11
Tijdens de langer wordende lentedagen ging papa fanatieker tennissen en werkte hij aan een zaak over herdistributierechten, en mijn moeder ging verder met haar timmerwerk en kwam thuis met de warme lucht van zaagsel en hars om haar heen. Ze nam een teakhouten plank mee naar huis en een kistje dat zo zacht als satijn was gepolijst. Een vurenhouten eetkamerstoel met een schuine rugleuning, rechte, vierkante poten en op de rugleuning een ingewikkeld, goudbruin gebeitst patroon. We maakten een bewonderend rondje om de stoel. Ze spreidde haar vingers waaiervormig uit en klaagde over de splinters, dus gingen Joseph en zij speciaal naar een schoonheidssalon, waar hij het mooiste pincet koos dat ze hadden. Ze vonden het nog steeds gezellig om samen boodschappen te doen. Die zondagavond ging Joseph na het eten dicht naast mama op de bank zitten, doopte het pincet zorgvuldig in een kom warm water en ging geduldig aan het werk met zijn lange vingers, met die vaardigheid die hij met haar gemeen had, om de splinters uit haar handen te halen. Als hij een splinter had verwijderd veegde hij het pincet af aan een papieren zakdoekje, doopte het pincet weer in het water en ging op zoek naar de volgende. Het duurde een uur en werd al snel een terugkerende routine iedere zondagavond.
Je zou hersenchirurg kunnen worden, Joe, mompelde mama terwijl ze toekeek.
Ik vroeg me weleens af of ze op zaterdag haar handen over het ruwe hout haalde om deze speciale momenten met hem in stand te houden.
De rest van het schooljaar worstelde ik me overal doorheen. Ik vulde de oefeningen in mijn spellingschrift in. Ik nam de bus. In het speelkwartier stond ik als eerste in de rij voor trefbal en meer dan eens moest de onderwijzeres me uit het spel halen omdat ik de bal te hard gooide. Eddie noemde me een valsspeler. Eliza keek vanaf de zijlijn naar me met veel te veel sympathie in haar ogen. Ik smeet haar de bal toe. Ik molde de bril van een jongen doordat ik de bal van te dichtbij gooide.
Ik kende niemand anders met wie ik zou kunnen praten of aan wie ik het zou kunnen vertellen, dus at ik in mijn eentje verpakte snacks, kwam alles te weten over de subtiele verschillen in compactheid en smakeloosheid van de verschillende fabrieken in het land, en ik at kant-en-klaarmaaltijden uit de winkel die waren klaargemaakt door blije winkelbedienden en geagiteerde winkelbedienden en gefrustreerde winkelbedienden, en soms durfde ik de koelkast niet eens open te doen. Gebakken etenswaren waren het krachtigst, hadden er het langst over gedaan om vanuit de allerkleinste onderdelen te worden opgebouwd, dus gedijde ik het best op een combinatie van fabriekseten – rubberachtige vis, crackers met pindakaas, chips – dat door niemand was bereid, plus zo nu en dan een hamburger die door een machine was samengesteld en die vaak door niemand was gebakken, en fruit en ongekookte groenten. Op school at ik mijn appel en wortelen en kocht van mijn zakgeld eten uit de snackautomaat, en kwam op die manier de dag door.
Ik vroeg aan mijn vader of we wat vaker uit eten konden zodat mama niet altijd hoefde te koken. Maar ik ben dol op koken! zei mama en maakte een strelende beweging in de lucht. Is er dan iets mis met mijn kookkunst? Nee, nee, zei ik, het is voor school. Ik trok aan mijn vaders manchet. Alsjeblieft? Papa had een hekel aan de idioot grote porties in restaurants, maar hij perste zijn lippen op elkaar, dacht even na en noemde toen een nieuw Italiaans restaurant waarvan hij dacht dat het wel goed was, aan Beverly Boulevard. We gingen er op een zaterdag heen. De chef-kok was een beetje kribbig in zijn minestrone, maar verder prettig, ongedwongen en makkelijk om te eten. Wordt het een traditie? zong ik hoopvol in de auto.
Heb ik een pond vlees nodig als ik uit eten ga? zei papa terwijl hij door oranje reed. Heb ik dat echt nodig?
Mama streelde zijn nek. Je bent een man in de groei, zei ze.
Maar dat ben ik niet! zei papa en gaf een klap op het stuur. Ik groei helemaal niet meer! Alleen nog maar in de breedte!
Ik moest nog een keer bij de schoolverpleegster langs. Ik was twee kilo afgevallen. Ze raadde me aan om ijs te eten. IJs was meestal wel in orde. Ik kwam weer aan.
Maar wat moet ik er nou aan dóén? vroeg ik aan George, een paar maanden na ons bezoek aan de koekjeswinkel toen Joseph even de kamer uit was om een schaal popcorn te maken. George lag op de grond op zijn rug en had op een of andere manier zo’n laserstraal met een rood puntje weten te bemachtigen en richtte die op de hoeken van het plafond.
Hé, zei hij. Moet je zien.
Ik deed een stap de kamer in en zag hoe het rode licht een stip maakte in iedere hoek van het plafond.
Lichtstralen, zei hij.
Mooi, zei ik.
Maar wat moet ik eraan doen? vroeg ik weer na een minuut.
Waaraan?
Aan mijn eetprobleem.
Hij richtte het rode stipje op mijn voorhoofd. Nu zie je eruit als een Indiase, zei hij.
George?
Het is geen probleem, zei hij, en hij verplaatste de stip. Het is juist geweldig.
Ik haat het, zei ik en trok aan de zijkanten van mijn mond.
Of misschien raak je eraan gewend, zei hij en scheen met de rode stip door het sleutelgat in de deur.
Hij glimlachte naar me en het was een oprechte glimlach, maar ook een glimlach die van verder weg kwam. Onze boten op de rivier waren uit elkaar gedreven. Zijn loyaliteit lag bij Joseph, en ik hoorde de popcorn in de keuken ploffen en rook de verleidelijke geur van smeltende boter in een pan. Joseph die wat in zichzelf stond te mompelen terwijl hij het stond klaar te maken. Die popcorn, gezwollen, zoutig, leeg en doods. Ik zou er geen kruimel van eten.
Misschien, zei ik.
Ik denk, zei George, dat je een superheldin moet worden. Hij zette de stip op mijn mond. Doe es open, zei hij.
Laser, in mijn keel.
Zie je wel, zei hij en liet de stip ronddansen. Supermond.
Ongeveer een halfjaar na het voorval met de taart, op een zaterdagmorgen in augustus, rook ik bij het wakker worden de geur van fruit en gist en ik zag dat mama in de keuken aan het rommelen was en bezig was zelf een taart met zomerfruit te bakken. Joseph was al vroeg van huis gegaan om samen met George in het park een op batterijen werkende raket de lucht in te schieten en papa had op zijn gebruikelijke tijdstip even getoeterd hoewel het weekend was. Er hing de laatste tijd een gespannen sfeer in huis. Papa nors. Mama geagiteerd. Als papa thuis was vertelde ze op gejaagde toon allerlei verhalen en leek hij daar nauwelijks naar te kunnen luisteren en liet hij zijn ogen door de kamer dwalen.
Toen ik die ochtend de keuken binnenschuifelde in mijn pyjama begroette mama me alsof ik haar verloren gewaande beste vriendin was. Rose! zei ze toen ik binnenkwam. Goeiemorgen! Hoe is het? Heb je lekker geslapen? Ze greep me vast om me te knuffelen en hield me stevig tegen zich aan gedrukt. Haar pas gewassen haar rook naar een veld bloeiende lavendel. Zo! zei ze en klapte in haar handen. Schatje. Wat dacht je van een vruchtentaart voor het ontbijt?
Het feit dat ze al op was betekende waarschijnlijk dat ze niet meer terug naar bed was gegaan nadat ze om twee uur ’s nachts wakker was geworden en dat ze rond een uur of vijf uit verveling was gaan bakken. Het aanrecht stond vol mengkommen en lepels en was besprenkeld met meel.
Of cornflakes? zei ik.
Ik probeer het nieuwste recept uit de krant, zei ze. Een perzik-en-vossentaart. Ben je er klaar voor, meisje? Ga je hem samen met mij proeven?
Vossen? zei ik. Dat is toch een beest?
Vossenbessen, zei ze. Zoiets.
Ze trok me blij mee naar de keukentafel. Het was niets voor haar om zich zo onnauwkeurig uit te drukken. Er gingen allerlei alarmbellen bij me af.
Mijn moeder bakte wel vaker, maar ze nam de taarten meestal mee naar het meubelatelier, waar haar baas godzijdank een zoetekauw was. Hij was dol op haar cheesecake, vertelde ze me stralend. Hij heeft al mijn haverkoekjes opgegeten. Door een of andere magische combinatie van het houtbewerken, de mensen die daar werkten en de momenten waarop Joseph haar splinters verwijderde, bleef ze naar Silver Lake gaan, zelfs toen ze tegen haar gebruikelijke grenzen aanliep, en iedere avond, als ik werd ingestopt, richtte ik een dankgebed aan de timmermansbaas omdat hij kon verstouwen wat ik niet kon. Maar deze ochtend was ik de enige en het was weekend en er werd niet getimmerd, en de hele keuken rook naar thuis in Amerika, naar de boomgaarden in Atlanta en de bessenstruiken in Oregon, naar de taartenerfenis van Engeland die met de puriteinen op de Mayflower was meegekomen.
Je probeert het als kind. Er was datzelfde gevoel van angst en er was datzelfde gevoel van hoop, en vanwege die hoop at ik een stukje taart dat ze op een wit bordje had gelegd, met een zilveren vorkje ernaast, onder de twee peren van de plafondlamp. In mijn pyjama met de margrietjes en mijn konijnensokjes waar een gat in zat. De smaak was zo afschuwelijk dat ik het amper binnen kon houden.
Wat vind je ervan? vroeg mama, proevend met samengeknepen ogen, achterovergeleund in haar stoel, net als ze eerder had gedaan.
Het begon met citroentaart, het eindigde met vruchtentaart.
Ik leunde voorover. Ik slaagde er niet in, deze laatste keer, om het te verbergen. Ik leunde voorover op mijn stoel en liet me op de tegelvloer van de keuken zakken. Ik liet me op de vloer zakken omdat ik laag wilde zitten. De stoel was te hoog. De plafondverlichting te schel.
Rose? zei ze. Schatje? Is er iets?
Nee, zei ik daarbeneden.
Heb je het benauwd? vroeg ze.
Nee, zei ik. Maar ik sloot mijn ogen. Een klem om mijn keel. De gruizigheid van het korstdeeg, van de perziksiroop: iedere hap stampvol met weer datzelfde afschuwelijke gevoel van hunkering.
Was zij het? Was ik het?
Het was halverwege de ochtend en buiten hoorde ik de buurkinderen op hun fietsjes, de wielen spetterend door de plassen die waren ontstaan doordat de gazonnetjes vroeg in de ochtend besproeid waren. Tot nu toe was het een ongebruikelijk milde augustusmaand geweest en buiten was het licht zuiver en helder. In de dauwachtige lucht nadat de sproeiers hun werk hadden gedaan slenterde ik graag over het trottoir en raapte kronkelende wormen op met een dubbelgevouwen blad en stopte ze terug in de aarde. Ik was eigenlijk een heel makkelijk kind, een wormenredster. Maar deze ochtend, terwijl buiten de kinderen rondfietsen en zoefden, pakte ik een keukenpapiertje en wreef er verwoed mee over mijn tong.
Ik begon aan mijn mondhoeken te trekken. Hij moet eruit! brulde ik.
Wat is er, schatje? vroeg mama, die snel overeind kwam.
Mijn mond, zei ik, en ik moest plotseling huilen. De tranen gloeiend heet over mijn wangen. Alles stroomde. Ik probeerde eraan te trekken – aan mijn mond – met mijn vingers. Hij moet eruit! zei ik. Alsjeblieft. Mammie. Trek hem van mijn gezicht.
De vloertegel voelde koel aan en ik was ontzettend blij dat die er was, de vloer, dat die er altijd was, en ik legde mijn wang erop, op de tegel, en liet me kalmeren door de koelte ervan.
Mama knielde naast me neer, haar wangen rood van bezorgdheid. Rose, zei ze. Schatje. Ik snap het niet. Wat bedoel je?
Ik gooide het keukenpapiertje weg. Trok een nieuw velletje van de rol. Veegde mijn tong af. Pakte weer een stuk papier. Ik had mijn moeders gebak al die tijd gemeden, maar ik had wel maandenlang de warme maaltijden gegeten die ze met veel liefde voor ons klaarmaakte. Geprobeerd niet alles door mijn gelaatsuitdrukking te verraden. Na elke hap een paar chips in mijn mond gestoken. Ik had tussen de middag hapjes van de lunch van mijn vriendinnen geproefd, de kantine verkend en uiteindelijk een lekkere kleffe pizzapunt gevonden die in de schoolkeuken was gebakken door een droevige mevrouw met een haarnetje, die helemaal aan de linkerkant van het buffet stond te werken. Ze was weliswaar bedroefd, maar haar droefheid was zo echt en zo herkenbaar dat ik de tomatensaus en de gesmolten kaas zeer eetbaar vond, lekker zelfs. Ik probeerde het tussen de middag altijd net zo te timen dat ik haar eten kon krijgen omdat ze soms net pauze nam op het moment dat wij ook pauze hadden. Ik drong dan voor om als eerste in de rij te kunnen staan voordat ze wegging, en mijn onderwijzeres had me al eens apart genomen om te vragen wat er aan de hand was. Er werkt een mevrouw in de kantine, zei ik en staarde naar haar felblauwe oorknopje. Je moet wel bij de klas blijven, Rose, zei ze, en dwong me haar aan te kijken. Diezelfde droevige mevrouw kwam tien minuten voor de bel ging weer terug van haar lunchpauze, dus knabbelde ik op een appel of op iets wat verpakt was tot ze terugkwam, en rende dan naar haar gedeelte van het buffet en pakte iets wat zij had aangeraakt, om het even wat, zodat ik voordat de lunch voorbij was een gevoel kon eten dat herkenbaar was. Ik at fastfood wanneer ik maar kon, wat iets weg had van Josephs arm vasthouden bij het oversteken in plaats van de teleurstelling van zijn hand te moeten ondergaan. Ik deed mijn best om in iedere nieuwe omgeving iets vullends te vinden en mijn hele dagelijkse bestaan werd erdoor in beslag genomen. En dag in dag uit had ik net gedaan alsof ik genoot van het eten thuis ondanks de wekelijkse leemten en stiltes tussen mijn ouders, ondanks mijn moeders glinsterende ogen die geen slaap hadden gehad, en ik weet niet waarom, maar die ene keer kon ik met geen mogelijkheid net doen of ik haar gebak lekker vond.
De vruchtentaart op het aanrecht, waar twee grote bruine punten uit waren gesneden.
Wat is er, Rose? Ligt het aan de taart?
Je voelt zo naar, zei ik tegen de vloertegel.
Wat bedoel je? zei ze en raakte mijn schouder aan. Praat je nou tegen de vloer? Bedoel je mij, Rose?
Je bent zo verdrietig daarin, zei ik, zo alleen en hunkerend en bedroefd…
Waarin? zei ze.
In de taart.
In de taart? zei ze geschrokken. Wat bedoel je nou, schatje?
Niet schatje, zei ik. Geen schatje meer.
Rose? zei ze en haar wenkbrauwen zakten naar beneden. De stroom tranen kwam weer op gang. Maakte alles wazig. Ik klauwde naar mijn mond. Wat doe je nou? zei ze en ze pakte mijn handen vast. Lieverd?
Ik trok me van haar los. Ik proefde het, zei ik, en ik richtte me op.
Maar, Rose, zei ze, wat proefde je…
IK PROEFDE JOU, zei ik. GA UIT MIJN MOND.
Ze reed me naar de eerste hulp. Ik huilde de hele tijd op weg daarnaartoe en ik huilde terwijl we daar zaten te wachten in de plastic stoeltjes. Uiteindelijk kwam de dokter binnen, gaf me een prik en legde me in bed. Ze is ontroostbaar hoorde ik mijn moeder zeggen met een stem die hoog klonk van bezorgdheid terwijl ik zacht in slaap gleed.