27
Nog geen minuut nadat ik de hoorn had neergelegd ging de telefoon weer.
Ik nam op. Sorry, zei ik.
Hallo? zei de stem. Rose?
De wens dat het George was die terugbelde, schuldbewust, die het nummer draaide dat hij zo goed kende om me uit te nodigen om het weekend in het studentenhuis door te brengen. Misschien kon hij me de stad laten zien of met me meegaan naar Eliza’s feestje. In plaats daarvan was het mijn moeders stem die gehaast in mijn oor klonk, snel begon te ratelen en scherper was dan anders. De verbinding was niet al te best – het klonk net alsof ze vanuit een telefooncel ergens buiten belde en om de paar seconden kwam er een enorme windvlaag naar binnen. Ze vroeg niet waarom ik thuis was, maar door de onderbrekingen heen zei ze iets van dat ze het heerlijk vond om mijn stem te horen en dat ze vanuit het stadje in Nova Scotia belde, waar het atelier was. Ze hadden daar nauwelijks voorzieningen – alleen maar houtbewerkingsgereedschap en meeuwen – en ik verstond amper hele zinnen, maar boven het geloei van de wind uit begreep ik dat ze Joseph al zeven keer gebeld had, maar hij nam niet op en nu stond zijn antwoordapparaat ook al uit, dus had ze me nodig om een cheque voor hem uit te schrijven.
Een cheque?
Op zijn naam, zei ze. Wil je dat doen? De lijn kraakte. Bedford Gardens, zei ze. Ze spelde het voor mij. Met een B, schreeuwde ze in de hoorn.
Ik weet wel waar hij woont, zei ik. Kan ik niet gewoon bellen? Kan papa niet even bellen?
Joe neemt niet op, zei ze. Zijn telefoon staat uit. Wil je het alsjeblieft doen?
Heel even ging de wind liggen en werd het stil. Ik maak me zorgen, zei ze glashelder.
Ik weet zeker dat alles goed is met hem, zei ik.
Je vader neemt dit soort dingen niet serieus, maar ik heb er een vervelend gevoel over, zei ze. We hadden het afgesproken, Rose, zei ze.
Ik trok een stapel post op mijn schoot. Ik voelde de nukkigheid opborrelen.
En is Larry daar ook? vroeg ik.
Wie?
Larry, je minnaar.
Sorry, ik versta je niet vanwege de wind.
Lar-ry? Je min-naar?
Stilte aan de andere kant. Alleen de wind die terugpraatte. Krijsende meeuwen.
Ja, die is hier, zei ze uiteindelijk. De halve studio is hier.
Vermaken jullie je daar een beetje? zei ik en vouwde een vliegtuigje van een reclamekaartje voor mannenkleding.
Ik wist niet dat je het wist, zei ze zwakjes.
O, ik weet het al jaren, zei ik.
Hoe…
Dat is heel moeilijk uit te leggen, zei ik. Ik liet het vliegtuigje door de keuken zeilen waar het tegen een kastje te pletter vloog. Dus Joseph…
Weet je vader het?
Papa? vroeg ik. Mijn bijzonder oplettende vader? Dat meen je toch niet?
Of Joseph? zei ze en haar stem klonk onvast. Is dat de reden waarom hij op zichzelf is gaan wonen?
Ik kuchte in de hoorn. Nee, zei ik. Hij weet het ook niet. Niemand weet het, alleen ik. Ben je niet verbaasd dat ik thuis ben? Ik spijbel.
Haar woorden kwamen in linten en golven over. Dat is niet de reden waarom ik weg ben, zei ze. Bijna iedereen van het atelier is hier. Het is een werkbezoek, zei ze. We zijn hier aan het werk. Het spijt me heel erg, Rose.
Ik pulkte aan het adreslabel op een rekening. De energierekening. Waarschijnlijk heel hoog.
Wanneer heb je hem voor het laatst gesproken? vroeg ik.
Larry?
Joseph.
Vlak voor ik vertrok, zei ze. Lieverd, wil je het alsjeblieft doen? Hij neemt altijd op als ik bel. Als ik terug ben zullen we erover praten, dat beloof ik. Alsjeblieft. Zei je nou dat je spijbelde?
Het adreslabel wilde niet loskomen dus legde ik de energierekening op de stapel naast de telefoon. Boven op alle andere rekeningen, al die onzichtbare papieren beheerders van het huis.
Nee, zei ik. Ik maakte een grapje. We hebben een vrije dag.
Vandaag? zei ze .
Het is Barbeluccidag, zei ik.
Hoor eens, zei ze. Als er iets aan de hand is, dan kom ik er zo snel mogelijk aan. Ik heb de ziekenhuizen gebeld om te horen of hij was opgenomen, maar daar is hij niet.
Heb je al met ziekenhuizen gebeld?
Weet je nog de laatste keer? Als hij niet thuis is, wil jij dan Kaiser even bellen, om het zeker te weten? Dat ziekenhuis op de hoek van Vermont en Sunset? Weet je, Rose, er is verder niemand. Jij moet het doen. Jij bent de enige.
Iemand riep haar naam, van heel ver weg. Ik hoorde de bomen heen en weer zwiepen. Een ander land. Sorry, ik moet gaan, zei ze. Bedankt, lieverd. Heel erg bedankt. We praten wel als ik weer terug ben.
Nadat ze had opgehangen liep ik de zitkamer in en bleef daar een hele tijd in de gestreepte leunstoel zitten. Buiten de windstille rust van een woestijnlente.