5 Hebban olla vogala


± 1100


Het geleidelijke ontwikkelingsproces van het Nederlands als taal is niet goed meer na te gaan omdat vrijwel alles wat in de periode rond het jaar 1000 werd opgeschreven, in het Latijn gesteld werd. Toch zijn er wel enkele vroege zinnen bewaard gebleven, die beschouwd kunnen worden als eerste Nederlandse zinnen.


Monnik-schrijvers aan het werk in de abdij van Echternach. (Universiteitsbibliotheek, Bremen)



Het Nederlands op schrift


Wanneer is de taal die wij in dit gedeelte van Europa spraken ‘Nederlands’ geworden? Er ligt een heel proces tussen het gesnuif, het geknor en de oenk-oenk geluiden waarmee de allereerste mensen met elkaar gecommuniceerd zullen hebben en een sonnet van Gerrit Komrij. Niemand zal ontkennen dat het volgende citaat (uit een brief van de 17de eeuwse admiraal Johan Evertsen aan de Staten-Generaal over het verongelukken van een schip) in het Nederlands geschreven werd: ‘Als kunnende niet stevenen boven het Westerhoofd tot Vlissingen, maer tegen deselve sodanig heeft comen te stooten dat aenstonds sonck.’ Toch lijkt de spelling nergens op en klopt de grammatica in onze ogen ook volstrekt niet. Waar ligt het ijkpunt, vanaf wanneer zeggen de neerlandici dat iets een Nederlandse zin is? Het woord ‘Nederlands’ als beschrijving van iets van ons land is overigens pas in zwang gekomen in 1814, toen ons land na de Franse tijd het koninkrijk der Nederlanden werd. Maar we zullen het voor het gemak hier toch gebruiken.

We weten dat tijdens de regering van floris v (6) het ‘Diets’, de volkstaal, meer en meer in zwang kwam, maar die taal werd al eerder gesproken en… ook al wel opgeschreven. Veel neerlandici stellen dat de eerste bewaard gebleven Nederlandse zin voorkomt in een wetboek uit de tijd rond het jaar 600. Die luidt: maltho thi afrio lito (‘Ik zeg je: ik maak je vrij, laat.’ Een laat was een halfvrije). Je moet wel een neerlandicus zijn om daar iets Nederlands in te herkennen.

De eerste ‘literaire’ regeltjes zouden rond het jaar 1100 zijn opgeschreven: Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbindan nu? In hedendaags Nederlands betekent dat: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij; wat wachten we nu? Oftewel: ‘Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik; waar wachten we nog op?’

Dit stukje tekst vereist nogal wat puzzelwerk. De grammatica is nog beroerder dan in het citaat uit de zeventiende eeuw en de spelling is nauwelijks herkenbaar. Maar het ís herkenbaar, dus is het Nederlands? Waarom dan niet de tekst van de oudste doopgelofte die bewaard gebleven is en die veel ouder is (hij dateert van ca. 750 na Chr.)? Die ‘Utrechtse doopgelofte’ eindigt met: Ec gelobo in Got allmechtigen Fadaër. Ec gelobo in Crist, Godes Suno. Ec gelobo in halogem Gost. Zonder moeizame vertaling is wel duidelijk wat hier staat. Het is nog een tikje vreemder dan Hebban olla vogala, maar waarom zou deze oud-Saksische tekst geen Nederlands zijn?



Twee pagina’s uit een getijdenboek. (Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, Den Haag)



Ach, we zullen het de monnik die het liefdesliedje opschreef op de laatste bladzijde van het manuscript dat hij aan het kopiëren was maar gunnen dat hij de eerste was. Want het zou wel eens kunnen zijn dat hij het een beetje moeilijk had. We kunnen wel raden waarom hij dit zinnetje schreef. Hij stond, net als duizenden andere monniken in de Middeleeuwen dag in dag uit gedaan hebben, vele uren achter elkaar aan zijn lessenaar oude Latijnse manuscripten, bijna altijd van religieuze aard, te kopiëren. Dat was immers vóór de uitvinding van de boekdrukkunst (8) de enige manier om kennis te verspreiden. Af en toe moest de ganzenveer die hij gebruikte worden bijgeslepen. Om te zien of het ding weer netjes schreef, maakte zo’n monnik op de laatste pagina van het boek waaraan hij werkte even een pennenproef. Zo zal het in dit geval ook wel gegaan zijn. Maar waarom koos de man voor déze zin? Waarom iets in het Nederlands terwijl hij dag in dag uit in het Latijn sprak en schreef? En waarom een liefdesliedje? Was het lente en zongen de vogels in de kloostertuin? Had hij heimwee naar zijn leven voordat hij intrad? Had hij spijt van zijn celibaatbelofte, was hij misschien verliefd?

Het zijn vragen die minstens even intrigerend zijn als de vraag waarom nou juist van zíjn zinnetje wordt gezegd dat het de eerste tekst is die in het Nederlands geschreven werd.