45
Als mensen aan mijn moeder vroegen waar Joseph heen was gegaan, zei ze dat hij op reis was. Ze vond het een mooi woord, dat ze associeerde met een zoektocht, met literatuur, met verhevenheid van karakter. Soms zei ze dat hij in de Andes zat en daar oude culturen bestudeerde. Andere keren was hij diepzeeduiker voor de kust van Australië of surfer: afhankelijk van haar stemming bereed hij de toppen van de golven en was hij daaronder op zoek. Ze zette het geld van zijn grootouders op een langlopende rekening met een hoge rente, waarbij het kapitaal vanzelf aangroeide.
Ze bracht het grootste deel van haar tijd nog steeds in het atelier door en een tijdlang maakte ze heel kleine en ingewikkelde objecten: houten knikkers of houten pillendoosjes met ingelegde bloemmotieven. Elegante houten hoge tafeltjes waarop je houten fotolijstjes kon zetten. Ze raakte bevriend met een klein meisje verderop in de straat, enkel en alleen omdat ze een volledig ingericht poppenhuis wilde maken, maar het meisje bleek een robbedoes te zijn en toen mijn moeder ontdekte dat haar perfect gemaakte miniatuurslaapkamerameublement aan diggelen was gegooid door een basketbal, hield ze ermee op.
Twee keer per week kookte ik voor haar. We haalden de kookboeken tevoorschijn en zij ging dan zitten en stelde vragen over het restaurant en vertelde me over de nieuwste ontwikkelingen in het atelier, terwijl ik de Joy of Cooking systematisch doornam. Ik stond erop dat zij bleef zitten, dat ik geen hulp nodig had, dat ze al genoeg gekookt had. Opnieuw zagen buitenstaanders mijn redding aan voor de lieve, edelmoedige opstelling van een dochter. Maandenlang aten we alleen maar voorgerechtjes en daarna schoof ik op naar soepen, salades en hoofdgerechten. Ik sloeg de recepten over die te moeilijk klonken en mijn moeder koos haar favoriete gerechten uit en vroeg me om bepaalde dingen klaar te maken.
Ze vond troost in wat ik klaarmaakte. Ik maakte het voor haar. Zelf at ik maar een beetje, het hing ervan af hoeveel ik op een dag kon verstouwen. De balans vanbinnen was beetje bij beetje aan het veranderen, het wisselde van dag tot dag. Toen haar verjaardag eraan zat te komen, bakte ik een kokostaart voor haar met een icing van roomkaas, en we gingen tegenover elkaar aan tafel zitten met een grote, stevige punt voor ons. Acht, fluisterde mijn taart. Je wilt nog steeds terug naar toen je acht was, toen je nog niet zoveel wist.
Ik zette een kop kamillethee voor haar neer. Ze bedankte me. Ze was nog steeds een mooie vrouw, met fijne lijntjes die vanuit de rimpels rond haar ogen uitwaaierden. We hadden het niet meer over Larry, en haar constante paniek om Joseph was door de jaren heen wat minder geworden, maar ik zag dat haar voorhoofd nog steeds verstrakte als ze zich herinnerde dat hij niet belde, als het tijdstip om te bellen was aangebroken en de telefoon niet ging. De vraag: waar is hij heen gegaan? trok zachtjes aan de huid rond haar ogen, was zichtbaar in het trillen van haar vork, en het enige wat ik haar kon geven was die taart: deels leeg, deels gevuld, vol met mijn eigen ellende, en daar zaten we samen taart te eten terwijl er banen zonlicht over tafel vielen.
Tot nu toe je beste, verzuchtte mijn moeder, haar vork aflikkend.
Die middag namen we ieder twee punten. Dronken nog meer thee. Maar eigenlijk vooral om de tijd te rekken.
Geen van beiden brachten we het feit ter sprake dat we bij de nagerechten in het kookboek waren aanbeland waarna alleen nog het register volgde.
Na de taart ruimden we zoals gewoonlijk alles op. Spoelden de beslagkommen af. Stopten de spatel bij het bestek. Ze zei dat ze de volgende keer misschien een citroentaart met chocolade-icing voor me zou bakken, maar ik legde zachtjes mijn hand op haar schouder en zei dat ik eigenlijk niet meer zoveel van citroentaart hield.
Maar vroeger was je er dol op! zei ze.
Dat is ook zo, zei ik. Heel lang geleden.
Ze ging met de spons langs de binnenkant van de gootsteen om de laatste viezigheid weg te vegen. Ze keek me niet aan, maar ik voelde de tranen trillen, een soort bijenkorf van pijn die in haar ruiste. Terwijl ze de messen en vorken in de bestekbak sorteerde. Terwijl ze de spons uitkneep. Na een paar minuten keek ze op en staarde door het raam naar buiten.
Soms, zei ze vooral tegen zichzelf, heb ik het gevoel dat ik mijn kinderen niet ken.
Ik stond naast haar alsof ik toevallig meeluisterde. Dichtbij. Ze zei het tegen het raam. Tegen de bloembakken voor ons, vol viooltjes en narcissen die met het invallen van de schemering hun kopjes bogen. Waaraan ze de afgelopen jaren al haar smeekbeden en vragen over haar vermiste zoon had gericht. Het was een terloopse uitspraak waarvan ik vermoedde dat ze die niet al te serieus meende: per slot van rekening had ze ons in haar eentje gebaard, ons verschoond en gevoed, ons met ons huiswerk geholpen, ons gekust en geknuffeld, en haar liefde in ons gegoten. Dat ze ons in wezen niet kende was zo’n beetje het nederigste dat een moeder kon erkennen. Ze veegde haar handen af aan een theedoek waardoor ze alweer terugkeerde in de normale wereld, waar zo’n gedachte belachelijk was, nergens op sloeg, maar ik had hem gehoord en het was het eerste wat ze in een heel lange tijd had gezegd dat ik helemaal in me kon opnemen.
Ik boog me voorover en gaf een kus op haar wang.
Van ons allebei, zei ik.