40 Indonesië
1945-1949

Soekarno (1901-1970). (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden)
Een kolonie vecht
zich vrij
Tijdens de tweede wereldoorlog (38) werd de kolonie Nederlands-Indië bezet door de Japanners. Aanvankelijk verwelkomden veel Indonesiërs hen als bevrijders van het koloniale juk, maar al snel bleek dat de Japanners Indonesië alleen maar zagen als een bron van natuurlijke hulpbronnen en goedkope arbeidskrachten. Alle 72000 Nederlanders en 7000 mensen van gemengd Nederlands-Indonesische afkomst werden in concentratiekampen opgesloten en de Indonesiërs zelf werden bij duizenden afgevoerd naar werkkampen. Van deze 300.000 dwangarbeiders kwamen slechts 77.000 naar Java terug. En voor de bevolking die nog wel min of meer normaal kon doorleven werd het leven steeds moeilijker.
Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 verwachtten de Nederlanders dat nu alles weer zou gaan zoals vroeger. Maar tijdens de oorlog was het nationalisme, dat vóór de oorlog al een steeds grotere invloed had gekregen onder de intelligentsia, veel sterker geworden. Soekarno, een van de leiders van de nationalisten, had tijdens de oorlog in samenwerking met de Japanners een redelijk getrainde paramilitaire organisatie opgebouwd. Na het vertrek van de Japanners had hij dus een kant en klare beweging waarmee hij ging werken aan de zelfstandigheid van Indonesië. Hij kreeg er de ruimte voor. De Engelsen namen op Java de macht van de Japanners tijdelijk over zolang de Nederlandse regering dat zelf nog niet kon doen, maar ze hadden veel te weinig mensen tot hun beschikking om overal orde en rust te handhaven. Daarom hielden ze de Nederlandse troepen voorlopig weg van alle gebieden waar de nationalisten sterke invloed hadden, om onrust en gewelddadigheden te voorkomen. Zelf beperkten ze zich tot het opsporen van Britse gevangenen en ze lieten het toezicht op de Nederlanders en andere niet-Engelse gedetineerden over aan de nog steeds aanwezige Japanners.
Onder druk van radicale jongeren riep Soekarno, bijgestaan door Hatta, op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid uit. Deze gebeurtenis wordt hier weergegeven in een Indonesisch schoolboek.
Het gevolg was een machtsvacuüm waarin de nationalisten alle ruimte kregen om de toen nog steeds overwegend Nederlandsgezinde bevolking op te zetten tegen de koloniale overheid. Groepen pemuda’s (jonge mannen, gewapend met messen en bamboe speren) patrouilleerden op de straten en vielen Nederlanders en Indische Nederlanders aan. In de periode tussen oktober 1945 en maart 1946, toen de Nederlandse troepen eindelijk arriveerden, vermoordden zij ongeveer drieduizend mensen. Alle Nederlanders, Indische Nederlanders en Chinezen leefden in continue angst voor terroristen. Dat was vooral op Java het geval. In verder buiten het centrum gelegen gebieden hadden de Amerikanen de zaak veel beter onder controle dan de Engelsen op Java en was het nationalisme ook minder uitgesproken.
Reeds twee dagen na de capitulatie van de Japanners vaardigde Soekarno een onafhankelijkheidsverklaring uit, die overigens pas enkele dagen daarna op de radio werd uitgezonden. Proklamasi. Kami bangsa Indonesia dengan ini menjatakan kemerdekaan Indonesia… ‘Wij het volk van Indonesië, verklaren hierbij dat Indonesië onafhankelijk is…’ De Nederlandse regering accepteerde dat niet en stelde dat zij wel akkoord kon gaan met een overgangsperiode van 25 jaar, waarna Indonesië als zelfstandig onderdeel van het koninkrijk zou verdergaan. Maar dat werd door de nationalisten niet geaccepteerd.
In de periode die volgde, tot de overdracht van de soevereiniteit op 27 december 1949, vonden eindeloze onderhandelingen plaats, terwijl de nationalisten tegelijkertijd een guerrillaoorlog voerden tegen het Nederlandse leger. Nederland reageerde op het vastlopen van de onderhandelingen (het gevolg van weigering van beide kanten om concessies te doen) met militair ingrijpen: de eerste politionele actie van juli 1947, waarbij grote gebieden op Java en Sumatra op de nationalisten veroverd werden. Later volgde nog een tweede politionele actie. Daarbij werd van beide zijden zeer wreed opgetreden. Zoals gewoonlijk bij dit soort ongeregelde oorlogvoering waren vooral de mensen in de dorpjes, die alleen maar rust en vrede wilden, daarvan de dupe.
Leden van de door Soekarno opgezette militie. (Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam)
Intussen kwam het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië weer op gang. Planters keerden terug naar hun ondernemingen, de export van natuurlijke hulpbronnen en landbouwproducten ging weer geld opleveren. En van dat geld investeerde Nederland een aanzienlijk percentage in de kolonie zelf. Maar de Verenigde Staten zagen toekomst voor een onafhankelijk Indonesië. De VS hadden vanuit hun eigen geschiedenis een uitgesproken antikoloniale instelling en bovendien meenden zij in Soekarno een bondgenoot te kunnen hebben tegen de groeiende invloed van het communisme in Azië. Zij gingen druk uitoefenen op de Nederlandse regering om toe te geven. En dat konden zij, omdat Amerika met het zogenaamde Marshallplan bezig was alle West-Europese landen, inclusief Duitsland en Italië, met gigantische financiële steun weer op de been te helpen. De vernietiging van het economische leven in Europa was dusdanig, dat het anders zeer veel langer geduurd zou hebben om te herstellen van de oorlogsjaren. Ook Nederland werd dus geholpen, maar kreeg nu te horen dat, als de Nederlanders halsstarrig bleven volhouden aan het bezit van Indonesië, de Marshallhulp zou worden ingetrokken. Nederland kwam op die manier alleen te staan, en ook binnenslands gingen steeds meer stemmen op om de onafhankelijkheid van de Indonesiërs te erkennen. En zo kwam het eind 1949 tot een overeenkomst waarbij Indonesië bevestigd werd als een federale staat binnen een Nederlands-Indonesische unie. Voor Nederland had die constructie tot doel, de grote Nederlandse industriële en agrarische belangen in de archipel veilig te stellen.
Maar bij die overeenkomst was niets afgesproken over de toekomstige status van Nieuw-Guinea. De Republiek Indonesia ging ervan uit dat westelijk Nieuw-Guinea hoorde bij haar territorium, maar Nederland was daar faliekant tegen. Dat standpunt werd vooral ingenomen als gevolg van de kater van het verlies van de grote kolonie. ‘Niet óók nog Nieuw-Guinea!’ Het gevolg was een toenemende verslechtering van de relaties tussen de twee landen en dat werd erger toen een opstand van voormalige militairen van het knil (het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) op Ambon bloedig onderdrukt werd. In 1956 zegde Indonesië eenzijdig de Unie op. De onderlinge spanningen over Nieuw Guinea leidden in 1958 tot nationalisatie van de Nederlandse ondernemingen in Indonesië en op 17 augustus 1960 verbrak Indonesië alle diplomatieke banden met ons land. Pas na het vertrek van Soekarno in 1967 zouden de betrekkingen weer genormaliseerd worden.
Op 27 december 1949 droegen minister-president Willem Drees en Koningin Juliana de souvereiniteit van Indonesië (met uitzondering van Nieuw Guinea) over aan de vertegenwoordiger van de nationalisten, Mohammed Hatta.
Voor Nederland bleek het ‘verlies’ van Indonesië lang niet zo’n economische ramp te zijn als velen hadden verwacht. Gedeeltelijk door de Marshallhulp, maar vooral ook door het aantrekken van handel en industrie van West-Europa werd Nederland veel welvarender dan het voor de oorlog was geweest. De ontdekking van een reuachtige gasbel (49) onder onze bodem heeft daartoe natuurlijk ook veel bijgedragen. De grootste problemen hadden de ongeveer 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders die hun bezittingen in Indonesië kwijtraakten en naar Europa moesten vluchten wegens de groeiende anti-Nederlandse stemming. Zij troffen in Nederland een maatschappij aan met een compleet andere leefwijze, een ander klimaat en een andere recente geschiedenis. De Nederlanders in Europa hadden weinig begrip en aandacht voor wat de repatrianten hadden meegemaakt, met de herinnering aan hun eigen Tweede Wereldoorlog nog zo vers in het geheugen.
De sultans van Yogyakarta en Solo zijn nakomelingen van Penembahan Senapati, de legendarische stichter van het tweede Mataramrijk. Zij brengen nog elk jaar een offer aan de godin van de zuidzee, Ratu Kidul. Deze godin wordt beschouwd als de beschermster van hun rijken. Op deze foto brengt de sultan van Yogya dit offer op het strand vlakbij Parangtritis aan de zuidkust van Midden-Java.
Het ziet ernaar uit dat het onafhankelijk worden van Indonesië op de lange duur meer problemen heeft opgeleverd voor de bevolking van het land zelf, dan voor de Nederlanders. In de decennia voor de oorlog was Nederland overgegaan op een veel verantwoordelijker bestuur van de kolonie dan daarvoor: de ‘ethische politiek’ (zie bij max havelaar (31)). Dat proces zou op langere termijn geleid hebben tot autonomie van het land, als het niet was afgebroken door de verovering van Indië door de Japanners. Nu werd het land ook wel autonoom, maar de bevolking viel van de regen in de drup. Soekarno en zijn familie en vrienden hebben van het land een privé-wingewest gemaakt en hun opvolgers zijn niet veel beter. Vanaf het begin heeft de regering van Indonesië zich schuldig gemaakt aan corruptie op grote schaal, aan nepotisme en aan het vernietigen van de cultuur van niet-Javaanse volkeren in de archipel. Vanuit het overbevolkte Java worden grote aantallen Javanen op andere eilanden gevestigd, waarna de autochtone bevolking zich weggedrukt ziet uit alle posities die macht of welvaart kunnen geven. En ook op Java zelf is menige oudere Indonesiër zich zeer bewust van het feit dat het (de laatste decennia) zo slecht nog niet geweest was onder het bestuur van Nederland. Veel oudere Nederlanders denken nog steeds weemoedig terug aan ‘Tempo Doeloe’, en de Nederlandse toerist komt in Indonesië vaak oudere mensen tegen die graag Nederlands met hem willen praten en hun hart luchten over hun eigen regering. Een regering die acties van paramilitaire moslimorganisaties tegen christelijke gemeenschappen negeert en misdaden door het leger, die bijvoorbeeld op Timor en Ambon op grote schaal gepleegd zijn, ongestraft laat.
Het is moeilijk om een neutraal oordeel te vellen, want er is natuurlijk ook een andere visie mogelijk. Het systeem van kolonialisme is voor velen gewoon onacceptabel. Hoe ze het ook doen, mensen hebben het recht om hun eigen land te regeren. De tijd waarin arrogante blanke mensen uit Europa de ‘inlanders’ wel eens even zullen leren hoe ze moeten leven is definitief voorbij.
Luitenant-gouverneur-generaal Van Mook ging er op aandringen van de Britse bevelhebber toe over met de republikeinen te praten. Dat werd in Nederland niet begrepen en niet geaccepteerd. Stormen van kritiek op zijn optreden ontstonden in Nederland. De bovenstaande afbeelding is daarvan een voorbeeld.