28 Koning Willem I
1772-1843
Het Koninkrijk van
Nederland en België
Nadat napoleon bonaparte (27) in 1813 was verslagen, kon Nederland weer zijn eigen regeringsvorm kiezen. Het koningschap van Napoleons broer Lodewijk was niet zo slecht bevallen en er was gevaar dat Rusland of Pruisen zouden proberen Noordwest-Europa in te lijven. De Nederlandse leiders wilden dus zo snel mogelijk een nieuwe, eigen regeringsvorm. Het koninkrijk Engeland zag graag een stabiele staat ten noorden van Frankrijk als buffer voor het geval dat dat land weer expansionistische neigingen kreeg. En het had als overwinnaar van de Napoleontische oorlogen een belangrijke stem in de politieke beslissingen over de toekomst van Europa. De staatsvorm van een koninkrijk leek de beste kansen op stabiliteit te geven. Zo kwamen de Nederlandse leiders en de Engelsen overeen dat de oudste zoon van stadhouder Willem V, die naar Engeland was gevlucht om aan de patriotten (26) te ontsnappen, tot koning van Nederland benoemd moest worden.
Helemaal voor de hand lag die keuze niet, want Willem Frederik van Oranje-Nassau had een ietwat besmette reputatie: hij had ooit onderhandeld met Europa’s vijand Napoleon. In 1793 had hij als kapitein-generaal de leiding gehad van de troepen die de Franse inval van 1795 probeerden tegen te houden maar hij was daar niet in geslaagd. Het Staatse leger was uiteengevallen, zijn vader Willem V was met zijn gezin naar Engeland gevlucht en de Bataafse Republiek was uitgeroepen. Engelse steun om Willem V weer aan de macht te brengen bleef uit, en daardoor teleurgesteld ging Willem Frederik naar Berlijn om van daaruit te proberen binnenlands verzet tegen de Patriotten te ontketenen. Toen ook dat niet lukte vestigde hij zijn hoop op Napoleon. Die was bereid de Bataafse Republiek een bedrag van vijf miljoen gulden te laten betalen als schadeloosstelling als de Oranjes definitief alle pretenties opgaven. Dat is er uiteindelijk niet van gekomen, want Willem Frederik weigerde toe te treden tot de ‘Rijnbond’, een in 1806 opgerichte confederatie van Duitse staten die ondergeschikt waren aan Napoleon en hun soevereiniteit daarmee opgaven. Als straf ontnam Napoleon Willem Frederik enkele van zijn erfgoederen en vanaf toen vocht Willem Frederik weer tegen Napoleon.
Zijn kortdurende flirt met Napoleon deed de Engelsen aarzelen of hij wel de goede man was, maar toen in 1813 een uitnodiging van Nederlandse kant kwam om het bestuur van het land over te nemen, lieten ze hem gaan. Op 30 november 1813 landde Willem Frederik bij Scheveningen en nam de titel ‘Souverein vorst’ aan. Hij begreep dat Nederland tijdens de Franse Tijd gemoderniseerd was en dat behoefte bestond aan een constitutionele structuur. Hij benoemde de bekwaamste mensen die hij kende op ministersposten, ongeacht of ze oranjegezind, patriot of anderszins geweest waren, en gaf zijn volk al vier maanden na zijn aankomst een grondwet waarop hij zelf de eed aflegde.
Anderhalf jaar later breidde hij zijn grondgebied uit met België. Hij wist dat de Engelsen graag een sterke staat ten noorden van Frankrijk wilden hebben en tijdens de besprekingen in Wenen, waarin het Europese gebied door de verschillende heersers van Europa werd verdeeld, wist hij gedaan te krijgen dat België aan Nederland werd toegevoegd. Hij nam vanaf toen de titel Koning van Groot-Nederland aan en dat werd het begin van een heleboel onrust, want België was een totaal ander land dan Nederland.
België was twee eeuwen lang Spaans of Oostenrijks geweest, Frans was de enige geaccepteerde taal en een katholieke en conservatieve aristocratie deelde er de lakens uit. Toch probeerde Willem I Nederlandse instellingen in België te introduceren. De Belgische notabelen verwierpen de grondwet waarin gelijkstelling van de godsdiensten was opgenomen en waarin ministeriële verantwoordelijkheid ontbrak. Het verzet groeide toen Willem I zich ging bemoeien met het onderwijs van priesters en met de persvrijheid waardoor hij zowel de katholieken als de liberalen tegen zich in het harnas joeg. Hij was veel te autocratisch want hij nam veel beslissingen per koninklijk besluit waarmee hij het parlement omzeilde. Dat leidde in het noorden alleen tot veel irritatie, maar in het zuiden leidde het tot rellen die in 1830 uitgroeiden tot opstand. Huizen werden geplunderd, een fort werd aangevallen, er werd gebrandschat en gemoord. Op 10-11-1830 verklaarde het Nationaal Congres van België het land onafhankelijk en in juni 1831 kozen zij Leopold van Saksen-Coburg tot koning van België.
Willem I was razend en stuurde een leger onder bevel van zijn zoon naar het zuiden. De ‘Tiendaagse veldtocht’ verliep aanvankelijk succesvol maar toen de Fransen de Belgen te hulp schoten moesten de Nederlanders zich terugtrekken. Engeland en Frankrijk oefenden grote druk uit op Willem om de toestand te accepteren. In 1833 stemde Willem alleen in met een wapenstilstand, maar in 1838 moest hij zijn verzet opgeven. In 1839 werd de scheiding officieel en bij verdrag getekend. Willems hardnekkige vasthouden aan het idee ‘Groot Nederland’ heeft veel geld gekost en de economie van (Noord) Nederland veel schade toegebracht. Teleurgesteld en moegestreden deed hij in oktober 1840 afstand van de troon. Hij verhuisde naar Berlijn, waar hij in november 1843 overleed.
Willem I. (Rijksmuseum, Amsterdam)
Aanmerkelijk productiever waren Willems activiteiten in Nederland zelf. Ook daar riep hij met zijn autocratische gedrag veel weerstand op, bijvoorbeeld door het Algemeen Reglement dat hij in 1816 de Nederlands Hervormde Kerk oplegde waardoor de invloed van de koning en de regering op de leiding van de kerk sterk vergroot werd. Dat leidde tot heftige geschillen binnen de kerk, opsplitsing van de hervormde kerkgemeenschappen en vervolging van degenen die hadden meegewerkt aan het Algemeen Reglement. Maar Willem heeft het op economisch gebied veel beter gedaan. Tijdens de eerste jaren na de Franse bezetting heerste een lamlendige sfeer in Nederland. De bevolking was armer dan voor de Napoleontische oorlogen, want als gevolg van het Continentale Stelsel hadden handel en industrie ernstig geleden. En omdat de rijke mensen een aantal liefdadige instellingen hadden gesticht die ervoor zorgden dat mensen zonder werk niet verhongerden, waren er nogal wat arme mensen die niet gemotiveerd waren om de handen uit de mouwen te steken. Om de economie weer op gang te krijgen stimuleerde Willem datgene waarin de drie delen van zijn koninkrijk sterk waren. In het zuiden, waar men al eerder was overgegaan tot industrialisering, was dat de productie van consumptiegoederen. In het noorden, waar al eeuwenlang het accent op handel had gelegen, was het de export van die goederen door de handelaars. In de koloniën, vooral Nederlands-Indië, was het de levering van de producten van de tropen. Daar voerde hij een cultuurstelsel in, dat de inlandse bevolking verplichtte een deel van het jaar te werken voor de koloniale overheid. Het heeft geleid tot uitbuiting en misstanden die door Eduard Douwes Dekker aan de kaak gesteld zouden worden in het boek max havelaar (31).
Voor de handel met Nederlands-Indië richtte hij in 1824 de Nederlandsche Handel Maatschappij op, waarvan hij zelf grootaandeelhouder was. Het leverde hem de bijnaam ‘koopman-koning’ op. Een andere belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het land was de verbetering van de infrastructuur, waarmee het bedroevend gesteld was. De wegen waren veel te lang niet of slecht onderhouden, de Zuiderzee dreigde te verzanden waardoor de handelsstad Amsterdam onbereikbaar zou worden. In 1817 gaf hij het bevel tot het graven van het Groot Hollandsch kanaal (het tegenwoordige Noordhollands Kanaal), van Amsterdam naar Den Helder. Het werd een indrukwekkend project: 79 km lang, ten minste 4,50 meter diep en minstens 37 meter breed. Het was wel vol bochten zodat het voor een zeilschip lastig manoeuvreren was. Zo’n schip deed een dag over de reis. Vele andere kanalen volgden, hetgeen Willem nog een bijnaam opleverde: de kanalenkoning.
Willem I liet zich op 21 september 1815 in Brussel inhuldigen door een publiek dat weinig te spreken was over de door hen als gierig beleefde Nederlander. (Atlas van Stolk, Rotterdam)
Willem zag zichzelf als een verlicht despoot, die de plicht had zich overal mee te bemoeien als hem dat nodig leek. Dat hield in dat hij de armoede ging bestrijden door landbouwkolonies te stichten op onontgonnen gebied, waar het werk gedaan kon worden door arme gezinnen uit de grote steden. Ook stichtte hij dwangkolonies waar bedelaars konden worden opgevoed tot ontginners en eerzame burgers. In 1806 was het lager onderwijs al met de Schoolwet geregeld, maar de onderwijzers moesten beter opgeleid worden. In 1816 richtte Willem I de rijkskweekschool op. De drie universiteiten (Leiden, Groningen, Utrecht) kwamen onder rijksbestuur te staan.
En al die maatregelen nam hij min of meer op eigen houtje. In de grondwet die hij had ingesteld stond dat de Eerste Kamer bemand moest worden door de aanzienlijken van het land, die zich ‘door hun geboorte, hun goedheid of hun diensten aan de staat’ geschikt getoond hadden. De koning benoemde hen persoonlijk. Niet voor niets werd de Eerste Kamer een ‘ménagerie du roi’, een ‘dierentuin van de koning’, genoemd. Om te zorgen dat de leden van de Tweede Kamer hem volgden in zijn beslissingen, liet hij hen voor periodes van drie jaar aanwijzen door statencolleges van de 18 provincies, waarin voor de adel een belangrijke plaats was ingeruimd. De besluiten van stedelingen en landbouwers zouden namelijk door ‘verkeerde hartstochten’ beïnvloed kunnen worden en dan was ‘bedaagde onpartijdigheid’ nodig om de zaak bij te sturen. Daar waar te weinig adel was, maakte hij mensen van zijn keuze adellijk en die zullen dus niet zo vreselijk onpartijdig geweest zijn.
Belgische opstand. Tafereel van de Septemberdagen 1830, op de Grote Markt Brussel. Egide Charles Gustave Wappers. (Musée d’Art Ancien, Brussel)
Hoewel de met veel gejuich binnengehaalde koning in de loop der jaren zoveel weerstand opriep dat hij, ook in het noorden, zijn populariteit verspeelde, zaten de welvarende burgers van het land daar niet zo mee. Zij vonden dat het land goed bestuurd werd, dat er genoeg voor de armen gedaan werd, zodat ze zich niet schuldig hoefden te voelen en prettig konden voortleven terwijl de koning de besluiten nam. Ze waren zelfgenoegzaam en conformistisch, en hadden een afkeer van uitersten en alles wat de status quo bedreigde. Dat was de Hollandse burgerlijkheid die nog heel lang een kenmerk van onze volksaard zou blijven.
Portret van koning Willem I (1772 -1843). Schilderij C. Kruseman. (Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, Den Haag)