45 Annie M.G.
Schmidt
1911-1995

Annie M.G. Schmidt. (Foto ANP, Amsterdam)
Tegendraads in een burgerlijk land
Tijdens de tweede wereldoorlog (38) waren de grenzen tussen de aanhangers van verschillende godsdiensten of politieke overtuigingen enigszins vervaagd voor zover de dingen niet te maken hadden met de Bezetter. Nederlanders raakten toen min of meer verdeeld in ‘goeden’ en ‘slechten’, mensen die ‘met de Moffen heulden’ en de anderen. Maar al kort na de bevrijding groepeerden de Nederlanders zich weer in hun oude, vertrouwde ‘zuilen’. Iedere sportclub, elk koor of orkest, de scholen, huisvrouwenverenigingen en radio-omroepverenigingen bundelden mensen met dezelfde levensovertuiging, en zetten zich af tegen anders gestemde mensen. Behalve die verzuiling was in ons land sprake van een verstikkende burgerlijkheid met zeer strakke gedragsregels waarin zelfs min of meer was vastgelegd of, en hoe diep, men zijn hoed diende af te nemen als men een hoogwaardigheidsbekleder, een dokter, een timmerman of een arbeider tegenkwam.
In de jaren zestig kwam men daar op allerlei manieren tegen in opstand. Studenten bezetten het Maagdenhuis (een onderdeel van de Universiteit van Amsterdam) uit protest tegen de veel te grote macht en willekeur van autoritaire hoogleraren. Krakers braken leegstaande panden open die alsmaar niet werden gebruikt terwijl een grote woningnood het buitengewoon lastig maakte om betaalbare woningen te vinden. Actiegroepen gingen de straten op om te protesteren tegen allerlei al dan niet vermeende misstanden. Pacifisten demonstreerden tegen de oorlog in Vietnam en tegen de dreiging van een atoomoorlog. ‘Dolle Mina’s’ en andere emancipatiebewegingen voerden actie voor gelijke behandeling van vrouwen en voor het recht op abortus. De ‘kabouterbeweging’ en de ‘provo’s’ demonstreerden op een ludieke manier tegen alles wat te maken had met burgerlijke gehoorzaamheid. Het verzet van de protestbewegingen varieerde van heftig en agressief, zoals de krakersrellen waarbij de mobiele politie ware veldslagen moest leveren tegen krakers die uit een pand gezet werden, of de rookbommengooiers die vonden dat Prinses Beatrix niet met een Duitser moest trouwen, tot ludieke ‘happenings’ bij het standbeeld Het Lieverdje op het Spui in Amsterdam en de rare fratsen van mensen als Johnny de Selfkicker en de ‘antirookmagiër’ Robert Jasper Grootveld.
De bekendste kinderboeken van Annie M.G. Schmidt werden geïllustreerd door Fiep Westendorp.
Waarom de commissie Van Oostrom nu juist Annie M.G. Schmidt heeft uitgekozen als voorbeeld of vertegenwoordiger van al die mensen, groepen en stromingen is niet voor iedereen duidelijk. Mogelijk viel de keuze op haar omdat de canon bedoeld is voor het onderwijs en men verwacht dat de geestige Annie M.G. Schmidt leerlingen meer zal aanspreken dan iemand die een gaatje in zijn voorhoofd boorde om beter te kunnen kijken met zijn ‘derde oog’. In elk geval kan men niet om het feit heen dat Annie M.G. Schmidt op haar geheel eigen, goedmoedige manier heel veel mensen los heeft helpen maken van het burgerlijke, en dat ze daarnaast het betrekkelijke van autoriteiten aan de kaak gesteld heeft. Ze speelde inderdaad wél een rol bij de omwenteling in het doen en denken van de Nederlanders tijdens die periode van de sixties en seventies.
Annie M.G. Schmidt werd geboren op 20 mei 1911 in Kapelle. Haar vader was een dominee die zich nauwelijks betrokken voelde bij zijn gezin. Haar moeder was een burgerlijke, sociaal geïsoleerde vrouw die Annie sterk aan zich bond en adoreerde. Zij vond het geweldig dat haar dochtertje al op jonge leeftijd zulke aardige gedichtjes kon maken. Annie heeft dus in haar jeugd twee totaal verschillende manieren van in het leven staan van dichtbij meegemaakt. Ze werd bibliothecaresse en woonde in Schiedam op kamers, zonder dat in die periode nog iets van haar toekomst te merken was, want ze had in haar jeugd maar weinig sociale vaardigheden opgedaan. Na de Tweede Wereldoorlog kwam ze bij Het Parool te werken als chef van de archiefdienst. ‘Juffrouw Schmidt’, toen nog een wat verlegen, wazige, muizige vrouw, zette een fraai systeem op voor het archief. Maar ze paste het zelf vaak zo warrig toe dat ze nogal eens iets dat dringend nodig was, niet kon vinden. En ze was zéér onder de indruk van iedereen die een wat hogere positie had, van de krantendirectie tot columnisten als Simon Carmiggelt.
Ze brak door toen ze een aantal liedjes schreef voor een personeelsfeestje. Dat leidde tot de vorming van een cabaretgezelschap waarvan ze een zeer gewaardeerde en bewonderde tekstschrijver werd. Van het een kwam het ander en uiteindelijk heeft ze een reusachtige hoeveelheid boeken, gedichten, hoorspelen, toneelstukken, televisiestukken enzovoort nagelaten. Ze zijn min of meer onder te verdelen in vertederende, niet bepaald ontregelende stukjes voor kinderen, zoals de verhaaltjes van Jip en Janneke, en een veel groter aantal teksten die, soms voor kinderen bedoeld en soms voor volwassenen, op een goedmoedige manier alles op de hak nemen wat een ‘gewoon’ mens serieus pleegt te nemen. Alles is betrekkelijk in haar werk, niets is heilig. En ze geeft die boodschap, door de meest wilde en onverwachte associaties op te roepen. ‘De hele kamer was versperd, want op de sofa zat een hert.’ Twee kleine zinnetjes, maar wat roept dat allemaal niet op aan vragen bij iemand die het serieus neemt? Een sofa staat toch niet middenin een kamer? Wat doet zo’n hert daar dan? Een hert kan toch niet zitten?
Ze was ook grensverleggend. In een liedje in de televisieserie ‘Ja zuster, Nee zuster’ (1966-1968) zingen twee oude mannen: ‘Hoeveel Chinezen zouden er wezen, één miljard? Als die Chinezen door blijven kezen, gaat dat hard!’ Zo’n tekst was heel stout in die jaren, en toch keek iedereen ernaar, jong en oud. Annie choqueerde wel graag, maar ze ging er nooit echt ver mee, en bereikte daardoor vermoedelijk meer mensen dan de echte provo’s. Toen Phil Bloom in een tv-uitzending naakt op een terras de krant ging zitten lezen, zetten heel wat mensen, juist die mensen die het eigenlijk hard nodig hadden om eens een beetje minder fatsoenlijk te worden, hun televisietoestel uit. Voor Annie’s teksten zal bijna niemand dat gedaan hebben.
Annie’s gedichten waren van een bedrieglijke eenvoud, ze hebben nooit de pretentie gehad om literair te zijn. Dat was al zo toen ze op de hbs teksten en gedichten schreef. Haar leraar Nederlands was er nog een van de oude stempel en waardeerde alleen iets als het dor, saai en buitengewoon verantwoord was. Daarom kreeg zij van hem op haar rapport een 2 voor Nederlands. Annie heeft haar weerzin tegen dit soort droogstoppels nooit onder stoelen of banken geschoven. Ze vond dat zulke mensen alle creativiteit en taalgevoeligheid bij kinderen doden.
Tot de meer agressieve vormen van maatschappelijk protest hoorden de demonstraties tijdens het huwelijk van Prinses Beatrix en Prins Claus in maart 1966. Als protest tegen het feit dat de kroonprinses met een Duitser trouwde, werden de feestelijkheden met rookbommen verstoord.
Zelf schreef ze eens: ‘Het geestloos-fatsoenlijke, het opzettelijk-goedwillende, de totems en taboes, de angst voor de waarheid, het uittrappen van vuur zijn allemaal veel grotere gevaren voor de natuurlijke ontplooiing van een kind en voor een prettige, creatieve, open sfeer tussen volwassenen dan fantasievolle verhalen, speelse vondsten, humor en gevoel voor het absurde.’ En dus stak ze bij elke gelegenheid die zich voordeed de draak met uniformen, ambtskleding, gekocht aanzien, burgerlijkheid. In één verhaal maken twee mensen ruzie over de vraag of iets in de Bijbel nou is Geschreven of Gedrukt.
De gedichtjes over het Schaap Veronica, met haar vrienden de Dames Groen en de Dominee, druipen van de ironie over saaie truttigheid. En ze zijn maar al te herkenbaar voor wie een beetje eerlijk naar zichzelf durft te kijken.