20 Michiel de Ruyter


1607-1676


Michiel de Ruyter, vermoedelijk de beste admiraal uit de geschiedenis, moest het vaak 
opnemen tegen een veel sterkere vijand. Door zoveel te oefenen met zijn vice-admiraals 
en hun bemanningen dat de vloot een goed geoliede machine werd, kon hij tijdens het
rampjaar 1672 voorkomen dat de Engelsen ons land binnenvielen, waardoor hij er in 
belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de Republiek bleef voortbestaan.


Theatraal portret van Michiel de Ruyter uit 1669 door Karel du Jardin, met blinkend harnas, admiraalsstaf en op zijn borst de Franse ridderorde van St. Michel. Naast hem is het wapen geschilderd dat hij van de Deense koning heeft gekregen toen hij in de Deense adelstand werd verheven uit dank voor zijn hulp tegen de Zweden. (Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam)



Zeehelden en de brede armslag van de Republiek


Tijdens de 17de eeuw was de Republiek maar drie jaren niet in oorlog. Behalve de Opstand, drie Engels-Nederlandse oorlogen en oorlogen met Frankrijk en Zweden, waren er de continue aanvallen van Duinkerker kapers en Barbarijse zeerovers en zeegevechten op alle wereldzeeën met Spaanse en Portugese schepen. Het scheelde soms niet veel of ons land zou als gevolg van één van die oorlogen zijn opgehouden te bestaan. Dat gevaar was het grootst tijdens het ‘Rampjaar’ 1672. Dat het toen niet afgelopen was met de Republiek als zelfstandige natie, is voor een belangrijk deel te danken geweest aan Michiel de Ruyter.

Michiel de Ruyter werd op 24 maart 1607 geboren in Vlissingen, in die tijd een stad met 1600 inwoners en een centrum van walvisvaart, koopvaardij, kaapvaart en oorlogvoering te water. Vlissingen heeft meer zeehelden geleverd dan enige andere stad, zoals de beide Banckerts, Joos de Moor en de vijf Evertsens die admiraal geworden zijn. Michiel zou het nog verder brengen, maar hij begon zijn werkzame leven als touwdraaier op de plaatselijke lijnbaan tot hij op zijn elfde naar zee ging, als hoogbootsmansjongen op een koopvaardijschip. Hij voer onder andere mee naar West-Indië en klom op tot matroos, later stuurman en daarna schipper.

Toen het Twaalfjarig Bestand in 1621 eindigde, koos hij voor oorlogvoering ter zee, werd hoogbootsmansmaat en was betrokken bij een groot aantal gevechten. Nog weer later werd hij kapitein op een koopmansschip, walvisvaarder en kaperkapitein. Hij verdiende met al deze activiteiten genoeg om voor eigen rekening als koopvaarder te gaan reizen, waarbij Marokko en de Caraïben zijn belangrijkste reisdoelen waren. Daarbij kwamen enkele van zijn capaciteiten (geduld en moed) zeer van pas. Hij moest jaar na jaar onderhandelen met de sant (een soort heerser) van Marokko, met wie hij een merkwaardig soort vriendschap opbouwde.

Aan deze periode kwam in 1651 een einde. Zijn tweede vrouw was het jaar daarvoor overleden en toen hij thuis kwam trof hij zijn kinderen aan (zestien maanden tot dertien jaar oud) zonder dat iemand voor hen zorgde. Hij hertrouwde snel, met een zeemansweduwe die wilde dat hij aan land bleef. Lang bleef hij echter niet aan de wal: de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) brak uit. De Ruyter werd benaderd om mee te vechten in de Nederlandse vloot en gaf onder grote druk toe om één reis te maken. Met tweeëntwintig schepen, in slechte staat en met onervaren bemanningen, trof hij op zee een vloot aan van zestig koopvaarders onder begeleiding van tien oorlogsschepen, die hij allemaal opnam in zijn eigen eskader. Daarmee joeg hij in augustus 1652 bij Plymouth de Engelsen op de vlucht. Het was geen uitgesproken overwinning, maar werd toch gezien als een daverend succes. Het was het begin van zijn reputatie als onoverwinnelijke vlootvoogd.

De Ruyter had niet langer willen varen en gezien de slechte toestand van de vloot al helemáál niet, maar het land stond er zo slecht voor dat men hem zeer dringend verzocht om weer uit te varen, deze keer onder de beroemde Maerten Harpertszoon Tromp. De Ruyter gaf toe, weer voor één expeditie. De slag bij Dungeness in december 1652 werd een succes en daarna begeleidde de vloot nog tweehonderd thuiskerende koopvaarders naar de havens. Toen was de vloot echter zo verzwakt en waren er zoveel zieken en gewonden, dat de Nederlanders bij het volgende treffen met de inmiddels weer op sterkte gebrachte Engelse vloot (de Driedaagse Zeeslag, februari 1653) het onderspit dolven. Tromps vaardige leiding van de terugtocht beperkte de schade nog enigszins, zodat men sprak van een ‘roemrijke nederlaag’. De Ruyter had zich, in tegenstelling tot veel van zijn collega’s, bijzonder moedig gedragen en was nu na Tromp de beroemdste zeeheld.

De oorlog verliep niet goed voor ons land. Uiteindelijk werd vrede gesloten op voor de Republiek ongunstige voorwaarden. Daarna kreeg De Ruyter, die nu de rang van vice-admiraal had, de opdracht koopvaarders naar de Middellandse Zee te begeleiden. Hij ging op kruistocht tegen Barbarijse zeerovers, veroverde of vernietigde vele kaperschepen en slaagde er ook in de sant van Salee, die hij goed had leren kennen in zijn koopmansperiode, te bewegen een groot aantal Nederlanders en hun schip vrij te laten. Nog maar net terug in Nederland werd hij meegestuurd met een grote vloot die de Zweedse koning moest verhinderen het monopolie over de Sont te krijgen. Alleen al de komst van die vloot was voldoende om de Zweden te laten inbinden.



Franse ridderorde van St. Michel van Michiel de Ruyter. Michiel de Ruyter kreeg naar aanleiding van zijn dappere optreden tijdens de Vierdaagse Zeeslag in 1666 deze ridderorde van Koning Lodewijk XIV van Frankrijk. De Fransen, bondgenoot van de Nederlanders tijdens de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) hebben altijd groot respect gehad voor de Nederlandse admiraal. (Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam)



De internationale situatie werd steeds ingewikkelder. Bij De Ruyters volgende expeditie naar de Middellandse Zee kreeg hij de opdracht de Engelsen zo min mogelijk voor het hoofd te stoten. En hij moest Franse kapers van wie hij het schip veroverde vrijlaten als zij kort tevoren Franse troepen hadden vervoerd, want daardoor waren ze officieel in Franse dienst. Ook met die natie probeerde de Republiek een voorzichtig evenwicht te bewaren. Van november 1657 tot oktober 1658 was de Republiek in oorlog met Portugal over diverse bezittingen in Zuid-Amerika. De Ruyter was voortdurend in de weer om Portugese suiker- en vissersschepen te veroveren. Later werd hij naar de Sont gestuurd om de vloot van de Republiek die daar nog steeds de doorgang voor onze schepen moest garanderen, te versterken. Toen de admiraal van die vloot terugging naar huis, werd De Ruyter de bevelhebber van de hele vloot in dat gebied. Hij voegde daar nog een paar wapenfeiten toe aan wat hij al had gepresteerd, zoals de verovering van Nyborg op het eiland Fünen, praktisch zonder hulp van de aarzelende en bepaald niet moedige Denen. Nadat vrede gesloten was tussen Zweden en Denemarken, verhief de koning van Denemarken hem in de adelstand.



De Slag bij Kijkduin op 21 augustus 1673. (National Maritime Museum, Greenwich)



In het voorjaar van 1664 vertrok De Ruyter met twaalf schepen, meer dan vijfhonderd kanonnen en 2300 man voor een expeditie naar Noord-Afrika, West-Afrika en Amerika. Na anderhalf jaar keerde hij terug met vijf buitgemaakte Engelse schepen vol suiker, voor 229.000 gulden aan goud en zestienhonderd pond olifantstanden. Bij aankomst kreeg hij te horen dat hij in januari 1665 tot luitenant-admiraal benoemd was. Hij moest meteen weer in actie komen, want in juni 1665 was de Tweede Engelse Oorlog begonnen. De vloot was er nu wel minder erbarmelijk aan toe dan toen de Eerste Engelse Oorlog begon, maar nog steeds speelden de oude problemen: te weinig en te kleine schepen met te weinig kanonnen, te weinig bemanning en slechte bevoorrading. De Engelsen beschikten over 260 oorlogsschepen met vijfduizend kanonnen en ongeveer 25000 man aan boord. De Nederlanders hadden maar 135 schepen. De vloot van de Republiek stond bovendien onder bevel van de volstrekt inadequate luitenant-admiraal Van Wassenaar van Obdam zodat de slag bij Lowestoft werd verloren. Van Wassenaar sneuvelde bij die zeeslag en De Ruyter werd tot zijn opvolger benoemd. Omdat het pas in juni 1666 weer tot een treffen kwam, kregen de raadpensionaris van Holland (Johan de Witt) en Michiel de Ruyter nog enige tijd om in voortreffelijke samenwerking zoveel mogelijk verbeteringen aan te brengen. De Witt zorgde dat het geld er kwam, De Ruyter zorgde voor de bevoorrading van de vloot. Hij liet ook zijn bemanningen oefenen zodat ze veel sneller hun kanonnen konden laden en afvuren en hij liet zijn gezagvoerders en vlaggenofficieren voortdurend oefenen met tactische manoeuvres. Het resultaat was dat de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) veel beter verliep voor de Republiek dan de eerste.

De Ruyters beroemdste actie tijdens deze oorlog was de zogenaamde Tocht naar Chatham (juni 1667), waarbij de Nederlandse vloot de Thames en de zijrivier de Medway opvoer en de daar voor anker liggende Engelse vloot grotendeels vernietigde. Het Engelse vlaggenschip de Royal Charles werd in triomf mee naar huis genomen. De Ruyter was ziek en moest tijdens deze expeditie het bevel overlaten aan Cornelis de Witt, de broer van de raadspensionaris, en aan vice-admiraal Van Ghent. Zijn aandeel in die actie was dus maar gering en toch kreeg hij er alle eer voor omdat hij zo razend populair was. Hij hield zich in de daaropvolgende periode vooral bezig met het regelen van vlootzaken vanaf het land en kwam pas weer in actie toen de Republiek in het ‘rampjaar’ 1672 van vier kanten tegelijk werd aangevallen: door de koningen van Engeland en Frankrijk en de vrijwel zelfstandige Duitse staatjes Münster en Keulen.

Op het land verliep deze oorlog zeer slecht. De Duitse en Franse troepen veroverden grote gebieden van de Republiek, zodat het gezegde luidde: ‘De regering is radeloos, het land lijkt reddeloos en de bevolking is redeloos.’ Het volk gaf de gebroeders De Witt de schuld van de lange reeks nederlagen. Cornelis de Witt werd op beschuldiging van landverraad gearresteerd en gemarteld, en op 20 augustus 1672 werden de beide De Witts door het ‘redeloze’ gepeupel vermoord. Ook met de vloot was het maar matig gesteld. Ondanks de ijver waarmee De Ruyter en Johan de Witt hadden gewerkt om hem te versterken, moest de Ruyter het in juni 1672 bij Solebay tegen de Engelsen opnemen met een veel kleinere en zwakker bewapende vloot. Toch won hij de zeldzaam felle zeeslag, omdat het Franse eskader zich min of meer afzijdig hield en omdat De Ruyter zijn vloot voortreffelijk leidde en zeer goede tactische beslissingen nam ook al was hij tegen die tijd oud en ziekelijk (65 jaar was oud in die tijd).

Stadhouder Willem III benoemde De Ruyter in februari 1673 tot luitenant-admiraal-generaal, waardoor hij in rang boven de andere vijf luitenant-admiraals kwam te staan. De samenwerking tussen hem en de Prins verliep veel stroever dan die met De Witt geweest was, maar als De Ruyter met zijn vloot op zee was, had hij daar geen last van. Hij had ervoor gezorgd dat de onderdelen van de vloot voortreffelijk op elkaar ingespeeld waren, zodat hij de volgende zeeslagen glansrijk won.

Het verdere verloop van De Ruyter’s leven is min of meer een anticlimax geworden. Willem III had niet veel op met de altijd zo veeleisende admiraal, want die bleef maar wijzen op de slechte bevoorrading van de vloot, op het veel te lage salaris van de matrozen dat vaak niet eens of veel te laat werd uitbetaald en op het slechte voedsel voor de mannen die hun leven moesten wagen voor het land. Willem zag zijn vriend Cornelis Tromp, de zoon van de beroemde zeeheld Maerten Tromp, veel liever als opperbevelhebber van de vloot. Hij stuurde De Ruyter in augustus 1675 naar de Middellandse Zee met een zo kleine en schandalig slecht toegeruste vloot, dat men zich kan afvragen of hij De Ruyter niet met opzet de dood heeft ingestuurd. De Ruyter wist vermoedelijk dat het zijn laatste reis zou worden. De Spanjaarden hadden expliciet om hem gevraagd als bevelhebber van een hulpeskader tegen de Fransen, omdat ze wisten dat geen van hun vlootvoogden ook maar in de buurt kwam van De Ruyter’s capaciteiten. Hij moest zich onder het bevel van de Spaanse admiraal stellen voor een gezamenlijk optreden tegen de Franse vloot. De beste admiraal van de hele wereld moest dus gaan vechten onder bevel van een onervaren Spaanse edelman.



Model van de Hollandia, een van de schepen waarop De Ruyter heeft gevaren. (Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam)



Er was meer mis met de opdracht. De Ruyter’s successen waren gedeeltelijk het gevolg geweest van zijn uitstekende samenwerking met de topofficieren van zijn vloot. Maar die waren inmiddels bijna allemaal gesneuveld of uit dienst getreden. Hij had nu jonge, onervaren vlagofficieren. De Spanjaarden waren voortreffelijke gastheren als het ging om huldigingen en ontvangsten, maar waardeloze bondgenoten als de tijd voor actie was gekomen. De slag bij de Etna (22 april 1676) werd dan ook door de Spaans-Nederlandse vloot verloren. De Ruyter maakte dat nog net mee. Een kanonskogel schoot een deel van zijn rechtervoet af en verbrijzelde zijn onderbeen. Hij bleef vanaf zijn ziekbed de slag zo goed mogelijk leiden en stierf vijf dagen later. Hij maakte daardoor niet meer mee dat de Spaans-Nederlandse vloot (bijna zonder Spaanse schepen) in mei 1676 bij Palermo vernietigend verslagen werd.

De Ruyters lichaam werd naar Amsterdam gebracht. Hij kreeg, zoals gebruikelijk was als een hoge marineofficier tijdens een zeeslag sneuvelde, een praalgraf en dat kwam hem meer toe dan menige collega. Hij had in meer dan vijftig zeegevechten gestreden en was opperbevelhebber geweest in acht belangrijke zeeslagen. En dat ons land in 1672-1673 als natie heeft kunnen overleven, omringd door zoveel vijanden, is in belangrijke mate aan hem te danken. En toch was Willem iii bij de begrafenis de opvallende afwezige. Hij had het ‘te druk’ om de laatste eer te bewijzen aan de lastige zeeheld die zijn beschermeling Cornelis Tromp zo lang in de weg gezeten had.



Het wegslepen van de het Engelse vlaggenschip Royal James, 14 juni 1666, door Willem van de Velde de Jonge. Aan het eind van de laatste dag van de Vierdaagse Zeeslag is het Engelse vlaggenschip Royal James zo ernstig beschadigd geraakt, dat het uit de strijd wordt genomen. De hele Engelse vloot trekt zich terug, tevergeefs achterna gezeten door de Nederlanders. (Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam)