnen opleveren, maar Dekkers schrijfstijl is vol emoties, die variëren van sentimenteel tot sarcastisch, van bitter tot ironisch. Ook staan er schitterende verhalen in het boek die het leven en de mentaliteit van de inheemse bevolking illustreren.
De woning van Dekker toen hij assistent-resident was van Lebak op Oost-Java.
Dekkers boek is in 1999 ‘The book that killed Colonialism’ genoemd, maar dat is ietwat overdreven. Het heeft bijvoorbeeld niet dezelfde invloed gehad als De Negerhut van Oom Tom, het boek dat in Noord-Amerika de slavernij dusdanig aan de kaak stelde dat een brede massabeweging tegen dat systeem op gang kwam. Maar Max Havelaar hééft wel invloed gehad. Men ging in Nederland in brede kringen inzien dat in Indië niet alleen maar ‘iets groots verricht’ werd maar dat daar ook van alles mis was. Er kwam een mentaliteitsverandering op gang die uiteindelijk leidde tot de zogenaamde ‘ethische politiek’. Het doel daarvan was, het volk ‘op te voeden’ tot zelfstandigheid op lange termijn en intussen het welzijn van de inlanders te bevorderen.
Met dat welzijn van de inlanders was het in veel gevallen inderdaad slecht gesteld. Mishandeling van de ‘koelies’ (de contractarbeiders), seksueel misbruik van vrouwen en meisjes, buitensporige straffen voor slecht werk en desertie, zoals elektrische schokken, spitsroeden lopen, in het blok zetten, aan palen vastbinden, onderdompelen en onder water houden. Fantasievolle planters lieten de schaamdelen van vrouwen insmeren met poeder van Spaanse peper en de vrouwen daarna urenlang aan een paal gebonden ‘in de zon te drogen zetten’.
Onderzoek naar deze wantoestanden leidde in 1904 tot het instellen van een arbeidsinspectie en in 1932 werd definitief een eind gemaakt aan het systeem van contractarbeid. Inheemsen werden meer betrokken bij plaatselijk en regionaal bestuur en de centrale regering kreeg een adviesraad, de Volksraad waarvan vanaf 1931 de meerderheid bestond uit inheemsen. In plaats van Indië voornamelijk te zien als een wingewest, gingen de Nederlanders ertoe over te investeren in het land zelf. Het immense eilandenrijk werd gemoderniseerd en tegelijk met de bouw van havens, spoorwegen en wegen namen de werkgelegenheid en de welvaart van de bevolking toe. Ook het onderwijs werd verbeterd. In 1940 volgde 40% van de inheemse kinderen een eenvoudige vorm van scholing, ruim 9000 kinderen kregen les op mavo-niveau en bijna 700 Indonesische studenten volgden een technische, juridische of medische opleiding aan hogescholen in Bandoeng en Batavia. Het ging niet snel, maar het was een proces dat zich geleidelijk aan steeds sneller ging ontwikkelen.
Pagina uit Max Havelaar.
Men kan dus concluderen dat er veel meer mis was in de koloniën dan de meeste Nederlanders wisten (of wilden weten). Dat zowel in de tijd van de verenigde oostindische compagnie (13) als daarna dingen zijn gebeurd die in onze moderne ogen schandalig waren, is zeker. Sommige veroveringen kostten duizenden mensenlevens, traditionele maatschappelijke structuren werden vernietigd. Toch is het reëel om ons te realiseren dat de toestand voor de bevolking door de kolonisering in veel opzichten sterk verbeterd is. Er werd een eind gemaakt aan weduwenverbranding, koppensnellen, kannibalisme, slavernij en de continue oorlogvoering tussen de tientallen volkeren en plaatselijke potentaten. En wat de traditionele maatschappelijke structuren betreft: aan sommige daarvan kon inderdaad maar beter een eind gemaakt worden. Om één voorbeeld te noemen: de soesoehoenan (sultan) van Mataram, een groot koninkrijk op Java, liet tijdens de eerste drie jaren van zijn bewind 20.000 mensen executeren, onder andere alle mensen die aan het hof van zijn vader verbonden geweest waren, iedereen die had meegedaan aan een poging van zijn oudere broer om zijn plaats in te nemen en al hun familieleden. Bij de dood van een geliefde bijvrouw liet hij honderd vrouwen in kooien boven haar graf opsluiten om daar de hongerdood te sterven.
Buste van Eduard Douwes Dekker van de beeldhouwer Hans Bayens op het Spui in Amsterdam. (Foto E. Zijlstra)
De discussie over de vraag of de Nederlandse overheersing van het voormalige Nederlands-Indië nu echt zo slecht geweest is, of eigenlijk helemaal nog niet zo slecht, is nog altijd niet gesloten. We kunnen wél zeggen dat met Max Havelaar een proces in gang gezet werd dat verbetering bracht en verdere verbetering beloofde. Het uitvoeren van de ‘ethische politiek’ zou zeker doorgegaan zijn als het proces niet was afgebroken in 1942, toen de Japanners Indië veroverden (zie verder bij: indonesië (40)).