48 Veelkleurig Nederland


vanaf 1945


Sinds eeuwen komen grote groepen mensen 
naar Nederland en doorgaans leverde dat betrekkelijk weinig problemen op. Met de komst van een zeer groot aantal moslims is een spanningsveld ontstaan tussen twee totaal verschillende levenswijzen. Daarop heeft onze samenleving nog geen antwoord gevonden, wat kan leiden tot radicalisering aan beide kanten.


De multiculturele maatschappij


In de loop der eeuwen hebben veel mensen hun toevlucht gezocht in ons land. Aanvankelijk vanwege de (soms toch wel betrekkelijke) godsdienstvrijheid, later omdat ze in ons welvarende land een nieuwe toekomst hoopten op te bouwen. In 16de eeuw waren het de joden uit Spanje en Portugal, en tijdens de Opstand weken tienduizenden hervormden uit de door Spanje bezette gebieden uit naar de noordelijke Nederlanden. Die mensen namen hun vakkennis, hun ondernemingszin, hun internationale contacten en (als ze de kans hadden gekregen) hun kapitaal mee en vonden doorgaans betrekkelijk snel een niche in onze maatschappij. In de 18de eeuw vluchtten de Hugenoten uit Frankrijk naar ons land, en in de loop der tijd vonden kleinere immigratiegolven plaats. Maar al die mensen deelden in belangrijke mate dezelfde culturele erfenis, of zochten die erfenis juist, vanwege de vrijheid van godsdienst en meningsuiting.

Vanaf 1945 kwamen andere stromen immigranten naar ons land. Nederlanders die in Indië gewoond en gewerkt hadden werden door de nationalistische regering van Indonesië verdreven en grote aantallen Indische Nederlanders en anderen die met het vroegere koloniale regime vereenzelvigd werden kwamen met hen mee. Dat was al lastiger voor beide partijen: de levensstijl in de tropen was zo anders geweest dan in ons ‘koude kikkerland’, en er was veel minder overeenkomst tussen de geschiedenis van de nieuwe Nederlanders en de oude. De Indonesiërs trokken zich vaak terug in hun eigen groep maar ze vormden geen ‘gevaar’ in de ogen van de autochtone Nederlanders, want ze probeerden niet hun eigen levensstijl op te dringen aan de mensen die hier al langer woonden. De Molukkers vormden een uitzondering. Toen zij merkten dat de strijd om hun droom, een vrije Republiek der Zuid-Molukken, te verwezenlijken nooit door de Nederlandse regering gesteund zou worden, probeerden ze aandacht te krijgen voor hun probleem door terreuracties, zoals een treinkaping bij Beilen (1975) en het bezetten van de Indonesische ambassade. Dat bracht veel onrust teweeg, maar het heeft niet lang geduurd. Tegenwoordig vormt ook die groep geen probleem meer voor de rust en de stabiliteit van onze samenleving.

Ook in Suriname en de Antillen kozen heel veel mensen ervoor om naar Nederland te gaan, in plaats van af te wachten hoe de ontwikkelingen in de autonoom geworden overzeese gebiedsdelen zouden verlopen. Zij zijn in het begin van hun verblijf in Nederland wel een probleem geweest: velen van hen kwamen zonder noemenswaardige scholing hier en werden bij het begin van hun verblijf geconfronteerd met een realiteit die sterk afweek van hun verwachtingen. Zij vonden geen werk en belandden nogal eens in de marge van de samenleving, in de prostitutie of de criminaliteit. Ze kregen vaak ook minder kansen dan ze verdienden want veel Nederlanders voelden zich toch wat bedreigd met zoveel nieuwe mensen van een duidelijk andere afkomst, en gingen ‘zwarten’ discrimineren. Maar de mensen uit

onze vroegere koloniën hadden nog steeds iets van een gemeenschappelijke geschiedenis met Nederland en spraken Nederlands. Ze hebben inmiddels bijna allemaal hun plaats in onze samenleving gevonden, ze zijn ‘geïntegreerd’ en vormen, op een betrekkelijk klein aantal Antilliaanse jongeren na, ook geen probleem meer voor de Nederlandse maatschappij.



Zo harmonisch als deze jonge mensen met diverse etnische achtergronden aan het studeren zijn, gaat het helaas niet altijd. Maar dit is dan ook een foto uit een reclamefolder van de regering.


Behalve deze grote groepen mensen kwamen vanaf de jaren vijftig politieke vluchtelingen uit allerlei landen naar ons land. Oost-Europeanen, Chilenen, Ethiopiërs, Tamils, Koerden, Vietnamezen en nog heel veel anderen vluchtten uit landen waar hun politieke vrijheid werd beknot of waar ze vanwege ras of afkomst vervolgd werden. Maar terwijl zulke vluchtelingenstromen in het verleden goed in onze maatschappij konden worden opgenomen, verliep dat nu minder goed. Al kort na het op gang komen van die stroom begon een periode van werkloosheid, en de taalbarrière speelde hen parten. Aangewezen op de sociale voorzieningen, bleven de asielzoekers vaak buiten de gewone economie. Hun aantallen bleven doorgaans echter wel beperkt, in tegenstelling tot de grote categorie ‘gastarbeiders’ van Marokkaanse en Turkse afkomst.




Ook voor mensen uit de voormalige koloniën was het toch een hele cultuurshock om van een ‘Punda’ in Willemstad te verhuizen naar detorenflats van de Bijlmer in Amsterdam. (Links) ‘Steegjes van Punda 1999’, Windstraat. (Foto Florimon van Putte) (Rechts) De torenflats van de Bijlmer in Amsterdam.



Na de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse economie in snel tempo weer opgebouwd, en in de jaren zestig was daardoor grote behoefte ontstaan aan goedkope arbeidskrachten, vooral voor werk dat de gewone Nederlanders niet wilden doen. Vooral na 1970 stroomden honderdduizenden Turken en Marokkanen naar ons land. De ‘gastarbeiders’ leerden tijdens hun verblijf niet of nauwelijks Nederlands spreken, woonden op zichzelf in vaak zeer armoedige omstandigheden en raakten eraan gewend hun familie in het land van afkomst financieel te steunen. Zij voelden er niets voor om terug te gaan en omdat in Nederland een werkloze een uitkering krijgt, hoefden zij dat ook niet. Nederland was er nu aan gewend te beschikken over een reservoir van goedkope, ongeschoolde, weinig veeleisende en werkwillige arbeidskrachten, dus ondanks de groeiende werkloosheid bleef naar déze werkkrachten wel vraag bestaan. Men bleef hen dus aantrekken, en zo kwamen meer dan een kwart miljoen mensen uit het Middellandse-Zeegebied naar ons land.

Dat aantal was groot, maar Nederland heeft wel vaker grote aantallen vreemdelingen opgenomen. Deze keer betrof het echter mensen die een totaal andere levensovertuiging hebben: de Islam. Voor moslims zijn kerk en staat nauw verweven, in tegenstelling tot de scheiding van kerk en staat die een grondbeginsel van westerse samenlevingen is. De aanwezigheid van een zeer aanzienlijk aantal laag opgeleide mensen met een overtuiging die ronduit strijdig is met die van de autochtonen; mensen die overtuigd zijn van de ongelijkheid van mannen en vrouwen en van de zondigheid van homoseksualiteit; mensen die in tijden van werkloosheid in hoge mate afhankelijk zijn van sociale uitkeringen; mensen die in het kader van ‘gezinshereniging’ een vrouw zoeken in het land van herkomst en die naar Nederland halen; mensen die niet gewend zijn hun kinderen op te voeden tot verantwoordelijke burgers in onze samenleving zodat die onbegeleid opgroeien, te vroeg van school gaan en opgroeien tot kanslozen, wordt door steeds meer autochtone Nederlanders gezien als een bedreiging voor hun normale manier van leven. Vooral omdat veel van die toekomstige kanslozen erg gevoelig blijken te zijn voor de radicale boodschap van islamistische mullahs en kiezen voor de strijd tegen de westerse maatschappij, de Jihad. De aversie van de autochtone bevolking wordt nog versterkt door de overstelpende hoeveelheid buitenlanders in bepaalde wijken van de grote steden, waardoor oorspronkelijke bewoners zich vervreemd voelen in hun eigen stad.

Het hoeft niet zo’n probleem te zijn, als we de uitdaging oppakken om er creatief op te reageren. Populistische slogans als ‘Alle moslims het land uit’ zijn net zo inadequaat als gewapende strijd tegen de maatschappij. In een land waarin onderling overleg al sinds heel lang de plaats heeft ingenomen van onderdrukking, moet het mogelijk zijn om tot een nieuw soort samenleving te komen. Er wordt tegenwoordig meer dan vroeger nadruk gelegd op het feit dat als men wil profiteren van de voordelen van de verzorgingsstaat, dat ook verplichtingen met zich mee brengt. Nieuwkomers hoeven natuurlijk hun godsdienst, hun overtuigingen of hun levenswijze niet op te geven, zolang ze dat ook niet eisen van de mensen die al langer in dit land gewoond hebben. Van nieuwkomers kan wél worden gevraagd dat ze doen wat ze kunnen om te integreren. Dat ze Nederlands leren spreken, hun best doen om werk te vinden of een goede opleiding te volgen, en zich opstellen als verantwoordelijke ouders die hun kinderen opvoeden tot mensen die zich sociaal kunnen gedragen. Kortom: zich inspannen om te participeren in de Nederlandse samenleving.



Sinterklaasfeest op Curaçao. Een voorbeeld van hoe twee culturen op grote afstand zich kunnen mengen. (Foto Catrien Ariéns)



Daar staan natuurlijk ook verplichtingen voor de autochtone Nederlanders tegenover. Er wordt nog veel te veel gediscrimineerd op afkomst, geloof of huidskleur. Dat is niet alleen onrechtvaardig, het is ook dom. Want al die nieuwkomers zijn hier nu, en wie in het meest welvarende deel van de planeet woont, moet het niet gek vinden dat anderen daar ook graag willen wonen. Het zou voor alle Nederlanders goed zijn als iedereen in dit land een kans krijgt volwaardig deelgenoot van onze maatschappij te worden. Anders wordt misschien ook ons deel van de aarde binnen enkele decennia onleefbaar.

Er zal tijd nodig zijn. Ook de vorige immigrantenstromen hebben tijd nodig gehad om een plaats te vinden in onze maatschappij en deze groepen beginnen met een grotere achterstand. Maar recent onderzoek heeft aangetoond dat het de goede kant op gaat. Ruim een derde van de Turken en Marokkanen heeft inmiddels een baan op middelbaar niveau of hoger. Voor de tweede generatie Marokkanen is dat al bijna de helft. Bij werkende Turken en Marokkanen blijven vrouwen nauwelijks achter bij mannen als het gaat om een baan op middelbaar niveau of hoger. In de afgelopen vijftien jaar is de middenklasse onder Turken, Marokkanen en Antillianen in omvang verdubbeld. En het aantal niet-westerse allochtone ondernemers is in tien jaar tijd bijna verdrievoudigd. In economisch opzicht gaat het dus niet zo slecht met de integratie van de Turken en Marokkanen. Onze samenleving heeft echter nog geen antwoord gevonden op de vraag hoe de integratie ook op cultureel en sociologisch gebied bevorderd kan worden.