17 De Statenbijbel


1637


Een van de uitgangspunten van de Hervorming was, dat mensen zelf de Bijbel moesten kunnen lezen. Een officiële vertaling was dus nodig. Met het verschijnen van de Statenbijbel in 1637 was er een boek dat door iedereen gelezen kon worden, met als onbedoeld gevolg dat het toonaangevend werd voor het Nederlands als taal.



De Statenbijbel uit 1637.



Het boek der boeken


Tussen 13-11-1618 en 29-5-1619 kwamen de belangrijkste predikanten en theologen van de Lage Landen onder grote publieke belangstelling bijeen in een reeks van 180 vergaderingen die de Dordtse synode werd genoemd. De belangrijkste beslissing die toen werd genomen was de uitsluiting van de ongeveer tweehonderd arminiaans gezinde, ‘remonstrantse’, predikanten in het land. De gomaristen, ook wel ‘contraremonstranten’ genoemd, werden de enige officiële predikanten. Zij stelden zich voor honderd procent achter Calvijn, die geloofde in de absolute almacht van God. God bepaalde reeds voor men geboren werd hoe iemands leven zou verlopen en of hij al dan niet in de hemel zou komen. Deze ‘leer der predestinatie’ was het grootste geschilpunt geweest tussen Arminius en Gomarus. De arminianen konden niet aanvaarden dat een mens, hoezeer hij ook zijn best deed om goed te leven, al van tevoren veroordeeld zou kunnen zijn tot de hel (zie ook bij: de republiek (12)).

Op deze synode kwam een groot aantal andere onderwerpen aan de orde, die soms met zeer heftige woordenwisselingen werden doorgesproken. Daarbij werd nog een zeer belangrijke beslissing genomen: er moest een officiële vertaling in het Nederlands komen van het Oude en het Nieuwe Testament. Maarten Luther (1483-1546) had er al op gewezen dat het voor de gewone gelovigen onmogelijk was om op een actieve manier het geloof te belijden zolang alles in het Latijn gesproken en geschreven werd. Hij had de bijbel in het Duits vertaald en er op die manier toe bijgedragen dat Duits de landstaal van onze oosterburen is geworden. Er waren al wel vertalingen van Luthers Duitse tekst in het Nederlands verschenen: de Liesveldt bijbel van 1526 en de Deux-Aes bijbel van 1562. Maar men was van mening dat die vertalingen vol fouten zaten. Ze waren namelijk gebaseerd op Latijnse bijbelteksten die eeuw na eeuw gekopieerd waren door de monniken. Menige kopiist had zich verschreven of teksten niet goed kunnen lezen en er een eigen interpretatie aan gegeven, of delen van een tekst waarmee hij het niet eens was gewoon weggelaten. Het werd hoog tijd dat er een officiële vertaling kwam van de oudste, oorspronkelijke teksten die in het Hebreeuws en het Grieks waren opgeschreven.

De boekverkopers en boekdrukkers hadden, toen dat besluit genomen werd, nog meer dan 80.000 exemplaren van de oudere vertalingen in voorraad, maar ze hadden zich geen zorgen hoeven te maken over onverkochte boeken. De Staten-Generaal, die voor het geld voor dit project moesten zorgen (vandaar de naam ‘Statenbijbel’), gaven pas in 1625 toestemming om te beginnen. Op 13 november 1626 begon men met de vertaling van het Oude Testament, begin 1628 vond de eerste vergadering plaats van de vertalers van het Nieuwe Testament.



De Synode van Dordrecht, 1618-1619, waarop besloten werd dat er een vertaling van de Bijbel moest komen. Gravure uit G. Brandt, Historie der Reformatie. (Universiteitsbibliotheek, Amsterdam)



In die tijd bestond er nog geen officiële Nederlandse spelling. Om alle onderdelen van het complete werk goed op elkaar af te stemmen, moesten de heren uitgebreide besprekingen voeren over spelling, taalgebruik en grammatica. In vele vergaderingen in de jaren 1633-1635 stelden zij de definitieve tekst vast. Intussen overleden enkele mannen van het eerste uur en heerste een pestepidemie die alleen al in Leiden meer dan 20.000 doden kostte, maar de vertalers waren ervan overtuigd dat God hun werk zou zegenen en beschermen, en werkten door. In september 1637 konden zij het eerste exemplaar aanbieden aan de Staten-Generaal, tijdens een kort en sober ritueel want het wáren nu eenmaal calvinisten. Er volgden nog heel wat edities waarin spel- en zetfouten gecorrigeerd werden, maar overigens werd de tekst van deze bijbel, de Statenbijbel, de officiële tekst waarmee drieënhalve eeuw lang een groot deel van de Nederlandse bevolking zou worden opgevoed. Alleen al in de eerste twintig jaren werden een half miljoen exemplaren gedrukt. Pas kort geleden verscheen een geheel nieuwe bijbelvertaling, waarin het archaïsche woordgebruik vervangen is door alledaags, modern Nederlands. Die bijbeltekst wordt overigens door een deel van de christelijke kerkgenootschappen niet geaccepteerd.

De Statenvertaling, die uiteindelijk meer dan 75.000 gulden heeft gekost, was van groot belang voor de hervormden in ons land en ook voor alle andere mensen die kennis wilden nemen van de inhoud van de bijbel. Maar hij heeft ook grote invloed gehad op de Nederlandse taal en cultuur. Vanaf 1637 heeft Nederland één officiële taal gehad, het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN), plus natuurlijk talloze dialecten en een minderheidstaal, het Fries. Veel gezegden en uitdrukkingen die ook door niet-gelovigen gebruikt worden, zijn op die manier in het dagelijkse taalgebruik terechtgekomen. ‘Iemand op handen dragen’ bijvoorbeeld, en ‘In het zweet zijns aanschijns werken’, en ‘Een lust voor het oog zijn’, zijn termen uit de Statenbijbel.


Statenbijbel, titelblad, ingekleurde gravure, 1637. Het exemplaar van de Staten-Generaal wordt bewaard in een houten kist in het Catharijneconvent te Utrecht.