24
In augustus verhuisden ze, in bruine dozen: George naar Pasadena, Joseph naar Los Feliz. Op de dag dat hij naar het oosten reed in zijn vierkante pick-up met op de zijkant een schildering van de ruige bergen in Alaska kwam George mijn kamer binnen en gaf me een stevige omhelzing. We zien elkaar weer gauw, zei hij terwijl hij me bij de schouders vasthield en in de ogen keek, hoewel ik hem daarna maandenlang niet zou zien. Eliza was er die dag ook en tot mijn afkeer en haar vreugde omhelsde hij haar ook. Zorg goed voor Rose, zei hij. Met mij gaat het prima, zei ik op en neer springend in de deuropening, maar Eliza knikte plechtig. Haar wangen kleurden van onderaf rood. Misschien kun je ons een keer je kamer laten zien, zei ze. Ik verkocht haar bijna een mep met het gele poppenborsteltje dat ik in mijn kontzak had verstopt. Ja, ik wilde zijn kamer ook dolgraag zien! Maar niet met haar erbij.
Mijn broer wist mijn ouders zover te krijgen dat ze een appartement achter Vermont voor hem huurden, vlak bij Prospect Avenue. Ongeveer een kwartier rijden van ons huis. Hij zat een halfuur lang met papa voor de tv, zo lang had ik hen nog nooit bij elkaar zien zitten, en hij hield een hartstochtelijk verhaal waarbij hij papa recht in de ogen keek: dat hij van plan was om heel hard te gaan studeren en dat het ontzettend zou helpen als hij dicht bij school zat. Hij hield niet van autorijden en vanaf zijn nieuwe kamer kon hij naar het Los Angeles City College, naar de 7-Eleven en naar de Jons-supermarkt lopen. Het gebouw omvatte tien appartementen en de naam stond schuin over de gevel geschreven – Rexford Gardens of Bedman Vista of zoiets. De appartementen stonden rond een binnenplaats, compleet met een muur van varens en een kapotte zeemeerminfontein. Josephs flat lag op de eerste verdieping en had een galerij die als gezamenlijk balkon diende.
Om het nieuwe appartement in te richten gaf mama hem afdankertjes van de meubelmakerij. Een dressoir met een ingewikkeld laatje, een heel klein tafeltje waarvan niet duidelijk was waarvoor het moest dienen, een vurenhouten nachtkastje en een paar stakige esdoornhouten krukjes.
Wat vind je hiervan? zei mama op de verhuisdag en hield een door een collega gemaakte kapstok omhoog. Hij was van elegant, schitterend gestreept Braziliaans rozenhout gemaakt maar de cirkelzaag was er scheef doorheen gegaan en hij stond een beetje wankel zodat hij in een hoek moest staan.
Best, zei Joseph. Mooi.
We waren bezig dozen in de achterbak van een Ford pick-up te laden, die mama van vrienden op de houtzagerij had geleend. Joseph snelde nog even naar binnen en kwam terug met onder zijn armen twee klapstoeltjes die bij een kaarttafeltje hoorden. De afgelopen maanden had oma een voor een de rest van de klapstoelen opgestuurd in van die lange houten kratten.
En deze? Mag ik deze hebben? vroeg hij en hield ze als krukken omhoog.
Mama trok haar neus afkeurend op. Die? zei ze. Die zijn niet echt mooi gemaakt.
Joseph nam er twee mee, en toen nog twee, en daarna het opvouwbare kaarttafeltje, en vervolgens oma’s gebarsten bamboe slakom en haar koperen bureaulamp met de verstelbare arm. Niet zo mooi als jouw spullen natuurlijk, zei hij terwijl hij naar de pick-up liep en alles erin laadde.
Het plan was dat hij zijn tweekamerflat in het begin met een kamergenoot zou delen, maar tijdens de gesprekken met de verschillende kandidaten zat hij doodstil en zei geen stom woord. Enthousiaste vreemden kwamen naar ons huis en praatten met mijn moeder en mij en probeerden een goede indruk op ons te maken, maar je zag hoe het hart hun in de schoenen zonk als ze Joseph bij het gesprek probeerden te betrekken en hij nergens antwoord op gaf. Hij bromde niet eens wat. Hij was nog erger dan ik hem ooit had meegemaakt, straalde aan alle kanten wegwezen uit, want hij scheen het allerliefst in zijn eentje te willen wonen. Hij was blij dat hij naar LACC kon, zei hij, ja. Het enige wat hij wilde was voldoende tijd om te kunnen werken. Waarom wil je zo ontzettend graag alleen wonen? vroeg ik, maar hij deed net of hij me niet hoorde. Zijn we dan zo verschrikkelijk? zei ik terwijl ik hem van de ene naar de andere kamer volgde. Hij had zich alleen aangemeld op de scholen waar George zich ook had aangemeld en zijn voormalige vurige wens om op Caltech te worden toegelaten werd volgens mij niet zozeer ingegeven door de verdiensten van de school zelf als wel door het feit dat George de enige kamergenoot was die hij had kunnen dulden.
In een poging om te helpen huurde mama het hele appartement onder haar eigen naam en wilde ze een aardige kamergenoot zoeken om Joseph gezelschap te houden, waarbij ze zelfs bereid was een paar mogelijke kandidaten een genereuze korting op de huur te geven, maar toen alle potentiële, gretig kijkende kamergenoten met een stijve glimlach waren afgedropen, smeekte Joseph haar opnieuw. Hij vroeg of hij het spaargeld dat hem door zijn vrijgevige overleden grootouders was nagelaten, mocht gebruiken om de extra huur te bekostigen, en nadat nog twee mensen zich hadden teruggetrokken, had mama het met onze vader besproken en was ze gezwicht. Goed, zei ze. Maar je moet me elke dag bellen, zei ze. Ze keek hem strak aan tot hij het hoofd boog en toegaf. Ze maakte zich zorgen dat hij gebroken was door de afwijzing van Caltech, maar zodra ze hem de sleutel overhandigde stak hij zijn arm door de hare. Is het nu van mij? zei hij. Hij danste arm in arm met haar door het appartement en zong Dank je, mama! Dank je, mama! – met de handen in de zij en met luide stem. Ze joelde met hem mee, lachend, met tranen in haar ogen. Bel je vader even, zei ze en veegde haar wangen af, en hij pakte de telefoon, ook iets wat ik nog nooit eerder had meegemaakt, belde papa op kantoor en liet een keurig bedankje achter bij de secretaresse. Toen hij de hoorn had neergelegd maakte hij weer een buiginkje en beloofde mama dat hij iedere zondagavond zou blijven terugkomen voor de splinters.
Hij zit eindelijk goed in zijn vel, fluisterde ze me toe en gaf me een kus op mijn wang.
Opdat het spaargeld van de grootouders onaangeroerd kon blijven betaalde ze de huur voor het hele appartement van wat ze zelf verkocht in het meubelmakersbedrijf aangevuld met het salaris van mijn vader. Niemand had het erover dat hij maar een baantje moest zoeken.
Op de dag van de verhuizing sjouwden we de meubels van de meubelmakerij en de dozen de trap op en de galerij over. Toen alles eenmaal was uitgepakt, keken mama en ik eens rond. We deden zijn keukenkastjes open en dicht. Bewonderden het toilet. Ik trok een keer door, voor de lol.
Het ziet er erg mooi uit! zei mama. Ze schoof het raam in de zitkamer open om frisse lucht binnen te laten. Keek door zijn voordeur naar buiten. Heb je de buren al ontmoet?
De rijen deuren langs de galerij waren allemaal dicht en de gordijnen gesloten.
We bleven wat ongemakkelijk in zijn zitkamer staan en Joseph bedankte ons een paar keer en loodste ons toen naar de voordeur. Hij duwde de deur steeds een eindje verder dicht.
We snappen het al, zei ik en stapte naar buiten. Tot kijk.
Iedere dag, zei mama tegen hem.
Ja.
Ze knuffelde hem nog eens en snoot haar neus. Nadat hij de deur had dichtgedaan, rommelde ze wat in haar tas en liet een donkerrode reservesleutel in het metalen bakje rond de buitenverlichting vallen.
Voor het geval dat, zei ze terwijl we de trap af liepen.
George stortte zich in het studentenleven, Joseph leidde een kluizenaarsbestaan en ik werkte de hele cyclus af: Tweede klas. Derde klas. Vierde, vijfde, zesde. Ik klampte me aan Eliza vast, die ondanks haar belofte aan George een nieuwe vriendinnengroep had gevonden, meisjes die met hun brede lach en snelle reactie net fietsers waren die heuvelaf reden. Alsof ze in een miraculeus Escherachtig landschap woonden waarin je alleen maar heuvelaf kon rijden.
Tussen de middag hadden ze het erover naar welke universiteit ze wilden. Eliza had haar zinnen gezet op Berkeley en wilde psychologie gaan studeren. Een paar anderen wilden politicologie of medicijnen gaan doen. Ik had me voor een paar universiteiten opgegeven, maar eigenlijk tamelijk willekeurig. De gedachte om verder te studeren was verwarrend. Wie kon het nou opbrengen om voortdurend op te letten? Ik bleef iedere week naar fluitles gaan zodat ik in het schoolorkest kon spelen en ik was tevreden met mijn derde stoel, maar ik wenste vaak dat ik voor trombone had gekozen. Met een fluit kun je niet uit je dak gaan. Mijn oude trefbalrivaal Eddie Oakley was uitgegroeid tot een knul met mooie, sterke armen, en soms als ik me bijzonder onrustig voelde rende ik na schooltijd naar het honkbalveld en haalde hem over om samen met mij kapotte tennisballen over het hek in de straten daarachter te gooien. Pak aan, zei ik en liet ze een heel eind over het hek zeilen.
Je bent een boze meid, zei hij lachend tegen me.
Ik ben niet boos, zei ik. Ik heb gewoon een sterke arm.
Een paar keer stonden we voor de jongenskleedkamer te zoenen nadat de school allang uit was. We duwden onze gezichten tegen elkaar. Het had iets primitiefs en ruws alsof ik kwaad was op hem en hij kwaad was op mij en we een gevecht met onze lippen leverden, maar op een of andere manier voelde het toch heel prettig. Hij smaakte naar sportieve activiteiten. Op een middag toen het al donker begon te worden, stopte hij een plukje haar achter mijn oor en leek hij op het punt te staan iets liefs te zeggen. Ik dook onder zijn arm uit en zei dat ik moest gaan.
Hij trok me nog een keer naar zich toe voor een laatste kus die weer vijftien minuten duurde. Toen we even pauzeerden, stopte ik mijn bloes in mijn rok.
Doei, zei ik. Ik ben weg.
Jij bent het perfecte meisje, zei hij en wreef over zijn kin. Jij verwacht niets.
Ik raapte een oude tennisbal op en smeet die naar hem toe.
En jij, zei ik, bent nog steeds dezelfde eikel die je in de eerste klas al was.
Wat? zei hij en zette een zogenaamd onschuldig gezicht op. Het is toch zo? Dat is juist goed! Morgen om dezelfde tijd?
Misschien, zei ik, en ik liep weg.
Hij grinnikte. Misschien, zei hij. Ja hoor, natuurlijk.
Tussen de middag terwijl de heuvelaf rijdende meisjes het erover hadden naar welke universiteit ze gingen, en wanneer, en waarom, zat ik aan de rand van hun kringetje waar het gras overging in beton mijn lunch te eten. Ik keek naar de nerds die een eindje verder met hun opengeslagen boek op een bankje zaten: als opnieuw uitgebraakte versies van mijn broer en George.
Hé, hoe komt het dat jij alleen maar snacks eet, vroeg een van Eliza’s vriendinnen, die ene met het rossig blonde haar die voorzitster van de tennisclub was. Zij leefde uitsluitend op selderij en pindakaas. Ik zat precies aan de rand van hun kringetje, als de krul aan een Q, en ik draaide op mijn billen rond en keek haar recht aan.
Eliza keek ook mijn kant op, luisterend, afwachtend. Ze was smoorverliefd op de voorzitter van de leerlingenraad en wilde het tennisclubmeisje iets vragen over de laatste keer dat ze hem in de hal had gezien.
Omdat ik gevoelens kan proeven waarvan mensen die niet weten dat ze die hebben, zei ik tegen haar. En dat voelt zwaar klote, zei ik.
Ik trok mijn wenkbrauwen op en keek haar strak aan.
Nou zeg, zei het meisje en draaide zich weer om. Het was gewoon maar een vraag hoor. Heb jij iets met Eddie Oakley?
Nee, zei ik.
Iemand zag jullie zoenen bij het tennisveld.
Dat was ik niet, zei ik.
Rose is heel goed in trefbal. En in Spaans, bracht Eliza naar voren. Eddie is wel oké volgens mij.
Niemand speelt tegenwoordig nog trefbal, zei ik. En ik had een zes min voor Spaans.
Ze haalde haar schouders op. Dan ben je nog altijd beter dan ik, zei ze.
Wat had jij dan?
Ze staarde naar haar vingers, met de recentelijk knalroze gelakte nagels.
Ze had een negen, zei het tennismeisje.
Ik lachte.
Denk je dat hij mij in de hal heeft gezien? fluisterde Eliza.
Ik ging weer op mijn plek zitten. De nerds waren opgestaan om met een docent te gaan praten.
Gedurende een korte periode in dat jaar vertelde ik een paar mensen over het eten. Hoe het met me gaat? zei ik dan als iemand het vroeg. Nou, ik zit een beetje met die donut in mijn maag. Meestal werd er op dezelfde manier gereageerd. De persoon keek me verbaasd aan en dacht dat ik geschift was, en ging dan over op een ander onderwerp zoals dat tennismeisje deed. En toen ik het een keer tegen Eddie zei terwijl we tennisballen de straat in smeten, zei hij hè en liet toen zijn hand over mijn rug omhooggaan. Ik nam aan dat dat de gebruikelijke reactie was, maar op een middag kwam er een nieuw meisje bij ons zitten, dat net uit Montana was verhuisd – Sherrie met de hazelnootkleurige ogen en haar zilveren sieraden. Ze had Eliza tijdens de Engelse les leren kennen en ze was blij dat ze een groepje had gevonden waarmee ze kon lunchen, en terwijl ze een hap van haar kipsandwich nam vertelde ze ons dat Los Angeles echt veel leuker was dan Butte. Ik wil maar zeggen, het is hier enorm groot! zei ze en spreidde haar armen. Hier kun je alle films zien! Halverwege de lunch had Eliza iets dringends te bespreken met het tennismeisje, dus bleven alleen Sherrie en ik verveeld achter op het gras/beton. Om de stilte te doorbreken hield ik mijn laatste kruimige in de kantine gekochte kipnugget omhoog en begon alle complexe eigenschappen ervan op te sommen. Ohio, drukke fabriek, slechte kippen, stoïcijnse kippenfokker. Ik zei het alleen maar om iets te zeggen, maar Sherrie schoof wat dichterbij, haar armband van zilver filigreinwerk schraapte rinkelend over de grond. Wacht es, wat? fluisterde ze. Wat zeg je nou? zei ze.
Ik voelde me die dag in de zevende hemel toen ze me aankeek alsof ik het meest intrigerende wezen op aarde was! Ik vertelde er aarzelend nog wat meer over en ze pakte me bij mijn arm en vroeg me die middag mee naar haar huis waar ze in de keuken ter plekke een bakplaat vol brownies bakte en mij met opengesperde ogen een vierkantje overhandigde. Na één hap liet ik hem op het aanrecht vallen. Ugh, zei ik met gedempte stem en schonk mezelf een glas water in. Jij bent echt heel erg depressief, zei ik. Ze legde haar hoofd op het aanrecht en barstte in tranen uit. Dat is zo, zei ze. Ik kon nauwelijks uit bed komen, snikte ze. En dit! – na al dat gepraat tijdens de lunch over hoe geweldig het was in Californië, dat de verhuizing haar een kans bood om opnieuw te beginnen, dat het allemaal zo verrassend was in deze nieuwe glorieuze dageraad. Gebakken etenswaren waren het snelst met dat soort informatie. Wanneer kun je weer komen? vroeg ze een uur later met grote ronde ogen waarin tranen glansden. Die dag liep ik dansend naar huis: een nieuwe vriendin, zong ik in mezelf. Een echte nieuwe vriendin! Een geschenk uit het Land van de Weidse Luchten! Ik ging nog heel vaak met haar mee naar huis en telkens werkten we dezelfde routine af: een overdreven hartelijke begroeting, dan koekjes met stukjes chocolade erin, daarna Rice Crispies-koekjes, die moest ik allemaal naar binnen werken, en dan mijn reactie, haar tranen op tafel, haar gekerm dat ik helemaal gelijk had. In het begin vond ik het geen punt – ik vond het leuk om daar met een doel heen te gaan en in haar keuken rond te lopen en mijn gedachten over haar innerlijke gevoelsleven uiteen te zetten. Ik beschreef alle hoekjes en gaatjes van gevoel die ik proefde. We waren maandenlang onafscheidelijk. Ze noemde mij Geweldige Rose en we zaten in haar badkamer en draaiden treurige elektronische liedjes die tien minuten lang doorgingen, en terwijl ik op de rand van haar badkuip zat en haar toetjes at, hielp zij me mijn haar eerst zwart te verven, daarna rood, en toen rood-zwart. Maar het ging zo ver dat als ik bij haar kluisje kwam staan ze een koekje in mijn mond propte en vroeg hoe ze zich voelde, want dat kon ze zonder mij niet beoordelen. Ze rende me achterna in de gangen met een snel in elkaar geflanste sandwich om van mij te weten of ze die jongen echt leuk vond of dat ze zichzelf voor de gek hield. Ik weet niet alles, zei ik terwijl ik hapjes in mijn mond stopte. Je vindt hem leuk, zei ik knikkend. Je vindt hem echt leuk.
Het kon me allemaal nog steeds niet veel schelen tot ik haar op een middag over Josephs verdwijntruc vertelde waarvan niemand wist hoe hij het deed en zij haar pony gladstreek op haar voorhoofd en vroeg wie is Joseph? We stonden zoals altijd in haar keuken te bakken. We hadden het net uitgebreid gehad over de ingewikkelde details van haar verliefdheid op een weed rokende volleybalspeler.
Joseph? zei ik en kneep mijn ogen tot spleetjes. Mijn broer.
Heb jij een broer? zei ze. Is ie knap? Hé, proef deze geroosterde boterham eens voor mij? Denk je dat ik nog steeds depressief ben?
De muren om ons heen leken in te zakken. De geroosterde boterham zweefde in de lucht. Zeg, zei ik langzaam. Weet je, ik zit een beetje vol. Voor vandaag dan, zei ik. Zullen we iets anders gaan doen? Sherries gezicht betrok. Zullen we een film kijken? zei ik. Maar waarom? vroeg ze en likte de pindakaas van een mes. Wat is er nou leuk aan een film? Dat kan ik met iedereen doen! Alsjeblieft, zei ze, Geweldige Rose? Nog een piepklein hapje?
Die dag ging ik vroeger weg en leunde met mijn hoofd tegen het raam van de bus, en ik huilde een beetje in de hoeken van de prullerige zonnebril met vleugels die zes dollar kostte en die ik op haar aandringen had gekocht. Ik had geen zin om andere mensen te zien. Bij de halte van de bioscoop trok ik aan het koord en verwelkomde de duisternis van het theater, waar ik alleen zat en geen popcorn at en genoot van het zachte fluweel van de armsteun die ik met niemand hoefde te delen. Films bestaan alleen maar uit beeld en geluid en een mooi landschap en ik zag wat ze me lieten zien en verder helemaal niets. Toen Sherrie later belde en me uitnodigde om de volgende dag lasagne te komen eten, zei ik dat ik andere plannen had.
En ik denk erover om met dat eetgedoe te stoppen, zei ik. Voor een tijdje. Als je dit weekend een film wilt zien of iets anders wilt doen, bel me dan maar.
Ze noemde me een wispelturige drugshandelaar en smeet de hoorn op de telefoon.
En daarom, om die reden, ondanks het feit dat ze mijn cijfers ophemelde en zo doodgewoon was, was ik blij dat ik Eliza had. Die keer dat ze het tennismeisje die vraag over eten hoorde stellen zei ze niets maar bracht ze de volgende dag een tweelingbroertje van haar eigen sandwich mee. We hadden wat kalkoen over, zei ze en legde de extra sandwich in zijn vetvrije verpakking op een zonverlicht plekje op het beton. Dat was waarschijnlijk de eerste keer dat ze begreep waarom ik lang geleden in de eerste klas een uur lang naast het drinkfonteintje had gezeten. Toen het ernaar uitzag dat ze de kalkoen gewoon op de grond zou laten liggen, pakte ik hem op. Haalde het papier eraf. At hem langzaam op.
Als ik niet focuste op mijn gevoel van afgunst dat zij uit deze lichtheid kwam, hielpen die sandwiches me door de rest van de dag heen.