22 Spinoza
1632-1677
Op zoek naar de
waarheid
Na de voltooiing van de ‘Reconquista’, de herovering van Zuid-Spanje op de Moren door het Spaanse koningsechtpaar Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon eind 15de eeuw, kregen alle joden in Spanje een ultimatum: bekeer je tot het christendom of verlaat dit land. Zo kwam een stroom joodse vluchtelingen op gang. Een groot aantal van die vluchtelingen vond een nieuw vaderland in de Lage Landen. Daar was weliswaar geen totale vrijheid van godsdienst, maar men stond er voor die tijd toch relatief ruimdenkend tegenover mensen met een andere levensopvatting, misschien ook wel omdat de vluchtelingen vaak niet onbemiddeld waren en ijverige, bekwame mensen. In Amsterdam werd in 1598 een synagoge gebouwd en tussen 1673 en 1675 bouwde men zelfs de grootste synagoge van West-Europa, met financiële steun van Amsterdammers.
Toen Portugal in 1581 door Spanje werd ingelijfd vluchtten weer veel Portugese joden naar Amsterdam waar inmiddels al een betrekkelijk grote joodse gemeente was ontstaan. Een van de Portugees-joodse families die in de Republiek een toevlucht zochten waren de De Espinosas, die al snel tot de meer welvarende families van Amsterdam hoorden. De koopmanszoon Baruch de Spinoza werd in 1632 geboren. Baruch was de Hebreeuwse vorm van de Portugese naam Bento. Later zou Spinoza zijn naam weer veranderen, in Benedictus, ‘de gezegende’. Hij was een zeer begaafde jongen, die niets voor de handel voelde maar voortdurend met zijn neus in de boeken zat. Hij bestudeerde de Bijbel, de geschriften van de Talmud en van joodse wijsgeren als Maimonides en Levi ben Gerson en allerlei mystieke en kabbalistische literatuur.
Een van zijn leraren was Uriel da Costa, een scepticus die in een fel geschrift het bestaan van een hiernamaals bestreed. In principe was dat niet echt strijdig met de traditionele joodse leer, maar de joodse gemeenschap was bang dat hun christelijke gastheren aanstoot zouden nemen aan deze bestrijding van een van de kernbegrippen van het christendom. Om die reden werd Da Costa uit de joodse gemeenschap gestoten en dermate vernederd dat hij zelfmoord pleegde. Baruch was toen 8 jaar oud; het was zijn eerste aanvaring met de nadelen van het georganiseerde geloof.
Hij was wel degelijk gelovig, maar op zijn zoektocht naar de waarheid zag hij al snel af van het volgen van enige door anderen opgelegde religie. Hij verruimde zijn geestelijke horizon nog verder door Latijn te leren en de filosofieën van Plato, Socrates en Aristoteles in zich op te nemen. Ook werd hij sterk beïnvloed door de Stoïcijnen en door de methode van redeneren die in de wiskunde gebruikelijk is, vooral onder de invloed van Descartes, die van 1628 tot 1649 in Nederland woonde en werkte. Spinoza zou die methode gaan toepassen in zijn eigen werk, en gebruik maken van axioma’s, definities, stellingen en bewijsvoering. Maar hij was het niet eens met Descarte’s tweedeling in lichaam en geest. Volgens hem waren dat allebei deelaspecten van een eenheid die in alles zit, en dát was volgens hem God.
Baruch Spinoza (1632-1677). (Gemeentemuseum, Den Haag)
Dat was dermate strijdig met de opvattingen van de joodse religie dat hij in 1656 beschuldigd werd van ketterij. Men wilde hem liever niet kwijt omdat men inzag hoe begaafd hij was, en bood hem een jaargeld van duizend gulden aan als hij zijn ideeën, althans voor het oog van de wereld, wilde herroepen. Spinoza wees het aanbod af en werd in juli 1656 in de ban gedaan. Dat was een niet geringe maatregel: het werd alle joden verboden om op enige wijze met hem te communiceren. Hij verloor zijn familie, zijn vrienden en zijn bezit. Er werd zelfs een moordaanslag op hem gepleegd. Aangezien hij zich tot geen enkele georganiseerde religieuze gemeenschap aangetrokken voelde, zou hij vanaf dat moment een vrij eenzaam mens geweest zijn als hij niet tot zijn dood toe toch vrienden had gehad. Hij huurde een zolderkamertje in Ouderkerk, verhuisde later naar Leiden en leefde een zeer sober leven, gevuld met het lezen en schrijven van boeken. Hij voorzag in zijn onderhoud door lenzen te slijpen en wees vele aanbiedingen van lijfrentes of geldbedragen af omdat hij vond dat men toe moest kunnen met nét genoeg om in leven te blijven.
Tijdens zijn verblijf in Leiden (1660-1665) schreef hij twee boeken maar hij durfde ze niet onder zijn eigen naam te publiceren. In 1668 werd iemand tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld (hij stierf na anderhalf jaar), omdat hij aan Spinoza’s ideeën verwante meningen had gepubliceerd. En toen Spinoza overwoog om naar Amsterdam terug te gaan hoorde hij dat de theologen overal op hem loerden en bleef hij ondergedoken. Hij heeft tijdens zijn leven maar twee boeken gepubliceerd, anoniem. Dat waren een verhandeling over de ideeën van Descartes (in 1663) en een theologisch-politiek traktaat dat in 1670 verscheen en heftige reacties opriep, van enthousiasme tot totale verkettering.
Inmiddels was hij in Den Haag gaan wonen, waar hij onder andere de raadpensionaris Johan de Witt onder zijn vrienden telde. Toen de De Witts in het Rampjaar 1672 door het gepeupel gelyncht werden, wilde hij daar onmiddellijk publiekelijk tegen protesteren. Anderen weerhielden hem daarvan en redden daarmee ongetwijfeld zijn leven. De moord was onder andere het gevolg geweest van een hetze van de predikanten tegen de De Witts. Dat was eens te meer een bewijs voor Spinoza dat de georganiseerde religie alleen maar tot doel had de godsdienstleiders aan de macht te houden. Mensen moeten voor zichzelf gaan nadenken, stelde hij telkens weer.
De moord op de gebroeders de Witt. (Atlas van Stolk, Rotterdam)
Spinoza heeft zijn leven lang tuberculose gehad en het stof dat vrijkwam bij het slijpen van lenzen heeft zijn longen ook geen goed gedaan. Daarom is hij al op betrekkelijk jonge leeftijd overleden, in 1677, 44 jaar oud. Om te voorkomen dat zijn werk nooit uitgegeven zou worden sloot hij het weg in een kastje en vroeg zijn huisbaas om kastje en sleutel na zijn dood naar een bevriende uitgever in Amsterdam te sturen.
De felle godsdienststrijd tussen de ‘Arminianen’ en de ‘Gomaristen’ verdeelde de mensen ook nog in Spinoza’s tijd. Spinoza zelf vond dat de waarheid in alles te vinden was en keurde elke vaste overtuiging af, als die verkettering van andersdenkenden inhield. (1e afb.)Jacobus Arminius (1560-1609) door J. Jangena. (Atlas van Stolk, Rotterdam). (2e afb.) Franciscus Gomarus (1563-1641) door W. van Swanenburgh. (Atlas van Stolk, Rotterdam)
Spinoza’s belangrijkste werken bleven dus ongepubliceerd tot na zijn dood. Maar eenmaal verschenen (en ogenblikkelijk in de ban gedaan door de Kerk) werden ze op grote schaal verspreid en beïnvloedden ze op een unieke manier het denken van zijn tijd en later. Dat maakte Spinoza tot de grootste wijsgeer van ons land, en tot de grondlegger van de Verlichting (zie bij: eise eisinga (25)). Zijn boeken zijn zeer moeilijk om te lezen. Elke zin, elk woord heeft een functie, dus bij herlezing ontdekt men van alles wat men eerst niet had opgemerkt. Kortweg zijn zijn belangrijkste stellingen, die hij vaak beargumenteerde met de methoden van de wiskunde, de volgende:
1 De ziel is niet onsterfelijk, er is geen hiernamaals en God bestaat slechts in filosofische zin: God is de eenheid van al wat is, van natuur en geest. Alles wat bestaat, dus ook de mens zelf, is een verschijning van God. Religieuze intolerantie is daarom volstrekt onaanvaardbaar en heeft geen basis in de realiteit. De bijbel is geschreven door vele mensen, in de loop van tweeduizend jaar en kan dus nooit letterlijk genomen worden. De verhalen van wonderen zijn door de auteurs opgeschreven omdat ze daarmee voor een breed publiek op schilderachtige wijze kunnen duidelijk maken wat ze bedoelen, niet omdat die wonderen echt gebeurd zouden zijn. (In Tractatus theologico-politicus en Tractatus politicus).
2 Het menselijk bestaan is een vaak teleurstellende en weinig bevredigende reeks overgangen van het ene verlangen naar het andere. Men doet er dus goed aan zich niet door zijn verlangens te laten overheersen. Zolang men in een redelijke staat van gezondheid kan leven hoeft men niet méér te hebben. Doel in het leven moet niet het najagen van bezit zijn, maar kennis van het ware goede, dat wil zeggen dat men moet inzien dat vanuit het gezichtspunt van de natuur alles noodzakelijk is. Er is geen goed of kwaad, want wat goed is voor de een kan kwalijk zijn voor een ander. Wat mooi is voor de een is lelijk voor een ander. Als men de dingen zo bekijkt kan men zich verzoenen met alles wat gebeurt, met onszelf en met onze medemens. (In: Ethica ordine geometrico demonstrata, ‘De Ethiek op Wiskundige Wijze Bewezen’).