47 Srebrenica
1995

Nederlandse militairen houden toezicht op bij het VN-hoofdkwartier betogende inwoners van Srebrenica, april 1994. De betoging was een reactie op Servische bombardementen op Gorazde. (Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag)
De dilemma's van vredeshandhaving
Het gebeurt nogal eens dat in een land veel groepen mensen wonen die van elkaar verschillen in ras, geloof of culturele achtergrond, zonder dat het tot bloedvergieten of heftige geschillen komt zolang een dictator het land stevig onder de duim houdt. Als dan een einde komt aan de dictatuur vliegen al die mensen, die niet geleerd hebben verschillen van mening op een vreedzame manier met elkaar op te lossen, elkaar in de haren. Het meest recente voorbeeld is natuurlijk Irak, maar ook in het voormalige Joegoslavië is daarvan sprake. Toen de autoritaire communistenleider maarschalk Tito in 1980 overleed grepen nationalistische en religieuze fanatici hun kans en dat leidde tot een aantal bloedige oorlogen tussen Bosniërs, Serven en Kroaten. Burgeroorlogen gaan vaak gepaard met meer wreedheden en gruweldaden dan internationale oorlogen, vooral als lang bestaande wrokgevoelens plotseling de ruimte krijgen om te worden uitgeleefd. Alle drie de partijen hebben zich tijdens de oorlogen in het voormalige Joegoslavië schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden en aan misdaden tegen de menselijkheid, al lijkt het er wel op dat de Serviërs het ergst hebben huisgehouden. In elk geval zijn de Nederlanders die in verband met vredeshandhaving de ‘beveiligde’ zone Srebrenica moesten verdedigen speciaal met de Serviërs in botsing gekomen.
Het derde Nederlandse bataljon dat onder de naam Dutchbat iii in Srebrenica moest werken was nauwelijks bewapend. De Verenigde Naties gingen er toen nog van uit dat vredeshandhaving moest geschieden door redelijk op te treden en dat vn-troepen wel gerespecteerd zouden worden door de strijdende partijen. vn-troepen hadden de opdracht buiten het conflict tussen de partijen (in dit geval Bosnische Serviërs en Bosnische Moslims) te blijven. Hoe onmogelijk die opdracht was zou blijken in juli 1995. Toen de Serviërs overal begonnen met ‘etnische zuiveringen’, dorpen platbrandden en de inwoners verdreven of vermoordden, zochten veel Moslims hun toevlucht in de beveiligde Bosnische enclave Srebrenica. Ze rekenden erop dat de vn-troepen hen daar zouden verdedigen tegen de oprukkende troepen van de Serviër Radko Mladic. De Nederlanders hadden duidelijk zichtbare observatieposten neergezet, bedoeld als boodschap aan de twee partijen: ‘Wij, de Verenigde Naties, zitten hier. Onthoud je van vijandelijkheden.’ Mladic trok zich niets aan van de opdracht die de Nederlanders hadden en overrompelde een observatiepost. Toen de Nederlanders zich wilden terugtrekken werd een van hen door een handgranaat gedood. De bezetting van een andere post gaf zich over omdat ze zagen dat zij kansloos waren tegen de onscrupuleuze overvallers. Van de 350 Nederlanders in Srebrenica bevonden zich toen 55 mannen in handen van Mladic, die hen niet als krijgsgevangenen zou behandelen maar als gijzelaars.
Gezicht op Srebrenica. (Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag)
Op 9 juli 1995 gingen de Serviërs van Mladic ertoe over de hele enclave in te nemen. Niemand had verwacht dat zij dat zouden doen. Wat zouden ze moeten aanvangen met vele duizenden krijgsgevangenen? Het materieel dat de Nederlanders hadden om de Serviërs tegen te houden was volstrekt ontoereikend. De Serviërs trokken gemakkelijk om de blokkades van de Nederlanders heen. De leider van Dutchbat, overste Karremans, verwachtte luchtsteun, want die was aan de Nederlanders beloofd voor het geval er onverwacht misschien toch problemen zouden komen, maar die kwam niet. Luchtsteun was weliswaar ‘in principe’ toegezegd, maar moest in een voorkomend geval specifiek gevraagd worden. Een onzinnige regeling want áls er luchtsteun nodig zou zijn zou die onmiddellijk moeten komen. Een eventuele beslissing om hulp te geven zou echter onvermijdelijk met enige vertraging genomen worden en daarna zou het nog uren duren voordat de vliegtuigen ter plekke aanwezig konden zijn. Karremans wachtte dus op de vliegtuigen, maar de vliegtuigen wachtten op een specifieke vraag om hulp, dus er gebeurde niets.
De troepen van Mladic konden dus zonder enige tegenstand te ondervinden de hele enclave onder de voet lopen. Vluchtelingen stroomden naar het kamp van de Nederlanders in Potocari, in de verwachting dat ze dáár dan toch wel veilig zouden zijn. De vn wilde voorkomen dat de vn-militairen door Mladic gegijzeld zouden worden, en hen helpen zich uit de gevarenzone terug te trekken. Daarom kwamen de vn en Mladic overeen dat de Nederlanders mochten vertrekken nadat eerst alle in het kamp aanwezige Bosnische mannen voor verhoor zouden zijn weggevoerd. Mladic beloofde op 12 juli op de tv dat de mannen niets zou overkomen. Onder het oog van Dutchbat werden zij in bussen geladen en afgevoerd. Vrouwen en kinderen bleven achter. Op 21 juli konden de Nederlanders afreizen naar het veilige Zagreb, waar zij feestelijk verwelkomd werden. Intussen begonnen de Serviërs met het systematisch afslachten van alle moslimmannen die ze al in handen hadden of later nog gevangen konden nemen. In totaal werden ten minste zevenduizend mannen en jongens op beestachtige wijze vermoord. De grootste massamoord in de Europese geschiedenis na de Tweede Wereldoorlog. Later zouden talloze massagraven, ook op veel andere plaatsen, ontdekt worden waar op kleinere schaal hetzelfde gebeurd is.
Waakzaam en alert, maar machteloos
toen het tot een confrontatie kwam: de Nederlandse troepen waren
opgezadeld met een onmogelijke opdracht. Foto: Observatiepost
Quebec, omgeving Srebrenica. (Nederlands Instituut voor Militaire
Historie, Den Haag)
Toen het allemaal bekend werd, kwamen de beschuldigingen van lafheid van de Nederlanders, vooral van buitenlandse (Franse) zijde. De Nederlanders stelden daar vele lovende woorden aan het adres van Dutchbat tegenover, maar in de volgende maanden kwam ook vanuit het eigen land de kritiek los. Om uit te zoeken hoe het nu precies gegaan was, werd een officieel onderzoek gelast. Dat begon in september 1996 en leverde pas begin 2002 een (zeer dik) rapport op. Minister-president Wim Kok kon niet langer om het feit heen dat de politici Dutchbat met een onmogelijke opdracht hadden opgezadeld. Het hele kabinet trad op 16 april 2002 af.
Nederland schaamde zich diep. De mythe dat ‘wij’ een moreel hoogstaande natie waren had een stevige knauw gekregen. Maar de beschuldiging van lafheid is vrijwel zeker niet terecht geweest. Als de Nederlanders echt gevochten hadden, zouden ze zich niet aan hun opdracht gehouden hebben. Die luidde immers: zorg ervoor dat je door je aanwezigheid voorkomt dat er geweld gebruikt wordt.
Wijzer geworden door deze catastrofe krijgen ‘vredesmissies’ sindsdien een hardere opdracht. De Nederlanders die in 2007 in Afghanistan ‘voor de wederopbouw van het land’ moeten zorgen, vechten nu dus terug als ze worden aangevallen. En dat is bijna dagelijks het geval.