3 Willibrord


658-739


De verspreiding van het christendom in ons gebied is in het begin vooral het werk geweest van de Benedictijner monnik Willibrord. Hij kon dat doen omdat hij gesteund werd door de Frankische koning Pippijn II, die op deze manier ons gebied hoopte te kunnen inlijven in zijn eigen rijk.


Willibrord als aartsbisschop, miniatuur uit Echternach. (Bibliothèque Nationale, Parijs)



Verbreiding van het christendom

Al kort na de dood van Jezus waren er in het hele Romeinse Rijk christenen te vinden, ook in Rome zelf. Die vroege christenen waren het onderling over van alles oneens. De tientallen opvattingen varieerden van allerlei verschillende overleveringen en interpretaties van Jezus’ boodschap tot zwaar met oosterse en Perzische mystiek vermengde vormen. Soms werden ze getolereerd in de Romeinse maatschappij, waar men altijd al moeiteloos alle goden van overwonnen volkeren had geaccepteerd en aanbeden, maar vaak werden ze ook fel vervolgd. Want één ding hadden ze met elkaar gemeen. Ze waren zo eigenwijs om het gezag van een hogere macht te stellen boven dat van de aardse heersers. De Romeinse keizer had de status van een god, en de christenen zeiden dat er maar één god was en dat alle mensen, van de keizer tot en met de slaven, gelijk waren. De apostel Paulus, die zeer veel heeft gedaan om het christendom te verspreiden, werd in het jaar 67 op bevel van keizer Nero onthoofd en tijdens de eerste drie eeuwen van onze jaartelling waren er tien perioden van christenvervolging. Dan kon het Romeinse volk verlekkerd in het Colosseum (50.000 zitplaatsen!) zitten kijken naar ongewapende christenen die verscheurd werden door hongerige leeuwen.

Daarin kwam verandering toen de Romeinse keizer Constantijn de Grote (ca. 280-337 na Chr.) zich in 312 bekeerde tot het christendom, en helemaal toen keizer Theodosius I (één vorm van) het christendom tot staatsgodsdienst uitriep. Daarna onderdrukte hij alle andere opvattingen en streefde naar uitbreiding van de richting waarvoor hij zelf gekozen had. Vanaf toen volgden missionarissen de Romeinse legers en zo kwam het christendom onder andere op het eiland Groot-Brittannië. Pogingen om het christendom te introduceren in de Lage Landen mislukten.



Schoolplaat ‘Willibrord, de apostel der Friezen’, gemaakt door J.H. Isings, J.W. de Jongh en H. Wagenfoort (1939/1940). (Museum Catharijneconvent, Utrecht)



In het noorden van wat nu Engeland heet werd rond 658 een zekere Willibrord geboren. De jongen kwam al vroeg onder de hoede van de abt van een Benedictijner klooster te York, verhuisde in 678 naar Ierland en werd daar enthousiast gemaakt voor het idee, de Friezen te gaan bekeren. ‘Friezen’ was een algemene benaming voor de mensen in Noord Nederland, dat wil zeggen het gebied van de Westerschelde tot aan Dokkum. Het was een hele uitdaging: ten zuiden van de Friezen woonden de Franken, die al eerder bekeerd waren, maar de Friezen wezen elke poging tot bekering af. De twee volkeren voerden voortdurend strijd om grondgebied. De Franken waren zelfs al eens doorgedrongen tot Utrecht, waar ze een kerkje hadden gebouwd dat korte tijd later weer door de Friezen werd verwoest. In 690 ging ‘Willibrordus’ (iedereen die iets min of meer officieels deed op kerkelijk gebied verlatijnste zijn naam) naar Noord-Nederland. De toenmalige heerser van de Franken, Pippijn II, was erop uit het hele gebied van de Friezen te veroveren en wees het land als missiegebied aan Willibrordus toe. Deze vertrok nu eerst naar Rome om deze opdracht door de paus te laten bekrachtigen. Die wijdde hem tot aartsbisschop van de Friezen en Willibrordus kon aan de slag, onder bescherming van Pippijn. Hij bouwde in Utrecht een kerk en een klooster voor de opleiding van geestelijken en verspreidde van daaruit de christelijke boodschap. Pippijn schonk hem grote bezittingen in Brabant en Limburg en Pippijns opvolger Karel Martel zou dat later ook doen, zodat Willibrordus een stevige economische basis had voor zijn missieactiviteiten.

Toen Pippijn II in 714 stierf nam zijn vijand, de Friese koning Radboud, de macht in het gebied van de Friezen over. Hij liet de kerken verwoesten en Willibrordus moest onderduiken in Echternach, een plaatsje in het huidige Luxemburg. Niet lang daarna, in 719, overleed Radboud en binnen enkele jaren kon Karel Martel, Pippijns opvolger als koning der Franken, het gebied der Friezen inlijven. Willibrordus kon weer terug naar Utrecht (waarschijnlijk in 722) om zijn werk voort te zetten. In totaal werkte hij bijna vijftig jaar in de Lage Landen en in die tijd wist hij een groot deel van het land tot het christendom te bekeren. Met name de kuststreek. Meer in het binnenland verzetten de plaatselijke edelen, die de missionarissen zagen als handlangers van de Franken, zich tegen elke poging om God en Jezus de plaats te laten innemen van Donar, Wodan, Loki en alle andere noordse goden. Het hele gebied zou pas gekerstend worden aan het einde van de achtste eeuw, toen de Franken de voortdurende machtsstrijd wonnen en Friesland inlijfden in het Frankische Rijk.

Een medewerker van Willibrordus was de zendeling Bonifatius, die overigens meer in Duitsland gewerkt heeft dan in het land van de Friezen. Hij werd in 754 bij Dokkum vermoord maar dat was niet om zijn zendingsactiviteiten. De geweldloze reactie van hem en 52 medezendelingen toen ze door rovers werden overvallen en afgemaakt, leverde zelfs bekeerlingen op.

Willibrordus stierf in 739 en werd begraven in het door hem in Echternach gestichte Benedictijner klooster. Ter nagedachtenis wordt nu nog steeds elk jaar in Echternach de beroemde (en voor buitenstaanders hoogst merkwaardige) zogenaamde ‘springprocessie’ gehouden. Daarbij lopen de processiegangers op de maat van eigenaardige oude muziek, telkens drie passen vooruit en dan twee passen achteruit.



De beschermheer van Willibrordus: Pippijn II met het klooster van Echternach op de achtergrond. Uit de Codex Aureus Epternacensis, ca. 1100. (Landesbibliothek, Gotha)