50 Europa


vanaf 1945


Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt hard gewerkt aan eenwording van het 
verbrokkelde Europa. Dat vinden de burgers lang niet altijd prettig, maar het is 
onvermijdelijk om vele redenen: politieke (het voorkomen van oorlog), economische 
(bevordering en vereenvoudiging van de internationale handelsbetrekkingen) en andere 
zoals immigratiebeleid en afstemming van maatregelen om het milieu te beschermen.


Vlag van de Europese Unie met de twaalf sterren.



Nederlanders en Europeanen


De tweede wereldoorlog (38) kostte het leven aan 17 miljoen militairen en tussen de 20 en 30 miljoen burgers. Zowel de manier van oorlogvoeren als de wapens waarmee het werd gedaan waren zo veranderd dat een oorlog veel meer slachtoffers eiste en veel grotere economische schade veroorzaakte dan vroeger. De leiders van de grote landen besloten dat een internationale organisatie zou kunnen helpen met het op een vreedzame manier oplossen van conflicten. Dat leidde tot de oprichting in 1945 van de Verenigde Naties, waarvan momenteel 196 landen lid zijn. Toch zag het ernaar uit dat ook een militair verbond nodig zou blijven, gezien het expansionisme van de Sovjet-Unie en de manier waarop het communisme in Oost-Europa de bevolking in een wurggreep hield. Dat leidde tot de oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (navo) als tegenwicht tegen het Warschaupact, het verbond van Rusland en haar satellietstaten. Maar het was al eerder gebeurd dat twee grote militaire machtsblokken elkaar in de haren vlogen. De eerste wereldoorlog (35) was daar het gevolg van geweest. Verstandige politici zagen in dat economische samenwerking een betere basis voor vrede schept dan dreiging met wederzijdse vernietiging. En zo kwam het dat een hele serie Europese Economische Unies werd opgericht.

Het begon met de Benelux. Al in september 1945 maakten de regeringen van België, Nederland en Luxemburg afspraken over invoerrechten voor elkaars producten, waarna de ene afspraak volgde op de andere. In 1960 regelde de Benelux onder andere vrij personenverkeer, vervoer van handelswaren en een gezamenlijke handelspolitiek ten aanzien van andere landen. Later volgden nog meer regelingen, onder andere op juridisch gebied, en het was duidelijk dat de economie van de drie landen daar wel bij voer. Zo werden de Beneluxovereenkomsten min of meer een model voor de verdere West-Europese integratie.

In 1957 werd met het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap, de eeg, opgericht. De Beneluxlanden, West-Duitsland, Frankrijk en Italië hadden al vanaf 1951 een samenwerkingsverband betreffende de strategische grondstoffen kolen en staal. Bij het verdrag van Rome maakten zij afspraken over een gemeenschappelijke markt en het geleidelijk aan op elkaar laten aansluiten van het economische beleid. Daardoor vervielen invoerrechten voor elkaars producten en kwamen er vrij personen- en handelsverkeer en een gemeenschappelijk beleid op economisch gebied ten aanzien van andere landen. Dat ‘Europa van de zes’ werd in 1973 uitgebreid met Engeland, Ierland en Denemarken, in 1981 werd Griekenland, dat zich inmiddels had ontwikkeld tot een democratie, lid van wat toen nog de Europese Economische Gemeenschap (eeg) heette, en in 1986 kwamen Spanje en Portugal erbij, toen ook in die landen geen dictatuur meer heerste. De drie zuidelijke landen traden als arme neefjes tot de familie toe, maar ontwikkelden zich in enkele jaren, met financiële steun van de andere lidstaten, tot welvarende, gelijkwaardige partners.



Kaart van Europa van Willem Blaeu uit 1620.



Hiermee zijn twee zaken genoemd die van belang zijn bij een verdere uitbreiding van de Europese Unie (eu). Ten eerste: een land moet ‘rijp’ zijn om toe te mogen treden. Dictaturen kunnen geen lid worden, vrijheid van meningsuiting en respect voor de rechten van de mens zijn officiële eisen. Ten tweede: dat een land arm is hoeft geen belemmering te zijn. Als de regering maar in staat lijkt corruptie afdoende te bestrijden en een economisch beleid te kunnen voeren dat (eventueel aanvankelijk met steun van de andere lidstaten) uitzicht biedt op een goed evenwicht tussen inkomsten en uitgaven, komt het in aanmerking. Op de voorwaarden democratie, rechtsorde en gezond economisch beleid opteerden veel landen voor lidmaatschap. In 1995 werden Oostenrijk, Zweden en Finland lid. Na het einde van de Koude Oorlog tussen het invloedgebied van Rusland en het Westen, volgden de landen van Oost-Europa. Op 1 mei 2004 traden acht landen uit het voormalige Oostblok toe (Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Slovenië en Hongarije) plus Malta en Cyprus. En er stonden toen al weer heel wat andere landen in de wachtrij.

De economen en politici waren enthousiast over deze ontwikkelingen, maar veel ‘gewone’ burgers, zeker ook in ons land, stonden er sceptisch tegenover. In 2006 bleek uit een onderzoek van de Nederlandse Bank dat maar 25% van de bevolking van ons land zich bij Europa betrokken voelt. Krap tweederde vindt lidmaatschap van de eu een goede zaak. 52% is tegen uitbreiding van de eu op dit moment. En in juni 2005 werd bij een referendum over het vastleggen van een grondwet voor de eu door de meerderheid van de Nederlanders nee gestemd. De Fransen waren hen daarin al voorgegaan.



Kaart van Europa waarop de huidige EU-landen (donkergroen) en de kandidaat EU-landen (lichtgroen) zijn gemarkeerd.



Bij zulke uiteenlopende meningen over hetzelfde onderwerp lijkt het nuttig de argumenten van beide kanten kort te bespreken. Vanwaar die Euroscepsis? Daar hadden de Nee-stemmers heel verschillende redenen voor. Dierenvrienden zeiden: ‘Wie ja stemt, stemt voor stierengevechten in Spanje!’. Veel mensen voelden zich door de onhandige overheidscampagne gemanipuleerd. Dat zijn niet echt gewichtige redenen om bij zoiets belangrijks als Europese integratie op de rem te willen staan. Een reëlere reden om sceptisch aan te kijken tegen een zich almaar uitbreidende Europese Unie was de vrees dat een grote instroom van goedkope arbeiders uit de armere landen de eigen werkgelegenheid in gevaar zou kunnen brengen.

Veel mensen zagen ook, dat in Europa nog heel veel mis was en vonden dat daar eerst maar eens iets aan gedaan moest worden. De grootste bezwaren van de laatstgenoemde groep nee-stemmers waren:

– Er heerst grote twijfel of een gemeenschappelijk beleid op economisch gebied wel zoveel voordelen heeft voor de burgers. De invoering van één gemeenschappelijke munt, de Euro, heeft bijvoorbeeld kort daarop in ons land geleid tot grote prijsstijgingen, met name in de horecasector. Eerlijk gezegd is dat in bijna geen enkele andere sector gebeurd, maar wie in de horeca geld uitgeeft, merkt meteen dat hij voor een maaltijd of een biertje bijna twee keer zoveel betaalt als vroeger. Dat werd aanvankelijk door de overheid ontkend, waardoor het idee dat de Euro álles duurder heeft gemaakt een eigen leven is gaan leiden.



Affiche dat oproept tot meer internationale samenwerking.



– Er is sprake van onbegrijpelijke geldverspilling. Zo moet het voltallige Europese Parlement, dat het grootste deel van de tijd in Brussel zetelt, elke maand één week werken vanuit Straatsburg, dat is ooit zo afgesproken om medewerking van Frankrijk te verkrijgen. De dubbele verhuizing elke maand van honderden volksvertegenwoordigers, al hun ondersteunend personeel en tientallen vrachtwagens vol documenten, kost meer dan 150 miljoen euro per jaar en iedere poging om deze vreemde afspraak te herzien kan worden geblokkeerd door Frankrijk want dat land heeft, zoals iedere lidstaat, recht van veto. En om de gelijkwaardigheid van alle lidstaten te benadrukken moet elk woord dat in grote vergaderingen wordt gesproken simultaan vertaald worden in álle talen die in de eu gesproken worden. Dat zijn er nu al drieëntwintig, het zullen er nog meer worden. Alle notulen, iedere brief moet op dezelfde manier recht worden gedaan. Tolk/vertalers zijn goed opgeleide mensen en dus duur. Een voorstel om de enige in bijna heel Europa gesproken wereldtaal, Engels, als voertaal te gebruiken is met al die landen die vetorecht hebben onbespreekbaar. Zelfs een beperking tot bijvoorbeeld Engels en Spaans zou al heel wat zijn, maar ook dat lijkt voorlopig niet mogelijk. Hún taal wel, en de onze niet?!

– Het ambtenarenapparaat breidt zich almaar uit. En al die ambtenaren moeten laten zien hoe nodig ze zijn dus vormen ze steeds meer commissies en adviesraden, die vaak regels uitvaardigen waarvan de burger het nut niet inziet en die door hem beleefd worden als onnodige bemoeizucht vanuit ‘Brussel’. Zo is nu vastgelegd welke kromming en welk formaat een banaan moet hebben om in de eu geïmporteerd te mogen worden. Over de smáák van bananen is niets vastgelegd en dat is goed te merken. De oude, houten bar in een ouderwetse bruine kroeg mocht niet langer want die was niet hygiënisch genoeg. Ook de karakteristieke bierhanddoekjes die niet weg te denken waren uit een Engelse pub moesten om die reden vervangen worden door zuurtjeskleurige plastic druiprekjes. Toch heeft niemand ooit meegemaakt dat iemand ziek werd vanwege de hygiënische toestanden in gezellige cafés. Het zijn maar een paar voorbeelden uit een grote reeks.

– Ten slotte leeft bij veel mensen nog een grote zorg: is men wel selectief genoeg bij het toelatingsbeleid voor nieuwe lidstaten? Aan allerlei landen is al jaren geleden min of meer beloofd dat ze ooit lid zouden kunnen worden, ook al voldeden ze op dat moment nog niet aan alle criteria. Toen op 1 januari 2007 Roemenië en Bulgarije tot de eu toetraden moest geconcludeerd worden dat wij hiermee twee partners binnenhaalden die ronduit nog lang niet geschikt zijn voor het lidmaatschap. In Roemenië is de corruptie (ook naar de mening van Roemeense politici zelf) ‘tot in elke vezel van de maatschappij verweven.’ Bulgarije is in veel opzichten in de middeleeuwen blijven steken, huurmoordenaars en maffiosi maken er de dienst uit en er is geen sprake van onafhankelijke rechtspraak.



Eén munt voor alle lidstaten van de Europese Unie.



De regeringsleiders zien nu zelf ook wel in dat ze met de uitbreiding van de eu te hard van stapel zijn gelopen. Volgende kandidaten zullen tot het laatst toe kritisch gevolgd worden en nieuwe landen zullen niet meer op grond van oude toezeggingen worden toegelaten. Maar in alle overige opzichten delen zij de kritiek en de zorgen van zoveel gewone burgers niet. De economen, de zakenlieden en de politici zien de ontwikkelingen namelijk heel anders. ‘Kinderziekten’, zeggen ze als de hiervoor besproken problemen worden genoemd. ‘Als we wachten met verdere uitbreiding tot we daarmee afgerekend hebben, komen we hopeloos achter te liggen in de concurrentie met de opkomende economische blokken in Azië. China vooral, maar ook India ontwikkelt zich razendsnel.’ Het is een hardnekkig misverstand dat de introductie van de Euro het leven duurder gemaakt zou hebben, zeggen zij. Het tegendeel is waar! Sinds de invoering van een gemeenschappelijke munt (in het betalingsverkeer al in 1999 en als gebruiksmunt in 2002) hebben we de langste aaneensluitende periode van lage inflatie gekend. En de economie van alle leden van de eu is de laatste jaren fors gegroeid. Het zakenleven heeft grote voordelen van het wegvallen van allerlei beperkingen en het gelijkstellen van regeltjes die vroeger in elk land anders waren. Zelfs Engeland, lid van de eu maar niet van de Euro-zone, begint te merken dat het economisch voordeliger zou zijn om de Euro ook in te voeren. Dat zal echter nog niet meteen gebeuren omdat de Euroscepsis in Engeland tot een prestigekwestie is uitgegroeid.

Het zal niet lang duren of de mensen zijn gewend aan de kleine ergernissen, zoals de prijsstijgingen in de horeca inmiddels door de meeste mensen ook al wel verwerkt zijn. En de voorstanders van verdere uitbreiding maken zich niet zoveel zorgen over de toevoeging van de arme Oostbloklanden. Inderdaad, die nieuwe lidstaten zijn vooralsnog te arm om economisch aantrekkelijk te zijn voor de oudere eu-leden. Maar dat waren Spanje, Portugal en Griekenland aanvankelijk ook, en kijk er nu eens naar. De tijdelijke nadelen van een misschien wat moeilijk te beheersen uitbreiding wegen naar de mening van de politici niet op tegen de potentiële gevaren van een groot aantal arme, achtergebleven landen aan de oostgrens van een welvarende Europese Unie. Want dat zou in de toekomst toch weer een basis kunnen vormen voor een nieuwe oorlog.

Er moeten wél moeilijke keuzes gemaakt worden in de toekomst, bijvoorbeeld voor wat betreft Turkije. Dat land balanceert voortdurend op de grens van een militaire dictatuur of een moslimtheocratie. Het gaat slecht om met het verleden (de genocide op de Armenen) en het weigert het bestaansrecht te erkennen van Cyprus, dat al een lidstaat van de eu is. Maar als we niet willen dat een rancuneus en vijandig Turkije afglijdt naar een islamitische theocratie, moeten we het, als het even kan, toch echt toelaten tot onze gemeenschap. De vraag is alleen: wanneer?