10 De Beeldenstorm
1566

De beeldenstorm, gravure van F. Hoogenbergh. (Atlas van Stolk, Rotterdam)
Godsdienststrijd
Op 10 augustus 1566 vond in Nederland de eerste ‘beeldenstorm’ plaats. Een groep mannen en vrouwen drong een klooster in Vlaanderen binnen, gooide de heiligenbeelden kapot, dronk het wijwater op, bekladde de fraaie schilderijen, kortom: vernielde alles wat te maken had met het rooms-katholieke geloof. In de maanden daarna gebeurde hetzelfde in bijna alle kloosters en kerken in de Lage Landen. En daarvóór was het al gebeurd in Duitsland (1521), Zwitserland (1523) en vele andere landen. Het was niet zomaar stompzinnige vernielzucht. Een deel van de beeldenstormers werd gemotiveerd door onvrede met het uitzichtloze bestaan, maar de meeste mensen kwamen tot deze acties uit godsdienstige motieven. Want aan de beeldenstorm was een lange geschiedenis vooraf gegaan.
Rond 1500 was er van alles mis met de rooms-katholieke kerk. Bijna alle kloosters waren oorden van luxe en bandeloosheid. Juist degenen die een voorbeeldfunctie hoorden te vervullen, zoals de pausen en de hoge geestelijken, leefden er schandalig op los. Van de talloze heiligen werden velen verondersteld over magische krachten te beschikken en die werden bijna even serieus aanbeden als God, Jezus en Maria. En dan was er nog de groeiende onvrede over het feit dat de eredienst aan elkaar hing van rituelen en werd gevoerd in het Latijn en dus voor de gewone mensen onverstaanbaar was.
Maarten Luther, een Augustijner monnik, in zichzelf gekeerd, voortdurend bezig met kwellend zelfonderzoek en heel bang voor de toorn van God, was in het klooster gegaan om met God en met zichzelf in het reine te komen. Maar hoe ernstig hij zichzelf ook tuchtigde, hoe serieus hij ook vastte (zo erg dat zelfs zijn superieuren hem ervan moesten weerhouden omdat hij dreigde eraan te bezwijken), het bracht hem geen innerlijke vrede. Integendeel: het was alsof de duivel zich voortdurend aan hem opdrong, want hij rook voortdurend de geur van uitwerpselen. Op een reis naar Rome in 1510 ontdekte hij dat de pracht en praal van de kardinaalspaleizen en de verhalen die rondgingen over de pausen Alexander vi en Julius ii volledig in tegenstelling waren tot wat hij zich voorstelde van een leven dat aan God gewijd was. Er was in Rome bijna nergens sprake van serieuze vroomheid; geld was het waar alles om draaide. Vanaf toen baseerde hij zich op wat de profeten en apostelen hadden gezegd in plaats van op wat de leiders van de roomse kerk beweerden. In die periode kwam hij tot een ontdekking die hem de geestelijke rust bracht die hij eerder tevergeefs gezocht had. Hij kwam tot de overtuiging dat Gods gerechtigheid niet gebaseerd was op een neiging te veroordelen, maar integendeel op genade. Men moest in het leven niet proberen zoveel mogelijk onder straf uit te komen, maar ‘van hart veranderen’, dat wilde zeggen: vertrouwen op God, want als men met Hem in het reine kwam, hoefde men geen verschrikkelijke straffen te vrezen.
Van dat standpunt uitgaande, was de steeds meer uit de hand lopende praktijk van het verkopen van aflaten hem een doorn in het oog. En dat, terwijl de mensen te hoop liepen om die dingen te kopen. Iedereen kon voor een hoeveelheid geld die in verhouding stond met zijn inkomen, certificaten kopen waarin werd verklaard dat men een bepaald aantal jaren in het vagevuur kwijtgescholden kreeg. Dat was al lange tijd een gebruik. Toen paus Alexander vi begon aan het ambitieuze en schreeuwend dure bouwproject van het Vaticaan en daarvoor veel meer geld nodig had dan via de gewone kerkelijke inkomsten binnenkwam, was hij begonnen de aflaten te gebruiken als een zeer lucratieve bron van extra inkomsten. Niet alleen kon iemand daardoor een bepaald aantal jaren in het vagevuur kwijtgescholden worden, stelde hij, men kon daarmee ook familieleden en vrienden die al in het vagevuur verbleven vrijkopen. Sterker nog: Johann Tetzel, de meest succesvolle en luidruchtige aflaatverkoper, stelde dat men zelfs straf kon afkopen voor zonden die men nog niet eens begaan had. Tetzel haalde kapitalen binnen voor paus Leo x (die het geld niet alleen nodig had voor het Vaticaan maar ook voor zijn eigen extravagante levensstijl) en voor de bisschop van Mainz (die zijn bisdom alleen had kunnen kopen door zich diep in de schulden te steken). Luther had zich nu zo lang geërgerd aan de misstanden in de kerk dat hij tot actie kwam. Op 31 oktober 1517 stapte hij naar de grote deuren van de kathedraal van Wittenberg, waarop iedereen die iets aan de grote massa wilde mededelen zijn boodschap kon bevestigen, en nagelde vellen papier met vijfennegentig stellingen aan het hout. Daarin somde hij alles op wat naar zijn mening verkeerd was met de praktijk van de rooms-katholieke kerk.
Maarten Luther wiens protesten tegen de misstanden van de rooms-katholieke kerk de aanzet gaven tot de hervorming en de daarmee gepaard gaande gewelddadigheden. Om aan vervolging te ontkomen dook hij enige tijd onder, vermomd als Junker Jörg, zoals hier afgebeeld door L. Cranach Sr. in 1527.(Schloss museum, Weimar)
Nu bleek hoe belangrijk de uitvinding van de boekdrukkunst was. Binnen een paar maanden was de inhoud van de stellingen in heel Europa bekend. Het werd van mond tot mond doorgegeven, maar vooral ook via kopieën die in vele talen werden uitgegeven door mensen die met Luthers ideeën sympathiseerden, en ze waren het onderwerp van bijna elk gesprek. Paus Leo x stuurde een kardinaal naar Augsburg om daar met Luther te praten maar de kardinaal stelde zich zo onbuigzaam op dat het gesprek alleen maar leidde tot verharding van Luthers standpunten. Luther had er nog steeds geen behoefte aan om uit de katholieke kerk te treden. Hij wilde alleen maar dat die kerk weer gezond werd. Nu moest hij concluderen dat de paus niet, zoals hij nog had gehoopt, onwetend was geweest van de misstanden, maar er zelfs achter stond. De opstelling van zijn tegenstanders verhardde ook, vooral toen Luther tijdens een openbaar debat over zijn stellingen met Johann von Eck in Leipzig (1519) stelde dat het concilie dat honderd jaar eerder Johannes Hus tot de brandstapel had veroordeeld, daarmee een verkeerde beslissing had genomen. Als niet alleen een paus fout kon zitten, maar zelfs een heel concilie van kardinalen, waar bleef de zekerheid dan nog, die de kerk zo lang gegeven had?
De paus liet de zaak voorlopig op zijn beloop, want in die tijd vond de keizerverkiezing plaats. Zijn pogingen om te verhinderen dat karel v (9) van Spanje ook keizer van Duitsland zou worden namen al zijn aandacht in beslag. Intussen dacht en publiceerde Maarten Luther verder. In Babylonische ballingschap van de Kerk verwierp hij vijf van de zeven sacramenten. Alleen de doop, waardoor de erfzonde kon worden weggewassen en de communie waarmee Christus’ laatste avondmaal werd herdacht, wilde hij handhaven. Daarna publiceerde hij Traktaat over de Vrijheid van de Christenmens waarin hij stelde dat de mens alleen gebonden is door het woord van God, dus door de Bijbel, en niet door wat de aardse ‘vertegenwoordigers’ van God beweren. ‘De geestelijken zijn gewone mensen zoals iedereen,’ schreef hij. ‘Ze zijn nuttig voor onderwijs en bestuur, maar moeten verder geen pretenties hebben.’
Luther verdedigt op bevel van Karel V zijn standpunt op de Rijksdag te Worms (1521), door Plüddemann, 1864. (Lutherhalle, Wittenberg)
Leo moest nu wel ingrijpen. Hij vaardigde een bul uit waarin hij gebood al Luthers werken te verbranden. Maar intussen was de uitslaande brand van het Lutheranisme niet meer te blussen. Luther verbrandde de pauselijke bul in het openbaar en antwoordde erop met zijn felste geschrift tot dan toe, Tegen de gruwelijke Bul van de Antichrist. In Duitsland liep stad en land te hoop tegen de roomse kerk. De boeren dreigden zelfs met opstand als Luther werd veroordeeld. Zoals bij Karel v reeds vermeld werd, stelde niet alleen de paus maar ook Karel zelf zich onverzettelijk op, maar Luther herriep niets en was vanaf toen in feite vogelvrij. Keurvorst Frederik van Saksen nam hem in bescherming en liet hem onderduiken in een van zijn kastelen, de Wartburg in Eisenach. Gedurende de periode die hij daar doorbracht vertaalde Luther het Nieuwe Testament in het Duits. Dat hielp niet alleen de gewone mensen te stimuleren tot bijbelstudie en zelfstandig nadenken over bijbelse zaken, het heeft ook een grote rol gespeeld bij het feit dat Duits steeds meer de landstaal is geworden in die tijd.
Schoolplaat van een Hagepreek bij Rijswijk, door J.H. Isings.
Nu eenmaal op grote schaal werd afgeweken van de roomse leer, was de geest echt uit de fles. Vooral Johannes Calvijn, met zijn veel strengere opvattingen over de macht die God had over het leven van de mensen, maar ook anderen begonnen hun ideeën te verkondigen. Al spoedig werden in heel West-Europa mensen vervolgd om hun geloofsovertuiging, niet meer alleen door de roomse kerk maar ook door ‘hervormden’ onderling. De ideeën van Luther en Calvijn sloegen vooral aan in Noordwest-Europa, in het zuiden bleven de meeste mensen katholiek. Maar de overheid in de Lage Landen was katholiek gebleven, zodat de predikanten vaak op het platteland hun werk moesten doen, met wachtposten om te waarschuwen als ze ontdekt dreigden te worden. ‘Hagepreken’ heetten die godsdienstige activiteiten. De eerste beeldenstorm in Vlaanderen begon na zo’n hagepreek. De van hun katholieke versierselen ontdane kerken werden daarna gebruikt door de hervormde predikanten.
De furie van de beeldenstormers was wel te begrijpen. Het leven was, gedeeltelijk als gevolg van een aantal misoogsten, voor de eenvoudige mensen vaak ellendig, wat nogal eens leidt tot rellen en explosies van geweld (zie bijvoorbeeld bij: de patriotten (26)). En het zag er niet naar uit dat aan de godsdienstonvrijheid snel een eind zou komen. Vier maanden daarvoor hadden tweehonderd edellieden uit Vlaanderen en Noord-Nederland een smeekschrift gericht tot de landvoogdes, die voor de Spaanse koning Filips II onze gebieden bestuurde, met het verzoek de felle vervolgingen te staken en vrijheid van godsdienst toe te staan. Dat werd pertinent geweigerd. Een hoveling zei minachtend dat de smekelingen maar bedelaars (in het Frans: geuzes) waren. Daarna nam de onvrede meer en meer toe. En dat culmineerde dus in augustus 1566 in de beeldenstorm. Het leidde ook tot de activiteiten van de ‘geuzen’. Dat waren lagere edelen en hun volgelingen, die het Franse scheldwoord als erenaam hadden overgenomen. Zij begonnen met een felle, vaak zeer wrede vervolging van de katholieken in die gebieden en steden waar zij het voor het zeggen kregen.
In het gebied dat nu Nederland heet, leefden in de tweede helft van de 16de eeuw dus vrij veel verschillende godsdienstige groeperingen naast elkaar. Er waren de lutheranen en de calvinisten, maar ook wederdopers en joden, en natuurlijk heel veel mensen die gewoon katholiek gebleven waren. De Spaanse overheid bestreed elke niet-katholieke religie, en het was vooral die onverdraagzame houding die willem van oranje (11) ertoe bracht zich te gaan verzetten tegen de Spaanse koning. Dat verzet leidde tot ‘De Opstand’, ook wel de ‘Tachtigjarige Oorlog’ (1568-1648) genoemd. Daaruit is ten slotte de republiek der zeven verenigde provinciën (12) voortgekomen, die tot in de 18de eeuw zou blijven bestaan.
Gedurende de periode waarin de Lage Landen (althans het noordelijke deel ervan, dat nu Nederland heet) zich losmaakten uit het Spaanse rijk, vochten de Nederlanders niet alleen met hun buitenlandse vijand. Ze bestreden elkaar ook heftig, want ze hadden in veel gevallen de intolerante houding van de katholieke kerk overgenomen. Calvinisten die zeer streng in de leer waren en geen andere vorm van hervormd geloof wilden accepteren, kregen in het begin van de 17de eeuw de overhand. En behalve die godsdienststrijd was er nog het voortdurende streven van de calvinistische predikanten om ook de politieke macht over te nemen. Dat is hen uiteindelijk niet gelukt en enige tientallen jaren later kregen de vrijzinniger calvinisten weer een plaats in de maatschappij en was er ook meer ruimte voor andere religies. Uit die tijd dateert het idee dat ‘wij’ in Nederland altijd zo vreselijk tolerant geweest zouden zijn. Maar dat is dus lang niet altijd het geval geweest.