12 De Republiek


1588 - 1795


In een tijd waarin alle landen geregeerd werden door vorsten, nam de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën een aparte plaats in. De Republiek was een bundeling van in belangrijke mate autonome provincies, met een overkoepelende burgerregering, de Staten-Generaal, en een edelman, de stadhouder, die leiding gaf aan het leger en de zeemacht.

Prins Maurits, de succesvolle veldheer, door Michiel Jansz. van Miereveld, ca. 1617. (Rijksmuseum, Amsterdam)




Johan van Oldenbarneveld, door J. van Miereveld, 1616. (Rijksmuseum, Amsterdam)



Een staatkundig unicum


Bij de beeldenstorm (10) en willem van oranje (11) kwam al aan de orde hoe tijdens het begin van de Opstand een zelfstandige staat ontstond, die Zeeland, Holland, Friesland, Groningen, Utrecht, Overijssel en Gelderland omvatte en daarom de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën werd genoemd. De beginjaren van de Republiek waren vol problemen, want tot 1588 lukte het alleen de watergeuzen de Spanjaarden gevoelige verliezen toe te brengen; op het land konden onze troepen niet op tegen het geduchte Spaanse leger. Maar in 1588 werd een reusachtige Spaanse vloot die was uitgezonden om de Lage Landen en het protestantse Engeland te onderwerpen (de Armada), bijna geheel vernietigd. Bovendien begon een zoon van Willem van Oranje, Prins Maurits, in dat jaar aan een grondige reorganisatie van het leger, waardoor hij erin slaagde de Spanjaarden de baas te worden. Maurits was de eerste ‘stadhouder’ van de Republiek, de opperbevelhebber van de strijdkrachten.

De politieke organisatie van de Republiek was nogal ingewikkeld. De zeven provincies waren formeel wel ‘verenigd’, maar ze hadden vaak tegenstrijdige belangen. De zeeprovincies Holland, Zeeland en in mindere mate Friesland vonden het bijvoorbeeld van het grootste belang dat de scheepvaart ongestoord kon blijven verlopen. De landprovincies stonden voortdurend bloot aan aanvallen van de Spaanse troepen en investeerden hun geld liever in het leger dan in de marine. De Staten van alle provincies hadden een vertegenwoordiging in de Staten-Generaal, allemaal met gelijk stemrecht. Maar de ene staat was toch een beetje gelijker dan de andere, want het rijke Holland betaalde zestig procent van de oorlogskosten en kon daarom in veel gevallen bepalen wat de Staten-Generaal besloot. Besluiten werden overigens vaak nogal traag genomen want elke vertegenwoordiger moest ruggespraak houden met zijn eigen achterban en reisde daarvoor regelmatig terug naar de eigen provincie. Als Holland een zaak wist door te drukken kon een besluit vaak sneller genomen worden. ‘Holland’, dat wil zeggen de regering van wat tegenwoordig Noord- en Zuid-Holland is, werd in sterke mate gedomineerd door de hoogste ambtenaar, de raadpensionaris, Johan van Oldenbarnevelt.

Maurits en Van Oldenbarnevelt werkten jarenlang uitstekend samen. Maurits en zijn halfbroer Willem Lodewijk, die stadhouder was voor de provincies Groningen en Friesland, introduceerden vernieuwingen in het leger waardoor dat leger het beste van de toenmalige wereld werd. Ook de Spanjaarden die heel lang als onoverwinnelijk beschouwd waren, konden daar niet goed meer tegenop. En Van Oldenbarnevelt zorgde ervoor dat de Staten-Generaal genoeg geld vrijmaakten om Maurits zijn werk te kunnen laten doen. Tussen 1588 en 1598 veranderden de verhoudingen tussen Spanje en de Republiek dan ook volkomen. Maurits bevrijdde een groot deel van de door hertog van Alva en een andere Spaanse generaal, Parma, ingenomen gebied. Terwijl Van Oldenbarnevelt op de achtergrond aan de touwtjes trok, werd Maurits met zijn spectaculaire successen een volksheld.

De relatie tussen die twee bleef niet zo goed. Van Oldenbarnevelt drong er in 1600 op aan dat Maurits ging proberen het kapersnest Duinkerken te veroveren. Maurits voelde daar niets voor omdat hij dan veel te diep het vijandelijke gebied zou moeten intrekken. Maar Van Oldenbarnevelt drukte zijn wil door, wat leidde tot de Slag bij Nieuwpoort waarbij Maurits het maar net kon winnen. Dat zette kwaad bloed bij de stadhouder, maar het zou veel erger worden omdat ze verschillende ideeën hadden over wat het beste beleid was voor het land.

Dat conflict kwam tot een climax tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). In 1609 was Spanje oorlogsmoe geworden. Koning Filips ii van Spanje zat altijd slecht bij kas ondanks de grote bedragen aan goud en zilver die vanuit de Nieuwe Wereld werden aangevoerd, want de militaire activiteiten kostten handenvol geld. De Nederlanders hadden twee jaar eerder de gehele Spaanse vloot bij Gibraltar vernietigd, en de Republiek bleek te sterk te zijn om haar op korte termijn te kunnen verslaan. De politieke leiding van Holland wilde ook wel vrede want oorlog was slecht voor de handel. De Zeeuwen zagen de oorlog liever doorgaan omdat het in 1585 door de Spanjaarden veroverde Antwerpen door hen geblokkeerd kon worden. Daardoor vloeide een deel van de voor Antwerpen bestemde handel naar hen toe. Ook Maurits wilde doorvechten, want voor hem had handel minder prioriteit dan militaire actie. Maar Holland (en dus: Van Oldenbarnevelt) drukte zoals zo vaak zijn wensen door, al werd het geen vrede maar een wapenstilstand. Alleen al het feit dat Spanje een bestandsakkoord met de Republiek sloot was een diplomatiek succes: het betekende dat de Republiek een zelfstandige natie was geworden die met andere naties op gelijk niveau kon onderhandelen.

Tijdens dit bestand liep de onenigheid over het te voeren godsdienstbeleid hoog op. De volgelingen van de zeer rechtlijnige, radicale predikant Gomarus eisten dat alle burgers van het land zich hielden aan de calvinistische leer, terwijl de volgelingen van de veel vrijzinnigere predikant Arminius pleitten voor (een beperkte vorm van) godsdienstvrijheid (zie ook bij: de statenbijbel (17). De Gomaristen zetten iedere predikant die het niet met hen eens was uit zijn ambt, de Arminianen probeerden dat met milities tegen te gaan. Van Oldenbarnevelt steunde de Arminianen omdat ook hij vond dat de Republiek geen theocratie moest worden. Maurits vond de instelling van milities echter onacceptabel. Alleen hij en zijn leger mochten de gewapende macht van de Republiek zijn. Uiteindelijk won Maurits met de dreiging van zijn leger het conflict. De milities werden afgeschaft en Van Oldenbarnevelt werd in 1619 wegens landverraad onthoofd. Zijn naaste medewerkers werden tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld (zie bij hugo de groot (16)).



Portret van Frederik Hendrik en profil door Gerard van Honthorst, 1631. (Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, Den Haag)



Het was een tragische ontknoping. Zonder de voortreffelijke staatsman Van Oldenbarnevelt, die geen landverrader was geweest maar alleen andere ideeën dan de stadhouder had over de belangen van het land, werd de politieke leiding besluitelozer. En Maurits zelf was tegen die tijd als opperbevelhebber ook niet meer zo goed als hij daarvoor geweest was. Toen het Twaalfjarig Bestand in 1621 afliep en de oorlog werd hervat, stond de Republiek er al snel veel minder goed voor, dan voordat het bestand was ingegaan. Maar Maurits stierf in 1625 en werd opgevolgd door zijn veel jongere, energieke halfbroer Frederik Hendrik. Die bleek zeer succesvol te zijn bij het heroveren van wat de Spaanse troepen inmiddels weer veroverd hadden en slaagde er ook in aanzienlijke delen van het grondgebied ten zuiden van de grote rivieren te veroveren. Zo kreeg hij de bijnaam ‘de Stedendwinger’.

In de tijd van Frederik Hendrik zou de republiek zich ontwikkelen tot een land met veel meer godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting dan alle andere landen van Europa. Zo werd de Republiek niet alleen een staatkundig unicum in een wereld waar alle landen geregeerd werden door koningen of hoge edelen, maar ook een unicum op godsdienstig gebied.



Zitting van de Staten-Generaal tijdens de Grote Vergadering van 1651, door D. van Delen. (Mauritshuis, Den Haag)