7
Een keer, een jaar of wat eerder, had ik mijn vader verrast met een talent voor het tekenen van volmaakt ronde voetballen, iedere zeshoek keurig naast zijn tegenoverliggende gekleurde vijfhoek. Hij was als enthousiaste voetbalfan in zijn nopjes geweest. Hij hield de tekeningen omhoog en maakte een joelend geluid terwijl we samen naar de wedstrijd gingen kijken. Kijk, dít noem ik nou kunst! zei hij en hing de tekening met een stukje plakband boven de televisie op. Maar al snel ontwikkelde ik de minder gewaardeerde gewoonte om grote ogen met lange wimpers en een glimlachende rode mond in de witte veelhoeken op de bal te tekenen. Rose, nee toch? zei papa, en hij krabde aan zijn kin. Ik kan het niet laten, zei ik tegen hem en gaf hem de vijfde glimlachende bal. Ze zagen er zo gewoontjes uit, zei ik.
Daarna keken we samen niet meer naar sportwedstrijden, maar het was voor zover ik me kon herinneren de enige keer dat ik de blits kon maken met een speciale vaardigheid. Dat ik me heel gelukkig voelde omdat ik alle zes de zijden aan hun vijfzijdige buren kon passen. Streepjes zette om het stiksel aan te geven. Ik was, door de bank genomen, niet een kind dat opviel, in goede of in slechte zin. Ik kon lezen op de leeftijd die daar gemiddeld voor stond. Ik deed het goed op school, maar niemand nam een van mijn ouders apart om iets over mijn capaciteiten te fluisteren – ik scheen die naar tevredenheid waar te maken.
Mijn broer was de slimmerik in het gezin. Toen hij zes was bouwde hij al modellen van sterrenhopen met legosteentjes waarin hij kraters had gemaakt met behulp van een instrument dat hij van zijn zakgeld bij onze tandarts had gekocht. Hij gebruikte op veel te jonge leeftijd al moeilijke woorden en zei dan: ik moet dit digereren, als hij een hap cornflakes nam, en volwassenen moesten altijd om hem lachen, waren dol op zijn grote grijze ogen en serieuze oogopslag, en vervolgens wilden ze hem knuffelen, waar hij geen zin in had. Mij niet aanraken, zei hij en bewoog zijn armen naar voren en naar achteren als een robot.
Joseph is briljant, zeiden volwassenen vaak als ze weer weggingen, verbaasd over zijn nauwkeurige tekening op schetspapier van planeten die nog ontdekt moesten worden, compleet met de samenstelling van de atmosfeer en hun manen. Onze moeder sloeg gevleid haar ogen neer. Over mij werd vaak met welgevallen opgemerkt dat ik zo vriendelijk was.
Jij treedt mensen zo makkelijk tegemoet! zei mama toen ik glimlachte naar de man die de olie in onze auto ververste, die teruglachte.
Ik had in ieder geval heel weinig concurrentie, want Joseph glimlachte tegen niemand, papa lachte alleen zijn tanden bloot en in mama’s glimlachjes school zoveel gevoel dat mensen een beetje terugdeinsden als ze hen begroette. Ze konden moeilijk inschatten hoeveel ze hun aanbood.