18 Rembrandt
1606-1669

Rembrandt van Rijn, zelfportret als de apostel Paulus uit 1661. (Rijksmuseum, Amsterdam)
De grote
schilders
Gedurende het eerste driekwart van de 17de eeuw maakte de schilderkunst in ons land een grote bloei door. Het begon rond 1600, een periode waarin vooral Frans Hals min of meer als wegbereider fungeerde en het ging tientallen jaren door met een productie van schilderijen van hoog niveau, die toen al over de hele wereld beroemd werden. Rembrandt van Rijn geldt als de grootste schilder van die middenfase. De periode van ongeveer 1655 tot ongeveer 1675 geldt als de eindfase. Na de dood in 1675 van de grootste genreschilder van die tijd, Johannes Vermeer, zijn nog maar heel weinig meesterwerken vervaardigd. Het ging toen economisch slecht met de Republiek, de meeste mensen hadden wel wat anders aan hun hoofd dan hun geld te besteden aan ‘ijdelheden’.
De meesters van de ‘Hollandse School’ ontwikkelden nieuwe technieken en stijlen, beeldden nieuwe onderwerpen af en brachten een opmerkelijk groot aantal meesterwerken voort. Dat is in belangrijke mate het gevolg geweest van de omstandigheden waarin zij leefden. Het katholicisme en de adel waren voorheen altijd de belangrijkste opdrachtgevers van schilders geweest, maar het calvinisme had niets op met kunst in de kerken en de adel werd steeds minder invloedrijk. Het ging er nu om, oorlogen te winnen, geld te verdienen, dingen te onderzoeken. Waarneming en ervaring namen de plaats in van mysterie en bijgeloof. De nieuwe klanten werden dus de rijke burgers, kooplieden en regenten, en die hadden niet meer zoveel behoefte aan schilderijen met bijbelse, mythologische of allegorische voorstellingen. Ze zaten middenin het hier-en-nu en wilden dat weten ook. Velen van hen konden als goede calvinisten hun rijkdom niet openlijk ten toon spreiden door weelderige huizen te bouwen, en kozen er dus voor hun interieur op te sieren. Daarbij dienden schilderijen een dubbel doel: ze dienden namelijk ook als belegging in een tijd waarin grote winsten gemaakt konden worden, maar waarin men ook bij tegenslag grote verliezen te verwerken kon krijgen. Er was dus een grote vraag naar kunstschilders.
Dat waren er bijzonder veel: rond 1650 alleen al in Amsterdam zo’n 175. Verreweg de meesten waren niet bijzonder begaafd en probeerden als vrije ondernemers in felle concurrentie aan de kost te komen. Zij maakten eenvoudige schilderijen voor de grote markt, goedkoop en dus voor veel mensen wel te betalen. In de 17de eeuw zouden zo’n vijf miljoen schilderijen vervaardigd zijn, maar slechts weinig kunstschilders verdienden er een goede boterham mee; zeer velen van hen moesten er een baan of andere activiteit naast hebben. Ze waren naast schilder ook kroegbaas, lakenverkoper, kunsthandelaar. Velen van hen ontdekten vroeger of later met wat voor soort schilderijen zij het meeste succes hadden omdat zij een bepaalde stijl goed beheersten en er klanten voor konden vinden, en gingen zich specialiseren. Zo ontwikkelden zich vier min of meer aparte groepen schilders: de makers van stillevens, van landschappen en zeegezichten, van genrestukken en van portretten.
Stillevens verwezen in het begin naar het vergankelijke van alle dingen of het betrekkelijke van rijkdom (‘vanitas stillevens’). Veel kopers waren nu eenmaal calvinisten. Maar allengs ging het alleen nog maar om het verheerlijken van het goede leven, om het weergeven van mooie dingen zoals prachtige bloemstukken, of om het uitbeelden van voorwerpen die typerend waren voor het leven van de opdrachtgever, die daarmee zijn eruditie en zijn rijkdom kon laten zien. Biologen en wetenschappers schakelden bovendien vaak schilders in om hun natuurwetenschappelijke verhandelingen te illustreren met natuurgetrouwe illustraties.
Van de landschapschilders was Jacob van Ruysdael de onbetwiste meester, maar er waren honderden anderen die het platteland (vaak geïdealiseerd, of juist dreigend, dramatisch en imposant) afbeeldden, of stadsgezichten, de duinen, landweggetjes en straten of gebouwen schilderden. Bekend zijn de schilderijen met stieren en koeien van Paulus Potter en de panoramaschilderijen van Jan van Goyen. De zeegezichten van de Van de Veldes, Ludolph Backhuysen en vele anderen stelden dramatische zeeslagen en stormen voor en werden zo gedetailleerd gemaakt dat wij er nu nog een indruk door kunnen krijgen van het leven op zee. Moderne historici gebruiken hun schilderijen nog steeds om informatie over de tuigage etc. te krijgen.
Erg populair waren de genreschilders. Mensen wilden in hun huis graag afbeeldingen aan de muur hebben die het dagelijkse leven voorstelden. Dat konden voorstellingen zijn van het ruwe leven van de landman, met zijn eenvoudige pleziertjes, zijn dronkemansgevechten en zijn boertige lol, mogelijk omdat het contrast met de eigen als véél beschaafder beleefde levensstijl daarmee werd aangegeven. Maar als de koper dat wenste, konden het ook verhalende schilderijen zijn, die verdrietige of plechtige gebeurtenissen weergaven, of amusante taferelen zoals de rommelige huishoudens van Jan Steen, de ‘verslaggever van het dagelijkse leven’, of voorstellingen die alleen maar idyllische rust uitstraalden. Er zijn tientallen beroemde genreschilders geweest, maar de grootste van allen was Johannes Vermeer.
Een van de bekendste genreschilders was Jan Steen (1626-1679), wiens schilderijen van rommelige interieurs aanleiding gaven tot de uitdrukking ‘Een huishouden van Jan Steen’. (Rijksmuseum, Amsterdam)
Er waren vooral ook veel portretschilders. Portretten hadden vele functies. Men kon ermee laten zien hoe goed men geslaagd was in het leven, men kon ze gebruiken om de herinnering aan overledenen te bewaren, men kon ze schenken aan vrienden of familieleden die ver weg woonden, zodat ze in zekere zin lijfelijk in de buurt konden zijn. Gilden en schutterijen hingen graag groepsportretten aan de muur van hun gebouwen. Meesters als Frans Hals en Adriaen van Ostade hebben schilderijen nagelaten die tegenwoordig tot de absolute top van de wereldkunst gerekend worden. Maar de grootmeester op dat gebied was zonder twijfel Rembrandt van Rijn, die overigens veel ander werk geschapen heeft: groepsportretten, genrestukken, bijbelse afbeeldingen en werken met een mythologische of historische inhoud.
De anatomische les van doctor Nicholaes Tulp uit 1632 leidde tot het begin van Rembrands faam als portretschilder. (Mauritshuis, Den Haag)
Er is opmerkelijk weinig bekend over het leven van Nederlands grootste kunstenaar. Hij werd in 1606 geboren in Leiden, waar hij een tijdlang aan de Latijnse school onderricht ontving en daarna als zelfstandig schilder heeft gewerkt tot hij zich in 1632 vestigde in Amsterdam, waar een veel koopkrachtiger publiek woonde. Daar trouwde hij met Saskia van Uylenburgh, bij wie hij vier kinderen kreeg. Slechts één daarvan bleef in leven: hun zoontje Titus. Saskia overleed in 1642. Een relatie met een andere vrouw eindigde toen Hendrickje Stoffels bij hem introk (1645) en dat leverde Rembrandt een proces op wegens trouwbreuk. Hij raakte in ernstige financiële moeilijkheden, vooral ook omdat hij slordig omging met zijn geld en boven zijn stand leefde. Tijdens zijn eerste huwelijk woonde hij in een groot huis aan de Jodenbreestraat, belast met een forse hypotheek (het huidige Rembrandthuis) maar nu moest hij goedkoper gaan wonen. In 1656 werd hij failliet verklaard, althans: al zijn bezittingen werden geïnventariseerd en verkocht. Om hem verder tegen zijn schuldeisers te beschermen stichtten Hendrickje en Titus in hun huis aan de Rozengracht een kunsthandel onder vennootschap op, waarvoor Rembrandt in het vervolg werkte. Aangezien hij daarna nog verscheidene belangrijke opdrachten heeft gekregen zal hij niet in armoede gestorven zijn, maar de dagen waarin hij als Amsterdams meest gevraagde portrettist goed geld verdiende waren voorbij.
In het begin was het hem in Amsterdam wel voor de wind gegaan. Hij schilderde in 1632 De anatomische les van dr. Tulp. Dat schilderij maakte hem in één klap beroemd vanwege de opmerkelijke gelijkenis van de gezichten. Het leverde hem veel bestellingen op voor portretten van welgestelde Amsterdammers, die hij vaak zwierig en met bravoure afbeeldde. Hij werd al snel een veel gevraagde en internationaal bekende schilder.
Wat maakte Rembrandts werk nu zo apart dat hij algemeen beschouwd wordt als de grootste schilder van de Gouden Eeuw? Allereerst natuurlijk zijn vakmanschap. In zijn etsen en gravures uit zijn eerste periode, de Leidse, is een snelle groei te zien van grof naar uiterst gedetailleerd en levensecht werk. Daarin is ook al te zien hoe zorgvuldig hij de karakters en eigenaardigheden bestudeerde van de mensen die hij portretteerde. Maar dat was niet alles. Hij werkte op een voor die tijd nieuwe manier met het effect dat licht kan hebben als het van de zijkant op een gezicht valt, en met het contrast tussen licht en donker. Die techniek van ‘clair-obscur’, of ‘chiaroscuro’ was al wel bekend, maar in plaats van de gebruikelijke vrij scherpe overgangen tussen licht en donker maakte Rembrandt die veel vloeiender.
De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn. (Rijksmuseum, Amsterdam)
Hij heeft een enorme productie nagelaten. Ongeveer 600 schilderijen, 1400 tekeningen en 300 etsen. Sommige van zijn grootste stukken dateren uit de laatste jaren van zijn leven, waarin hij meer rust vond dan in de woelige perioden daarvoor: De Staalmeesters (1662), David en Saul (1665) en Het Joodse Bruidje (ca. 1665) zijn daarvan voorbeelden. Maar De Schuttersoptocht, zijnde het Corporaalschap van kapitein Frans Banning Cocq en Luitenant Willem van Ruytenburch, uit 1642, is verreweg het beroemdst geworden. Het kunstwerk, waarvoor hij 1600 florijnen kreeg en dat tegenwoordig onbetaalbaar is geworden, is bekender onder de naam de Nachtwacht. Het trekt de aandacht om nog andere redenen dan die waarvoor Rembrandts werk toch al zo beroemd gebleven is. Schuttersstukken, van groepen mannen die stoer en krijgsvaardig, maar ook vaak half beschonken tijdens een schuttersmaaltijd werden afgebeeld, waren veel gevraagd voor openbare gebouwen. Maar de manier waarop Rembrandt de mannen van de schutterij van Cocq afbeeldde was hoogst ongewoon. Het is een overrompelend dramatisch stuk geworden. Lang niet alle afgebeelde figuren zullen blij geweest zijn met de plaats die Rembrandt hen gegeven heeft (ze mochten niet klagen want zij hadden niets betaald), maar het is een schilderij geworden waar men heel lang genietend naar kan kijken. Alleen… het roept wel allerlei vragen op. Wie is dat meisje met die witte vogel aan haar gordel? Qua compositie doet haar felgekleurde jurkje het heel mooi tussen al die ruwe soldaten, maar wat heeft zij met die lui te maken? En wat doet dat hondje daar? Een theorie wil, dat de opstelling van de schutters van de Nachtwacht de openingsscène weergeeft van Vondels toneelstuk Gysbreght van Aemstel (1637), maar die theorie wordt door anderen weer bestreden. Dus niet alleen over onze beroemdste schilder weten we opmerkelijk weinig, ook zijn beroemdste schilderij roept vragen op die wel nooit beantwoord zullen worden