15 De
grachtengordel
1613-1662

Amsterdam in 1538, door C. Anthonisz. (Historisch Museum, Amsterdam)
Stadsuitbreidingen
in de zeventiende eeuw
Na de inname van de belangrijkste havenstad van Noordwest-Europa, Antwerpen, in augustus 1585 door de Spaanse generaal Parma, kwam een emigratiegolf naar het noorden op gang. Duizenden hervormde burgers ontvluchtten de nu verplicht rooms-katholiek geworden stad en namen alles mee wat ze bezaten. En als ze al geen geld of goederen konden meenemen, namen ze in heel veel gevallen wel hun vaardigheden, vakkennis en ervaring mee. In het noorden kon men die heel goed gebruiken. Vooral Amsterdam, dat zich in 1578 aansloot bij de Opstand, profiteerde daarvan. Als gevolg groeiden en bloeiden de handel en de nijverheid van de stad en dát had als gevolg dat het inwonersaantal enorm toenam. Door de stadsuitbreidingen die daardoor nodig werden, kreeg Amsterdam de karakteristieke vorm die de stad nog steeds beroemd maakt: een reeks concentrische halve cirkels van grachten en kaden.
Tegen het einde van de 16de eeuw was Amsterdam nog weinig meer dan een haven aan het IJ. Vanuit het zuiden liep de rivier de Amstel recht naar het van oost naar west lopende IJ. Links en rechts van de rivier was een betrekkelijk smalle bebouwing met huizen, en er was een grote dam in de rivier waarnaar de stad genoemd is (Amstel-dam). Om die huizen heen lagen natuurlijk de gebruikelijke vestingwerken: een aarden wal met versterkingen, met een nog oudere stadsgracht net daarbinnen: de tegenwoordige Singel. Ten oosten lagen scheepswerven buiten de muren, ten westen lagen groentetuinen. Er woonden in die tijd ongeveer 30.000 mensen.
De stroom immigranten uit het zuiden maakte het al kort nadat de stad deze vorm gekregen had noodzakelijk te gaan denken over een aanzienlijke uitbreiding. In 1592 werd de haven vergroot, kunstmatige eilanden werden aangeplempt. Toen dat rond 1600 allemaal klaar was, was Amsterdam ongeveer twee keer zo groot geworden, en ook binnen het oude gedeelte van de stad veranderde er veel. De talloze kloosters werden afgebroken of omgebouwd tot openbare gebouwen zoals tucht- en rasphuizen voor bedelaars en boeven, of weeshuizen en hospitaals voor de gewone burgers.
Het inwonertal bleef groeien. Van 30.000 inwoners in 1578 naar meer dan 100.000 in 1622 en 160.000 tot 175.000 rond 1650. Geleidelijk aan werd Amsterdam moeilijk te verdedigen omdat veel mensen buiten de stad gingen wonen. Erbinnen was geen ruimte meer. Een derde uitbreiding was dus noodzakelijk. Daarmee begon men in 1613. Op anderhalve kilometer afstand buiten de stadswallen bouwde men een nieuwe wal met bastions en al. Daar lopen nu de Nassaukade, de Stadhouderskade en de Mauritskade. Het is duidelijk dat de stadhouder, prins Maurits van Oranje-Nassau, een stevige vinger in de pap had bij de beslissingen die genomen moesten worden over de verdedigingswerken van de stad.
Daarna sloeg men alles plat wat op de ertussenin liggende grond stond en richtte volgens een vooropgezet plan het terrein in met grachten, straten, huizen en marktpleinen. Waar mogelijk maakte men daarbij gebruik van strakke, geometrische vormen waardoor de plattegrond van Amsterdam er zo apart is gaan uitzien. Net binnen de oude wal had al een gracht gelegen, evenwijdig lopend aan de Singel. Die werd verbreed en kreeg de naam Herengracht. In het nieuwe gedeelte kwamen nog twee daar evenwijdig aan lopende halfcirkelvormige grachten, de Keizersgracht en de Prinsengracht. Aanvankelijk bouwde men het nieuwe gebied alleen vol in het westelijke deel: vanaf het IJ tot de tegenwoordige Leidse straat. Zo ontstond tussen de Prinsengracht en de nieuwe stadswal onder andere de Jordaan. Die wijk heet zo omdat de straten en grachten namen kregen van bloemen en planten (als in een tuin, jardin op z’n Frans): Leliegracht, Bloemgracht, Rozenstraat, Lindengracht, Angelierstraat enzovoort. De Jordaan was tot kort geleden het prototype van een Amsterdamse wijk, met zijn eigen humor en zijn eigen liedjes. Tegenwoordig zijn de ooit vrij goedkope huizen verschrikkelijk duur geworden en wonen er vooral nog yuppen en tweeverdieners.
Vanuit het centrum liepen de belangrijkste straten naar de poorten in de buitenwal, vanwaar wegen leidden naar andere steden. Die ‘spaken’ in het halve wagenwiel kregen de namen Utrechtsestraat, Leidsestraat, Weesperstraat en Haarlemmerstraat en zo heten ze nu nog steeds. Langs de Heren-, de Keizers- en de Prinsengracht werden grote, statige huizen gebouwd. Van de drie zou de Herengracht lange tijd de deftigste zijn. In de verbindende straten en grachten kwamen woningen en werkplaatsen voor middenstanders en kleine ambachtslieden. Namen als Leerlooiersstraat, Huidenkopersstraat, Touwslagersstraat en Brouwersgracht herinneren daar nog aan.
De vierde ‘uitleg’ van Amsterdam, van 1656 tot 1662, door D. Stalpaert.
De asymmetrische vorm van de stad, met alleen het westelijke deel bebouwd, was strategisch niet handig. In de periode 1656 tot 1662 ging men ertoe over ook de rest van de grond tussen de oude en de nieuwe muur vol te bouwen. De huizen langs het voorbij de Leidsestraat lopende deel van de Herengracht werden nog groter en luxueuzer gebouwd dan de eerder gebouwde woningen. Dat deel van de Herengracht heet nog steeds de ‘Gouden Bocht’. Overigens werden in dit stadsdeel woningen gebouwd voor mensen van verschillende inkomensgroepen. Behalve natuurlijk voor de armen, en dat waren er heel wat. Niemand bouwde voor hen, zij leefden in de bogen van de oude stadsmuren, of huurden een stukje vloer van een donkere kamer bij een huisjesmelker.
De grachten werden doorgetrokken, de halve cirkel afgemaakt tot ze in het oostelijke deel van de stad weer aansloten op het IJ. Maar het zou nog lang duren voordat ook het meest oostelijke deel werd volgebouwd, want intussen was een einde gekomen aan de bloeitijd van de Gouden Eeuw en de snelle bevolkingsgroei stagneerde. Pas rond 1820 zou de stad weer zo vol worden dat verdere uitbreiding noodzakelijk werd.
De ‘Gouden Bocht’ van de Herengracht, door G. Berckheyde. (Rijksmuseum, Amsterdam)