41 Willem Drees


1886-1988


Bij het langdurige proces waarin Nederland zich ontwikkelde tot een steeds democratischer land en tot een ‘verzorgingsstaat’ speelde Willem Drees, een man van overleg die ook door tegenstanders vertrouwd werd, een belangrijke rol. Hij introduceerde de Algemene Ouderdoms Wet, de eerste van een lange reeks wetten die sociale zekerheid garanderen.


Willem Drees als lijsttrekker van zijn partij.



De verzorgingsstaat


Willem Drees werd op 5 juli 1886 geboren in Amsterdam, in een periode waarin de gevestigde orde keihard optrad tegen socialisten. De politie kon straffeloos tegen hen van leer trekken, rechters veroordeelden hen voor kleine overtredingen tot zware straffen. Socialisten werden uit hun baan of positie gezet en verloren daardoor hun inkomen, de socialistische pers werd onderworpen aan censuur en andere beperkingen en de ‘andere’ pers ridiculiseerde of verketterde hen. Toen Willem vijf jaar oud was overleed zijn vader. Alleen het feit dat een rijke oom de huur en het schoolgeld voor zijn rekening nam behoedde Willems moeder en haar drie kinderen voor de armoede. Daardoor kon Willem naar de Burgerschool, waar de kinderen Frans leerden, in die tijd een vereiste voor iedereen die verder wilde komen in het leven. Hij leerde op die school ook stenografie, een kunst die hij zeer goed beheerste en zijn leven lang zou blijven uitoefenen.

Hoewel zijn oom hem graag in zijn bedrijf had opgenomen, koos Willem Drees voor het beroep van stenograaf. Hij werkte drie jaar bij een bank en vestigde zich daarna als vakstenograaf. Dat hield in dat hij aanwezig was bij vergaderingen van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, gemeentebesturen en allerlei beroepsorganisaties. Hij maakte zoveel indruk, niet alleen vanwege zijn snelheid als stenograaf maar ook omdat hij de gesproken teksten zuiverde van onzorgvuldigheden, onaffe zinnen voltooide en ook op andere manieren ‘de wratten uit de redevoeringen haalde’, dat hij werd aangesteld als vaste stenograaf voor de Staten-Generaal.



De symbolen van de socialisten, eerst van de SDAP en later van de PvdA, lieten weinig aan de fantasie over. Drees zelf was opmerkelijk minder krijgszuchtig dan veel leden van zijn partij.



Op die manier maakte hij het politieke spel van zeer dichtbij mee. Hij kreeg steeds meer inzicht in staatsinrichting en hij raakte overtuigd dat hij beter politiek zou kunnen bedrijven dan de meeste mensen die hij bezig hoorde. Zijn politieke voorkeur was al veel eerder duidelijk geworden. Als zevenjarige voelde hij zich al zeer betrokken bij de affaire Dreyfus in Frankrijk, waarbij de militaire macht en de katholieke en antisemitische gevestigde orde een onschuldige jood tot zondebok maakten in een landverraadzaak. Als 17-jarige demonstreerde hij mee met degenen die de spoorwegstakers in 1903 steunden en in 1904 werd hij lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de sdap, de voorloper van de Partij van de Arbeid. Het was een tijd waarin de regering nog steeds fel reageerde op de groeiende arbeidersbeweging. Een beweging overigens, die zelf verdeeld was. Gematigde socialisten stelden zich voor om binnen de democratische structuren van het land als partner van andere partijen te streven naar verbetering van het leven van de arbeiders. Marxistisch georiënteerden zagen alleen heil in totale revolutie. Drees koos nadrukkelijk voor de eerstgenoemde filosofie. Hij was een typische vertegenwoordiger van het harmoniemodel en geloofde in synthese, eenheid en integratie. Dat zou hij altijd blijven doen en daarom werd hij altijd ook door zijn politieke tegenstanders vertrouwd. In 1919 werd hij gemeenteraadslid en wethouder voor de sdap in Den Haag en lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Hij bleef dat werk doen tot hij in 1933 lid werd van de Tweede Kamer. In zijn periode als gemeenteraadslid maakte hij de crisisjaren (37) mee en probeerde hij de gevolgen daarvan voor het gemeentepersoneel te verzachten.

Toen de tweede wereldoorlog (38) uitbrak ging Drees in het verzet. Hij is een jaar als gijzelaar geïnterneerd geweest in Buchenwald. Na de oorlog was hij een van de leiders van de politieke beweging waaruit de PvdA ontstaan is. In juni 1945 was hij een van de formateurs van het eerste naoorlogse kabinet, waarin hij minister van Sociale Zaken werd. In die functie bracht hij in 1947 de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand. Van 1948 tot 1958 was hij minister-president van verschillende ‘rooms-rode’ kabinetten. In die periode werd de Algemene Ouderdoms Wet (aow) van kracht (31-5-1956), een de gehele bevolking omvattend recht op ouderdomsvoorziening, waarvoor door de werkenden een verplichte premie wordt opgebracht. Elke 65-plusser in Nederland krijgt sindsdien een maandelijkse uitkering. Niet ten onrechte werd nog lange tijd gezegd dat iemand ‘van Drees trok’.

Willem Drees bleef altijd een zeer bescheiden, zuinige en eenvoudige man. Lange tijd de belangrijkste man van Nederland, liep of fietste hij naar zijn werk. Hij rookte of dronk niet en toen een belangrijke Amerikaanse politicus eens bij hem op bezoek kwam, kreeg die een kopje thee met een kaakje. De man zou gezegd hebben: ‘Met zo’n zuinige minister-president kan Nederland het geld van de Marshallhulp zeker goed gebruiken’. In 1958 trok hij zich terug uit de actieve politiek, maar achter de schermen bleef hij nog lange tijd actief als bemiddelaar voor vele politieke leiders, typisch een rol voor deze aanhanger van het harmoniemodel. Het is typerend voor hem dat hij in 1970, toen de PvdA sterk radicaliseerde, zijn lidmaatschap opzegde van de partij die zijn leven lang zoveel voor hem betekend had, en waarvoor hij zelf ook zoveel betekend heeft. Hij is in 1988 op 101-jarige leeftijd gestorven.




‘Vadertje Drees’ is de belangrijkste en meest bekende voorvechter van de verzorgingsstaat geweest, en hij heeft in zekere zin aan de wieg ervan gestaan, al dateert bijvoorbeeld de Ongevallenwet al van 1901. Een ‘verzorgingsstaat’ is een samenlevingsvorm gekenmerkt door een democratisch parlementair systeem van overheidszorg, waarbij alle leden van de samenleving een zeker welzijn gegarandeerd wordt binnen het kader van vrije ondernemingsgewijze productie. Daarbij is in de loop der jaren door een hele reeks wetten waarvan Drees’ aow-wet de eerste was, elk risico voor mensen die buiten hun schuld in nood dreigen te komen afgedekt. De belangrijkste wetten die er deel van uitmaken zijn: de Algemene Weduwen- en Wezenwet (aww) van 1959, de Algemene Bijstandswet van 1965, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (awbz) van 1967, de Wet Arbeids Ongeschiktheid (wao) van 1976, en de Werkloosheidswet (ww) waarvan de financiering werd geregeld in 1983.

Het klimaat was na de oorlog gunstig voor het ontwerpen van zo’n bestel. Het land werd in snel tempo weer op de been geholpen door inzet van de bevolking en met grote financiële ondersteuning van de Amerikaanse Marshallhulp. En vanaf 1959 waren er de inkomsten van de gasbel (49). De bomen leken tot in de hemel te groeien en waarom zou dan niet iedereen ervan kunnen meeprofiteren? In 1980 besloeg het stelsel van sociale voorzieningen ongeveer een derde van het nationale inkomen. Deze uitbundige groei was alleen mogelijk door de miljarden die de staat uit de exploitatie van het aardgas ontving. Voor een deel werd het geld ingezet als smeermiddel bij tegengestelde belangen tussen overheid, werkgevers en vakbonden. Hierdoor nam het aantal werknemers dat bijvoorbeeld werd opgenomen in de wao onverantwoord toe met stilzwijgende erkenning van de drie partijen. Bij verlies van werk was het een veilig toevluchtsoord.



Het eerste kabinet Drees kwam in augustus 1948 voor het eerst bijeen. (ANP, Amsterdam)



Natuurlijk werden er wel bezwaren tegen dit systeem aangevoerd. De liberalen wezen erop dat op vrij grote schaal misbruik van de wao is gemaakt, en dat de uitkeringen soms zo hoog waren dat sommige betrokkenen niet of nauwelijks gemotiveerd waren om werk te zoeken. Soms zouden ze dan minder verdienen dan als uitkeringsgerechtigde. De socialisten wezen erop dat er met dit systeem niet echt sprake is geweest van herverdeling van de rijkdommen van het land en van meer gelijkheid van alle burgers. De confessionelen vonden dat met het uitbesteden van de steun voor de zwakkeren aan de overheid, de onderlinge solidariteit van de burgers sterk verminderd is. Maar zolang het geld er was zaten de verantwoordelijke regeringen daar niet zo mee.

Dat werd anders toen het in de laatste twee decennia van de vorige eeuw economisch slechter begon te gaan. Nu, in het begin van de 21ste eeuw, is er sprake van een noodzakelijke afslanking van het stelsel, iets waarover alle partijen het wel min of meer eens zijn. Maar er zijn grote verschillen in de mate van afslanking die nodig of acceptabel wordt gevonden. Dat leidt de laatste jaren tot een verscherping van de tegenstellingen tussen ‘linkse’ en ‘rechtse’ partijen. Een tegenstelling die nog verder wordt versterkt door de verschillende gezichtspunten ten aanzien van de problemen die gepaard gaan met onze multiculturele samenleving (zie bij: veelkleurig nederland (48)).