6 Floris V
1254-1296

Ruiterzegel van Floris V. (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam)
Een Hollandse graaf
en ontevreden edelen
Rond 1950 was geschiedenisles een stuk schoolser dan tegenwoordig. Hele klassen hebben nog braaf zitten opdreunen: ‘Dikke, dikke Arnulf, dikke, dikke flo, dikke flo, dikke flo…’, waarmee een hele reeks graven van Holland, die bijna allemaal Floris of Dirk heetten, werd bedoeld. Bijna geen van die edele lieden was de moeite van het onthouden waard, maar de vijfde graaf Floris wel en niet alleen omdat hij zo dramatisch aan zijn einde is gekomen.
Zoals reeds werd gezegd bij karel de grote (4) gingen de hogere edelen zich geleidelijk aan steeds meer opstellen als zelfstandige vorsten. Dat was ook het geval in het westelijke deel van het land dat later Nederland zou worden en dat formeel deel uitmaakte van het Duitse rijk. De eigenlijke vorst, de koning van Duitsland, liet zich hier nooit zien en had er niets te zeggen. De edelen die heersten over delen van dat gebied vochten voortdurend met elkaar om macht en invloed, en de graven van het Hollandse Huis, al die Dirken en Florissen, waren daar het meest succesvol in. Het graafschap Holland werd een verzameling gebieden die veroverd waren op Vlaanderen, het bisdom Utrecht en de hertog van Brabant, terwijl ook eindeloos gestreden werd met de West-Friezen.
In 1256 zakte de toenmalige graaf van Holland Willem II op een veldtocht tegen de Friezen bij Hoogwoud met zijn paard door het ijs, waardoor zijn vijanden de gelegenheid kregen hem dood te slaan. Zijn zoontje Floris was toen anderhalf jaar oud en kwam onder voogdij te staan, eerst van een oom, later van zijn tante Aleide van Henegouwen. Die stuurde hem naar school om Frans en ‘Diets’, de landstaal, te leren en ook literatuur en geschiedenis. Hij zou in die tijd veel gelezen hebben over ridderlijke deugden als mildheid en hoofse manieren. In 1266 werd hij als twaalfjarige geacht volwassen te zijn, twee jaar later trouwde hij met Beatrijs van Vlaanderen, met wie men hem op zijn tweede al verloofd had. Uit dat huwelijk kwamen twee levensvatbare kinderen voort, die hij allebei uithuwelijkte aan het Engelse hof. Hij verwachtte van Engeland als bondgenoot namelijk veel voordelen. Tussen zijn land (vooral de grootste stad, Dordrecht) en Engeland bestonden intensieve handelsbetrekkingen en Engeland zou ook een nuttige bondgenoot voor hem kunnen zijn in zijn conflict met Vlaanderen over de zeggenschap van het land ten westen van de Schelde. Later kwam er nog een reden voor Floris bij om Engeland te vriend te houden:
hij maakte via het erfrecht aanspraak op de Schotse troon (via zijn bet-overgrootmoeder), maar dat is op niets uitgelopen.
Deze afbeelding van Floris V werd lang na zijn dood gemaakt en is eerder symbolisch bedoeld dan als een getrouw portret. (Stadhuis, Haarlem)
De jonge Floris zag zich vanaf het moment dat hij aan de macht kwam geconfronteerd met vijanden aan alle kanten van het land dat hij geërfd had en hij zou vele oorlogen moeten voeren. Zijn eerste veldtocht, tegen de West-Friezen in 1272, verliep niet erg succesvol want hij was nog onervaren en onderschatte zijn vijand. Deze mislukking moedigde allerlei lieden aan om tegen Floris in opstand te komen: eerst de Kennemers in 1274, daarna de boeren van Water- en Amstelland onder leiding van Gijsbrecht van Amstel, en de inwoners van delen van Utrecht. Maar Floris leerde snel. Hij sloot met de Utrechtenaren een verdrag van onzijdigheid en herstelde de rust in Kennemerland door verschillende concessies te doen en landrecht toe te staan. Dat hield in: marktrechten, vrijstelling van bepaalde tolgelden etcetera. Ook zou hij een aantal ‘huismannen’, lieden die niet volledig vrij waren in hun handelen, verheven hebben tot ‘welgeborenen’. Geleidelijk aan wist hij zijn macht in het oosten te verstevigen. Hij lijfde ook het grondgebied van de edelen van Amstel en Woerden in en maakte hen tot leenmannen van zichzelf en hij wist op twee nieuwe veldtochten tegen de West-Friezen (1282 en 1287-88) heel West-Friesland aan zich te onderwerpen. Daarmee maakte hij zijn grondgebied tot iets dat al heel aardig leek op wat tegenwoordig Noord- en Zuid-Holland en Zeeland is, plus delen van Utrecht die er later weer vanaf zouden gaan.
Het Muiderslot, gebouwd door Floris
V, en de plaats waar hij zelf gevangen werd gezet. (Foto John
Wennips)
Floris was veel meer dan een op gebiedsuitbreiding beluste edelman. Zijn gebied werd doorsneden door talloze brede rivieren. Grote meren en moerasgebieden maakten delen van het land onleefbaar en de wind had bij stormweer vrij spel in het gebied dat niet voor niets Zeeland werd genoemd. Floris stichtte waterschappen voor het onderhouden van dijken, liet dammen en wegen aanleggen, gaf vele dorpen stadsrechten waardoor ze zich economisch veel beter konden ontwikkelen. De bevolking van zijn gebied kwam tot bloei. Daartoe droegen natuurlijk ook de voorrechten bij die hem tijdens zijn eerdere regeringsjaren waren afgedwongen met al die opstanden. Men was hem dankbaar voor die voorrechten: hij kreeg de bijnaam ‘Der Keerlen God’. Maar het leverde hem ook vijanden op: al die lagere edelen die door hem onderworpen waren. Floris had hun macht en invloed en hun mogelijkheden om de bevolking uit te persen sterk ingeperkt, gedeeltelijk ook door baljuwen aan te stellen. Dat waren ambtenaren die rechtstreeks verantwoording aan hemzelf moesten afleggen. Zij moesten onder andere zorgen voor de bestrijding van misdaad, voorheen een van de rechten van de edelen die nogal eens misbruik van hun macht hadden gemaakt. Op deze en vele andere manieren versterkte Floris de centrale macht van zijn regering ten koste van de edelen.
Graaf Floris wilde zijn toenemende macht en rijkdom natuurlijk laten zien. Hij voerde een hofhouding die er wezen mocht en liet dicht bij de kust een slot bouwen, de Ridderzaal in ‘des Graven Hage’, het begin van de stad Den Haag. Ook het beroemde Muiderslot werd door hem gebouwd.
In dat slot zou hij zelf gevangen gezet worden. Dat was het gevolg van het al eerder genoemde conflict met Vlaanderen over de heerschappij over ‘Zeeland bewester Schelde’, het tegenwoordige Zeeuws -Vlaanderen. De Rooms-Koning (de koning van Duitsland) had hem, nadat Floris er lang op had aangedrongen, in 1287 met dat gebied beleend maar Vlaanderen betwistte zijn rechten en ook de Zeeuwse edelen voelden er niets voor dat de macht en invloed van Floris hierdoor nog groter zou worden. Dat leidde tot oorlog tussen Floris, en de Zeeuwse edelen en Vlaanderen. Tijdens een vredesbespreking waarbij aan Floris een vrijgeleide was beloofd werd hij gevangen genomen en pas na het doen van forse concessies kwam hij weer vrij. Hij voelde zich uiteraard niet gebonden aan die zo oneerlijk afgedwongen concessies en verbrak zijn beloften onmiddellijk. Inmiddels was hem wel duidelijk geworden dat hij aan de steun van Engeland in deze kwestie niet veel had, dus ging hij naar Parijs en sloot in december 1295 een bondgenootschap met de Franse koning. De Engelsen hoorden dat al snel en zonnen op wraak voor het verraad van Floris. Zij smeedden een complot met Floris’ oude vijanden, de edelen Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden en Gerard van Velsen. Floris verkeerde in de veronderstelling dat zijn vroegere tegenstanders hadden berust in hun lot van ondergeschikte en ging nietsvermoedend met hen op valkenjacht. Zijn vijanden namen hem gevangen en sloten hem op in het Muiderslot. Vandaar wilden zij hem naar een boot brengen om hem naar Engeland te ontvoeren, maar dat ging niet door. De boeren voor wie Floris zoveel had gedaan, hoorden van het plan en liepen te hoop toen Floris en zijn vijanden het Muiderslot verlieten. Toen duidelijk werd dat de boeren Floris wilden bevrijden, vermoordden zijn vijanden hem. Zo stierf Der Keerlen God op 27 juni 1296, 42 jaar oud, op een manier die nog steeds tot de verbeelding spreekt.
Tolprivilege, verleend door Floris V, voor ‘de lieden die bij de Amstel wonen’, perkament met zegel, 1275. Dit document verschafte Amsterdamse koop lieden vrije doorvaart door de Hollandse wateren.