34 Aletta Jacobs
1854-1929

Borstbeeld van Aletta Jacobs, voor de Universiteit van Groningen. (Foto E. Zijlstra)
Vrouwenemancipatie
Aletta Jacobs was het achtste kind van een joodse dorpsarts in wiens gezin het joodse geloof goed gecombineerd werd met integratie in het algemene leven. Voor jongens hield dat in dat ze konden kiezen wat ze later wilden doen, maar voor Aletta als meisje betekende het dat ze naar een ‘jongedamesschool’ zou gaan, en dat vond ze een vreselijk idee. Al die lessen in keurig gedrag en het goed gedoseerd invoegen van Franse woorden en uitdrukkingen om te laten zien hoe beschaafd ze was, vond zij pure tijdverspilling. Zo werd je afgericht tot een aangepaste echtgenote die later alleen goed was voor handwerken en het huishouden doen. Juist in die tijd stimuleerde de liberaal Thorbecke de oprichting van goed gehuisveste en van onderwijsmateriaal voorziene Hogere Burgerscholen (hbs), maar die waren alleen bedoeld voor jongens.
Aletta wist al vanaf haar zesde jaar dat ze dokter wilde worden en haar protesten tegen haar vaders toekomstplannen met haar hielpen in zoverre, dat ze Grieks en Latijn mocht leren en zich mocht gaan voorbereiden op het leerlingapothekersexamen. Nadat ze dat met glans had gehaald, adviseerde men haar om door te leren voor apotheker omdat men verwachtte dat collega-studenten van die studierichting minder weerstand zouden hebben tegen een meisje als student, dan medische studenten. Tijdens de medische studie zou ze immers hoogst onvrouwelijke dingen moeten doen, zoals snijden in kadavers bij anatomieles. Maar Aletta wist wat ze wilde en schreef een brief aan Thorbecke met het verzoek te worden toegelaten tot academische lessen. Thorbecke antwoordde niet aan haar maar aan haar vader, en schreef dat het goed was. Zo kwam ze als eerste studente in de Universiteit van Groningen. Ooit had één andere vrouw colleges mogen volgen, in Utrecht, maar dat moest ze doen achter een gordijntje om de andere studenten niet af te leiden.
Aletta bleek een uitstekende studente te zijn. Na haar doctoraalexamen in Groningen gedaan te hebben ging ze naar Amsterdam voor het praktijkgedeelte van haar studie. Daar was de sfeer ten aanzien van haar minder liberaal, maar ook daar bleek ze een uitstekende studente en in 1878 haalde ze haar artsexamen. Inmiddels had ze verontwaardigd gezien hoe onbehouwen de patiënten door de ziekenverzorgers behandeld werden en hoe onontwikkeld de mensen waren die het verzorgende werk moesten doen. Aan die misstanden probeerden niet de artsen iets te verbeteren, maar dames uit gegoede kringen die ijverden voor verbetering van de opleiding van verpleegsters. Ook de kille manier waarop artsen en studenten omgingen met, bijvoorbeeld, prostituees stond haar tegen.
In Amsterdam rondde ze haar opleiding af door te promoveren en daarna bracht ze vijf maanden door in Londen, waar ze kennis maakte met radicale vrijdenkers die een grote invloed op haar hebben gehad. In die periode begon haar strijd tegen conformisme en schijnheiligheid, en voor openheid over seksualiteit, vrije liefde, feminisme en vrouwenkiesrecht. Voor dat laatste werd in Engeland al vanaf 1865 gestreden, een strijd die 60 jaar zou duren. Na deze Engelse periode vestigde zij zich als eerste vrouwelijke arts van Nederland in Amsterdam. Dat werd pioniersarbeid. Ze moest op ongebruikelijke tijden door straten gaan waar een vrouw niet hoorde te komen, ze moest uitleggen waarom ze even hoge rekeningen indiende als haar mannelijke collega’s, en het duurde een tijd voordat men ging inzien dat het mogelijk was om tegelijk een aantrekkelijke vrouw te zijn, én een goed wetenschapper.
Briefkaartactie. (Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, Amsterdam)
Ze moest ook invulling geven aan de manier waarop het artsenberoep door een vrouw kon worden uitgeoefend. Alleen verloskunde? Vooral steun biedend? Of gewoon alles doen wat mannelijke artsen deden? Aletta deed alles, maar in sommige opzichten meer: ze hield gratis spreekuur voor arme vrouwen, deelde voorbehoedmiddelen uit aan vrouwen zodat die niet ieder jaar zwanger werden, hielp prostituees met geslachtsziekten op een veel humaner manier dan die gewend waren. Ze merkte dat winkelmeisjes die soms wel elf uur per dag moesten staan, daar allerlei lichamelijke klachten door kregen. Ze slaagde erin een wet te laten aannemen die winkeliers verplichtte ‘zitgelegenheid’ voor winkelmeisjes in te richten. Haar optreden trok de aandacht. Vrijdenkers wilden haar leren kennen, ze kreeg de ruimte voor haar eerste feministische publicaties. En Amsterdam was daar de goede plaats voor, want juist in die tijd (1880) veranderde daar de sfeer van conformistisch naar radicaal en progressief.
Aletta Jacobs is het meest bekend geworden door haar strijd voor vrouwenkiesrecht. In 1881 werd door vrouwen die zich ‘feministen’ noemden een Bond voor Algemeen Kiesrecht opgericht. Aletta probeerde zich in 1883 te laten registreren als kiesgerechtigde en toen dat werd geweigerd ging ze in beroep. Ze wees erop dat in de grondwet niets werd gesteld over het uitsluiten van vrouwen bij verkiezingen. Dat had averechts effect: prompt werd het woord ‘mannelijk’ toegevoegd aan de bepalingen die stelden wie mocht kiezen.
De ‘bond’ werd in 1894 een Vereniging, waarvan de leden lezingen hielden en demonstraties organiseerden om de bevolking bewust te maken van het onrechtvaardige van de positie van de vrouw. Ze deden het ook door te lobbyen en te netwerken met sympathiserende liberalen en socialisten en in 1917 behaalden zij hun eerste overwinning: vrouwen kregen passief kiesrecht, wat betekende dat zij nog niet mochten stemmen maar al wel verkiesbaar konden zijn. Het eerste vrouwelijke kamerlid werd dus gekozen door een volledig mannelijk electoraat (in 1918). Pas in 1919 werd het vrouwen boven de 25 jaar toegestaan om zelf hun stem uit te brengen. Dat deden ze voor het eerst bij de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam in 1921, en het jaar daarop bij de kamerverkiezingen. Men zou nu een golf van vrouwelijke kamerleden verwachten, maar die bleef uit. In 1922 waren maar zeven van de honderd kamerleden vrouw, in 1929 waren het er acht en in 1933 maar vier. Zeker in het begin zal het grote aantal vrouwen die lezen noch schrijven konden daarbij een rol gespeeld hebben. Alleen gelaten in het stemhokje wisten ze vaak niet wat te doen. Er zullen in die tijd erg veel ongeldige stemmen uitgebracht zijn.
Hoewel hiermee een grote verbetering van de positie van de vrouw in onze maatschappij tot stand gekomen was, bleven de vrouwen in heel veel opzichten nog in een ondergeschikte positie staan ten opzichte van de mannen. Ze kregen minder betaald voor hetzelfde werk, ze moesten in het contact met mannen het initiatief aan hen overlaten als ze ‘nette meisjes’ waren, ze werden geacht bepaalde beroepen niet uit te oefenen en hun kansen op een carrière die hen op hogere en meer invloedrijke posities zou kunnen brengen waren vaak zeer gering. In de jaren zestig van de vorige eeuw heeft een tweede ‘feministische golf’ daar veel verbetering in gebracht, onder andere door actiegroepen als de Dolle Mina’s. In 1980 werd de wet ‘Gelijke behandeling’ aangenomen.
Stemoproep voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 5 juli 1922, gericht aan Rosa Manus. Rosa Manus (1881-1943) was tussen 1910 en 1940 een van de belangrijkste leidende figuren_van de vrouwenbeweging. (Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, Amsterdam)
Maar zelfs nu nog is er zoiets als een ‘glazen plafond’ dat het moeilijk maakt voor vrouwen om door te dringen tot de top van grote bedrijven. Als reactie daarop wordt tegenwoordig wel ‘positieve discriminatie’ toegepast: bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan een vrouw. En bij verkiezingen moet een politieke partij van goeden huize komen als hij niet voldoende vrouwen op verkiesbare plaatsen zet. Die vrouwen worden door vrouwelijke kiezers dan vaak met voorkeurstemmen gekozen. Toch is nog steeds het percentage topmensen in het zakenleven en in de wetenschap opmerkelijk laag en in veel godsdiensten en kerkgenootschappen is nog lang geen sprake van gelijke behandeling.