46 Suriname en de Nederlandse Antillen


vanaf 1945


Het onafhankelijk worden van Suriname 
heeft de bevolking van dat land vooralsnog niet veel goeds gebracht, omdat corrupte 
en criminele leiders nog steeds veel invloed hebben. Ook de autonome status van Aruba 
en de vijf Nederlandse Antillen heeft nog lang niet geleid tot een situatie waarin volledige zelfstandigheid een reële optie is.


Op 15 december 1954 kwam het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden tot stand. Met het Statuut werd de koloniale relatie beëindigd en een nieuwe rechtsorde aanvaard, waarin alle landen een gelijkwaardige positie verkregen. Aanvankelijk gold het Statuut voor drie landen: Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Suriname werd in 1975 onafhankelijk en verliet daarmee het Koninkrijk. Sinds 1986 geldt het Statuut opnieuw voor drie landen: Aruba neemt sindsdien een gelijkwaardige plaats in naast Nederland en de Nederlandse Antillen.



De decolonisatie van de West


De dekolonisatie van Suriname en die van de Nederlandse Antillen zijn in de canon voor de vaderlandse geschiedenis ondergebracht in één venster. Het verloop van die processen en de uiteindelijke staatsvorm van de twee gebieden zijn echter zo verschillend dat we ze hier apart zullen bespreken, om te beginnen met Suriname.

Rond 1970 werden over de hele wereld de kolonies van de grote mogendheden zelfstandig. De meeste Nederlanders vonden het dan ook niet vreemd dat ook de regering van Suriname eiste dat het land onafhankelijk werd gemaakt van Nederland. In Suriname zelf waren echter lang niet alle mensen enthousiast over het idee. Er werd op grote schaal tegen gedemonstreerd en tienduizenden Surinamers reisden overhaast af naar Nederland. Want Suriname was een land van diverse volkeren en rassen, met verschillende belangen. De Javanen wilden eigenlijk alleen maar terug naar Indonesië en waren niet erg geïnteresseerd in wat met Suriname moest gebeuren. De Hindoestanen (de mensen waarvan de (voor)ouders uit India of Pakistan kwamen) vreesden overheersing door de creolen (mensen van Afrikaanse origine). Tweederde van alle overheidsfuncties waren toen al in handen van creolen. Het was vooral de creoolse elite die autonomie nastreefde, want die liep aan tegen het feit dat Nederlandse instanties het hoogste gezag in Suriname uitoefenden. De creolen waren de bevolkingsgroep met de langste geschiedenis in Suriname en vonden dat zij de ‘echte’ Surinamers waren.



Henck Arron (1936), de leider van de creolen die de drijvende kracht_was achter het onafhankelijkheidsstreven van de Surinamers. (Foto Roy Tjin)



In 1950 werden de creoolse leiders en de Nederlandse regering het eens over een ‘interim-regeling’, die neerkwam op een belangrijke mate van autonomie. Dat leek voor beide partijen voldoende te zijn, maar creoolse studenten in Amsterdam waren niet tevreden. Zij wisten dat Nederlands-Indië zich compleet had vrijgemaakt en wilden een Surinaams-creoolse cultuur. Hun streven werd zelfs door veel creolen niet gesteund en de door de creoolse nationalisten opgerichte Partij voor Nationalistische Politiek (pnr) bleef de enige partij die streefde naar onafhankelijkheid. Creolenleider Henck Arron eiste in 1970 onafhankelijkheid in 1974, maar Jagernath Lachmon, de leider van de Hindoestanen, vond onafhankelijkheid ‘de eerstkomende 25 jaar’ geen optie. De tegenstelling tussen creolen en Hindoestanen werd steeds scherper. Na de verkiezingen van 1973 zat geen enkele Hindoestaan in de regering en geen enkele creool in de oppositiebanken.

De meeste Nederlanders wilden af van het imago van kolonialisten en met name de Partij van de Arbeid sprak zich uit voor onafhankelijkheid van Suriname zo spoedig mogelijk. 73% van de Nederlandse bevolking was het daarmee eens. Dat kwam gedeeltelijk omdat intussen een massale stroom Surinamers naar Nederland op gang gekomen was. Men hoopte dat daaraan een einde zou komen als het land onafhankelijk werd en Nederland al die ‘buitenlanders’ verder zou kunnen weigeren. De besprekingen eindigden met het, op 25 november 1975 feestelijk gevierde, onafhankelijk worden van het land. Hindoestaanse politici waarschuwden dat de bevolking van het land totaal geen idee had wat onafhankelijkheid eigenlijk zou inhouden. Er was namelijk zo goed als niets gedaan om de mensen in te lichten over voor- en nadelen van onafhankelijkheid.

Eind 1975 waren meer dan 100.000 Surinamers naar Nederland vertrokken. Het zouden er uiteindelijk 350.000 worden, al daalde het aantal emigranten de eerste jaren na de onafhankelijkheid wel sterk. De toestand van het land leek namelijk wel rooskleurig. De bauxietmijnen leverden veel geld op en Nederland zou nog lange tijd forse ontwikkelingshulp blijven geven. De regering maakte plannen om verder van de hoofdstad gelegen delen van het land te ontwikkelen en de infrastructuur te verbeteren en meer bronnen van inkomsten voor het land dan alleen bauxiet aan te boren. De landbouw ontwikkelen, andere delfstoffen zoeken.

Maar het zou minder goed lopen dan verwacht. Met een ambtenarenapparaat van 35% van de bevolking en als gevolg van het verspillen van geld door de import van consumptiegoederen en de bouw van onnodige en zeer kostbare prestigeprojecten ging het slecht met de economie. Dat werd verergerd door de corruptie van regeringsambtenaren. Veel mensen verdienden een vorstelijk salaris zonder er iets voor te hoeven doen. De overheid faalde waar het de veiligheid op straat betrof en op het gebied van stadsreiniging en andere openbare taken. En dan waren er nog de eeuwige ruzies tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Er gingen weer meer Surinamers emigreren, op ‘studie’- of ‘vakantie’visa, maar met de bedoeling in Nederland te blijven. En in het land zelf leidde het tot een coup van een aantal militairen.



In Nederland zelf wilde de regering af van het imago van kolonialisten. Minister-president Joop den Uyl vond daarin de meerderheid van het Nederlandse volk achter zich. Op 25 november 1975 ondertekenden hij en de president van het nieuwe land, Henck Arron, de onafhankelijkheidsakte.



De aanleiding daartoe was een conflict tussen de regering en een niet officieel toegestane vakbond voor onderofficieren, maar de coup zou waarschijnlijk toch wel zijn gepleegd. De leider daarvan, Desi Bouterse, zou tien jaar aan de macht blijven. Hij begon niet slecht: corrupte lieden werden gearresteerd en er werden stappen genomen om een nieuwe burgerregering op te zetten. Maar geleidelijk aan bleek dat Bouterse niet van plan was de democratie te herstellen. Hij nam de Cubaanse dictator Fidel Castro als voorbeeld en dat kostte hem de steun van een groot deel van de bevolking. Om zijn macht te consolideren liet hij 16 tegenstanders arresteren en standrechtelijk executeren. Nederland schortte alle hulp op en de Verenigde Staten maakten duidelijk dat zij een communistisch Suriname niet zouden tolereren. De economie stortte in. Een vroegere lijfwacht van Bouterse, Ronnie Brunswijk, begon een guerrillaoorlog en legde zich erop toe de economie van Suriname nog verder af te breken in de verwachting dat Bouterse dan wel ten val gebracht zou worden.

Bij nationale verkiezingen in 1987 werd de partij van Bouterse verpletterend verslagen. Een nieuwe regering trad aan, maar Bouterse bleef op de achtergrond in veel opzichten bepalen wat die regering wel en niet kon doen. De bauxietmarkt stortte in. De Surinaamse gulden devalueerde dramatisch, spaargeld werd waardeloos. Wijdverbreide corruptie en bijverdiensten door grootscheepse drugshandel met Colombiaanse drugskartels maakten een kleine groep mensen zeer rijk, maar verergerden de zaak voor de gewone mensen.

De financiële steun van Nederland kwam echter weer op gang, vooral na 1995, en al die verschillende bevolkingsgroepen gingen zich meer en meer voelen (en gedragen) als mensen van één land, als Surinamers. De grootste moeilijkheden lijken nu dan ook wel voorbij te zijn. Maar Desi Bouterse, die inmiddels dankzij zijn drugsconnecties puissant rijk geworden is, speelt nog steeds een grote rol in de politiek. Suriname blijft een land waar plotseling van alles kan gebeuren.



Een zwak aspect van de Surinaamse economie was de eenzijdige bron van inkomsten: bauxiet, de grondstof voor aluminium.



Met de Nederlandse Antillen is het heel anders gelopen, al liep de zaak in het begin nog parallel met Suriname. In 1948 vond de eerste rondetafelconferentie plaats, waarbij vertegenwoordigers van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen spraken over een nieuwe grondslag voor het Koninkrijk. Dat leidde tot de interim-regeling van 1950, waarbij voor Suriname en de Antillen een grote mate van autonomie werd afgesproken. In 1951 volgde de ‘Eilandenregeling’, waarbij de onderlinge verhoudingen tussen de zes Antillen geregeld werden. Een aantal zaken zouden tot de competentie van elk eiland apart horen, een aantal andere tot de competentie van het land De Antillen. Verdere besprekingen leidden tot de plechtige afkondiging op 15 december 1954 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Algemeen kiesrecht werd ingevoerd en Suriname en de Antillen kregen autonomie, behalve waar het ging over de volgende zaken: defensie, buitenlandse betrekkingen, toelating en uitzetting van Nederlanders en vreemdelingen, het waarborgen van de mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijk bestuur. Vooral dat laatste zou nogal eens een geschilpunt gaan opleveren. Want op die gebieden hield Nederland een overheersende positie en er zou nogal eens sprake zijn van ‘ondeugdelijk bestuur’.

Het bovenstaande was allemaal bedoeld als tussenfase ter voorbereiding op onafhankelijkheid want in de loop der jaren werd de stemming zowel in Nederland als in de koloniën steeds antikolonialistischer. In 1975 werd Suriname onafhankelijk maar op de Antillen koos men ervoor onafhankelijkheid nog enige jaren uit te stellen. En toen men de ontwikkelingen in Suriname zag, bekoelde de ijver om ook de Antillen op korte termijn onafhankelijk te laten worden. Aruba werd na jarenlang aandringen in 1986 een apart rijksdeel in plaats van een deel van De Antillen van de Zes, en kreeg dus een ‘status aparte’ binnen het Koninkrijk. Daarbij werd meteen gesteld dat het eiland dan wél in 1996 onafhankelijk zou moeten worden. Ook op Curaçao en Sint Maarten vroegen veel mensen om een status aparte en geleidelijk aan werd het idee dat de Antillen ondeelbaar moesten blijven, verlaten.

De illusie dat de bevolking van de eilanden snel klaar zou zijn voor complete onafhankelijkheid bleek niet goed vol te houden. Nederland zag zich nogal eens gedwongen eenzijdig besluiten door te drukken. Zo werd in juli 1992 het eilandbestuur van Sint Maarten wegens corruptie en wanbestuur onder curatele van de Koninkrijksregering geplaatst. Reden voor de nieuwe visie ten aanzien van onafhankelijkheid waren: de teleurstellende ontwikkeling in Suriname, het grote gevaar dat de kleine eilanden een prooi zouden worden voor de internationale drugsmaffia, en twijfel aan de levensvatbaarheid van de Antilliaanse economie. Steeds weer blijkt het nodig dat Nederland steun verleent of zich bemoeit met de binnenlandse aangelegenheden op de eilanden, tot grote ergernis van de Antilliaanse regeringsleiders. Ondanks forse ontwikkelingssteun lijden de Antillianen onder grote armoede en is er een grote schuldenlast, deels oorzaken en deels gevolgen van de wijdverbreide corruptie en criminaliteit.

Zo is dus de huidige situatie ontstaan, waarbij Aruba en de Antillen (de andere vijf eilanden) in veel opzichten autonoom zijn, maar wel onderdelen van het Koninkrijk blijven. De economie van de eilanden wordt in belangrijke mate gesteund door het feit dat het lid zijn van het Koninkrijk toegang biedt tot Europese markten. De bevolking is er zich van bewust dat op alle eilanden in het Caraïbische gebied die geheel onafhankelijk zijn, de toestand van de economie slechter is dan op de eilanden die nog deel uitmaken van naties elders: Frankrijk, Engeland, Nederland en de Verenigde Staten. Toch blijft complete onafhankelijkheid als optie voor de toekomst open. Sinds 2005 zijn weer besprekingen aan de gang over nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt waarbij Bonaire, Saba en Sint Eustatius Nederlandse gemeenten worden met een burgemeester, wethouders en een gemeenteraad. Curaçao en Sint Maarten zullen een status aparte krijgen binnen het Koninkrijk, vergelijkbaar met Aruba. Het ligt in de bedoeling dat het land Nederlandse Antillen in december 2008 definitief wordt opgeheven.