9
Mama hield meer van mijn broer. Niet dat ze niet van mij hield – iedere dag voelde ik de golfslag van haar liefde over me heen spoelen, maar het was een ander soort liefde die uit een ander, rustiger water werd getapt. Ik was haar allerliefste dochter, Joseph was haar alles.
Hij was niet de meest voor de hand liggende keuze als favoriet. Papa, die geen favorieten beweerde te hebben, keek soms naar Joseph alsof hij uit een boom was komen vallen, en er waren maar heel weinig mensen die spontaan op Joe afstapten, behalve George dan. Hij was altijd al teruggetrokken geweest – ik had een vage herinnering aan hem van toen ik een jaar of twee was en Joseph in het donker in zijn kamer zag zitten, waardoor zelfs mijn peuterbrein hem met grotten associeerde – maar ergens in de derde klas begon mama hem thuis te houden. Hij verveelde zich altijd stierlijk in de klas en daarom had de onderwijzeres hem haar tas maar gegeven om alles te sorteren en opnieuw in te delen terwijl de rest van de klas met de eerste rekenlessen bezig was. Als mama hem dan kwam ophalen had hij een soort keten van Tic Tacs gemaakt en ze aan elkaar geregen met behulp van een naald die hij uit de naaidoos van de klas had gepakt. Kijk mama, zei hij en hield de mintgroene streng omhoog, bacteriën. De onderwijzeres kromp van schaamte in elkaar. Hij is ontzettend slim, fluisterde ze, alsof hij haar daarmee pijn had gedaan.
Op een middag verscheen mama met mij op de arm op school, zei tegen de administratie dat Joseph een afspraak met de dokter had en haalde hem uit de klas, midden in de gymles over hoe je een bal moest gooien. Dus heeft hij nooit geleerd hoe je een bal gooit. De administratie stelde geen vragen over de doktersafspraak en de andere leerlingen ook niet omdat Joseph, die mager en bleek was en kromme schouders had, eruitzag alsof hij een heleboel medische zorg nodig had. Mama liep met ons naar de auto en zette mij in mijn stoeltje vast.
Naar welke dokter gaan we? vroeg Joseph. Ben ik ziek?
Helemaal niet, zei ze, en reed de parkeerplaats van de school af en zette de radio harder. Trompetten schalden. Jij bent volmaakt en je bent volkomen gezond, zei ze. We gaan naar de markt.
Wat moest hij dán doen, de hele dag snoepjes aan elkaar zitten rijgen? vroeg ze me later, toen ze aan dat jaar terugdacht.
Ik was er de hele tijd bij, maar meer als een echo dan als deelnemer.
Die middag gingen we met z’n drieën naar de kledingwinkel, de boerenmarkt en de stomerij. We reden Wilshire Boulevard helemaal af, vanaf de oceaan tot in het centrum, en kronkelden terug via 6th Street langs de schitterende paleisachtige huizen van Hancock Park. Onder hoge elegante pijnbomen door, die daar in 1932 door de bigshots van de filmindustrie waren geplant. We stopten bij de markt om ravioli en spinazie voor het avondeten te kopen. Dat jaar had mijn moeder even geen werk en ze vond het niet leuk om in haar eentje in de auto te rijden. Soms hadden die twee het erover hoe bomen groeiden of waarom we regen nodig hadden. Soms zwegen ze alleen maar terwijl ik op de achterbank stukjes cracker om me heen gooide. Mama luisterde graag naar Joseph – ze knikte bemoedigend bij ieder woord dat hij zei. Af en toe zette ze de auto aan de kant en vroeg hem om raad over haar leven, en toen hij acht was antwoordde hij al met een bedachtzame, op zachte toon uitgesproken monoloog. Ze hield de band van haar veiligheidsgordel stevig vast en luisterde terwijl ze hem recht in de ogen keek.
Zo ging dat maandenlang door en niemand zei er iets over tegen papa, en het bleef goed gaan tot op een middag toen Joseph op school was en in de pauze binnenbleef omdat hij niet van trefbal hield. De onderwijzeres was met een vochtige doek in de weer om het bord schoon te vegen. Joseph zat geknield op de vloer van het klaslokaal en was het kleurverloop van de tapijtvezels aan het analyseren toen de onderwijzeres op bezorgde toon vroeg of hij zich al wat beter voelde. Joseph antwoordde dat hij zich prima voelde.
Maar de dokters geven je zeker een heleboel medicijnen? vroeg ze. Ze was eigenlijk een domme onderwijzeres. Ik kreeg haar later en toen ze me zag moest ze een beetje huilen, alsof ik haar weer zou kwellen met de briljantheid van de Edelsteins. Toen ik haar vertelde dat ik geen genie was ontspande ze zichtbaar.
Nee, zei Joseph.
Maar wat doen ze dan, die dokters? vroeg de onderwijzeres terwijl ze de restjes krijt van het bord veegde. Joseph was het grootste deel van de dag niet op school, soms wel drie keer per week. Hij gaf geen antwoord. Hij ging nu op zijn hurken bij haar lessenaar zitten en bestudeerde de nerven in het hout.
Joseph?
We gaan naar de markt, zei hij toen.
Ga je naar de markt met de dokters?
Mama en ik, zei Joseph.
Voordat jullie naar de dokter gaan? vroeg de onderwijzeres, die nu iets langzamer begon te vegen.
Dat moet van de dokter, zei Joseph, en hij keek even omhoog en zag dat ze haar ogen half dichtkneep.
Ik kende het hele verhaal van voor naar achter omdat ik het keer op keer over de telefoon, aan vrienden, aan mijn vader, aan iedereen had horen vertellen toen er een onderzoek naar mijn moeder werd ingesteld. Ze had het er nog jaren over. Er kwamen twee maatschappelijk werkers langs die haar twee uur lang in de zitkamer ondervroegen. De vertegenwoordiging van thuisonderwijs uit de buurt stopte een stapel zelf vervaardigde brochures bij ons in de bus. Toen papa erachter kwam wat er aan de hand was, nam hij een notitieblok mee naar de eettafel in een poging het te begrijpen, en stelde steeds maar dezelfde vragen terwijl Joseph en ik ons door ons eten heen werkten. Maar leg het nog eens uit, zei hij met gefronste wenkbrauwen. Wáárom haalde je hem uit de klas? Omdat hij zich kapot verveelt, zei mama met haar vork door de lucht zwaaiend. Laat hem zelf de wereld ontdekken! Papa krabbelde grillige lijnen op het papier. Maar je bent niet naar een museum gegaan, zei hij. Je ging naar de stomerij. Mama klemde haar kaken op elkaar. Dat vond hij leuk, zei ze. Heb je daar iets geleerd, schatje? Joseph ging wat meer rechtop zitten. Ze gebruiken een vloeibaar oplosmiddel maar geen water, dreunde hij op.
Mama moest een gesprek hebben met het hoofd leerlingzaken en met de directeur van de school, en kreeg een permanente proeftijd opgelegd. Een paar jaar later, toen ze me uit de klas wilde halen voor een echt doktersbezoek vanwege een hardnekkige griep, moest ik in het kantoortje wachten, starend naar het donkere aquarium met de rijen heen en weer schietende blauwe visjes, terwijl de administrateur dokter Horner belde om te verifiëren of we wel een afspraak hadden.
Hoesten, Rose, had mama gezegd toen we samen het kantoortje binnenliepen. Ik produceerde een gave rochelende hoestbui.
Ziet u wel? zei mama tegen de administrateur. Mogen we nu gaan?
De administrateur wierp me een bezorgde blik toe. Neem me niet kwalijk, zei hij in elkaar krimpend van schaamte. Het is nu eenmaal het beleid van de school. Hij werd een kwartier lang in de wacht gezet bij dokter Horner en we waren bijna te laat voor onze afspraak. In de wachtkamer van de dokter bladerde mama de tijdschriften door alsof de bladzijden er flink van langs moesten krijgen.
Die maanden van samen boodschappen doen leken onschuldig: kind en moeder die samen naar de winkels gingen. Het had op een bepaalde manier ook iets heel liefs. De maatschappelijk werkers verlieten ons huis die dag met een stuk versgebakken bananentaart in hun hand en stapten onder het roepen van bedankjes in hun auto. Zodra Joseph weer gewoon iedere dag naar school ging, was papa het allemaal vergeten. Maar het enige echte resultaat van dat veelvuldig afwezig zijn was dat Joseph, die toch al niet zo makkelijk in de omgang was, nu nog minder contact maakte in de klas. Daarvóór had hij wel een paar vriendjes gehad – niemand om mee naar huis te nemen, maar in zijn gesprekken doken steeds dezelfde namen op – Marco, Marco, Marco, Steve, Marco, Steve, Steve. Na dat jaar in de derde klas veranderde het in Hen en Zij. Zij zijn in de pauze buiten gaan spelen. Ik vind hen niet aardig. Zij hebben allemaal zitten schaken. Zij krijgen vruchtensap mee voor tussen de middag. Mag ik dat ook? Mag ik thuisblijven? Niet dat dat een probleem vormde voor mama – zij vond Joseph volmaakt, ondanks het feit dat hij vaak slechtgehumeurd was, zelden oogcontact maakte en deed alsof andere mensen niet bestonden. Op een zomermiddag toen we met z’n allen een wandeling over de pier van Santa Monica Boulevard maakten, noemde ze Joseph de woestijn omdat, zo verklaarde ze, hij een ecosysteem was dat nu eenmaal minder input nodig had. Zonneschijn is genoeg voor Joe, zei ze, en ze keek hem stralend aan. Joseph liep een meter van ons af, volledig in beslag genomen door de spelletjesautomaten die langs de zuidkant van de pier stonden opgesteld.
Hij heeft gewoon weinig nodig, zei mama tegen mij aangezien Joseph niet luisterde.
En wat ben ik? vroeg ik terwijl we over het gammele houten plankier liepen dat naar het einde van de pier leidde waar vissers de hele dag met hun ouderwetse hengels stonden te vissen.
Jij? zei ze uitkijkend over het water. Hmm. Regenwoud, zei ze.
Regenwoud, wat betekent dat? vroeg ik.
Jij bent sappig, zei ze.
Heb ik regen nodig?
Een heleboel regen.
Is dat goed? vroeg ik.
Niet goed of slecht, zei ze. Is een regenwoud goed of slecht?
Wat ben jij?
Ze haalde haar schouders op. Ik verander steeds, zei ze. Net als The Big Island op Hawaï.
Ben jij dan Hawaï?
The Big Island. Dat eiland heeft zeven verschillende klimaten. Jij kunt ook Hawaï zijn als je wilt.
Ben jij een regenwoud?
Dat denk ik niet, zei ze.
Een woestijn?
Soms, zei ze.
Een vulkaan?
Af en toe, zei ze lachend.
Ik ging in m’n eentje langs de reling lopen. De oceaan zag er gedetailleerd en korrelig uit in de verzengende hitte. Toen we helemaal aan het eind van de pier kwamen, bleef ik naast een kleine Japanse visser staan die me vertelde dat hij daar al vanaf halfzeven die ochtend makrelen stond binnen te halen. Hoe laat ben jij opgestaan? vroeg hij aan me. Om zeven uur, zei ik. Toen was ik al hier, zei hij op zijn horloge kijkend. Aan zijn voeten stond een volle koelbox met vis. Het was halfvier. Ik ben hier nog steeds, zei hij.
Nu ben ik er ook, zei ik.
Nu staan we hier allebei, zei hij.
Hebt u de zonsopgang gezien?
Boven de berg, zei hij.
Mooi?
Hij knikte. Oranje, zei hij. Roze.
Ik wil de oceaan zijn in plaats van het regenwoud, zei ik op de terugweg naar huis.
Ja leuk, zei mama, die met haar gedachten al lang weer ergens anders was.
Af en toe maakte Joseph contact met me, op dezelfde manier als de woestijn zo nu en dan een bloem tot bloei laat komen. Je raakt helemaal gewend aan de subtiele schakeringen van beige en bruin en dan barst er in de oksel van een stekelige vrucht een zonneschijngele bloem open. Ik was dol op die bloeimomenten, zoals die keer toen hij me de maan en Jupiter aanwees, maar ze waren zeldzaam en ze kwamen altijd onverwacht.
Vanwege dit alles stond ik dus stomverbaasd toen ik Joseph op een middag in de herfst, toen hij in de zevende klas zat, vanaf de bushalte naar huis zag lopen met iemand anders naast zich. Iemand van zijn eigen leeftijd. Ik zat met gekleurd stoepkrijt bliksemschichten op het trottoir te tekenen omdat we het die dag tijdens natuurkunde over het weer hadden gehad: onweersbuien, tornado’s, orkanen. Allemaal verschijnselen die je nooit in de helderblauwe lucht boven Los Angeles zag. Ik was druk bezig de scherpe hoeken van de eerste bliksemflits goed te krijgen toen ik opkeek en hen de hoek om zag komen, en mijn eerste gedachte was dat ik dubbel zag. Ik kleurde de bliksemschicht fel oranje. Keek weer op: nog steeds twee. Mijn tweede gedachte was dat het een grap was. Misschien was Joseph aan deze andere jongen toegewezen. Misschien was dat joch een eikel die een grap met mijn broer uithaalde.
Wat doen jullie hier? vroeg ik toen ze bij het gazon voor het huis waren aangekomen. Ik denk dat ik toen zeven was. Joseph gaf zoals gewoonlijk geen antwoord. Woestijnwind. Slangen en schorpioenen.
Hoi, zei George. Hij boog voorover en gaf me een hand. Voor een zevendeklasser gaf hij een stevige hand.
Bliksemschichten! zei hij naar beneden kijkend.
Maar waarom ben jij hier? vroeg ik weer en liep achter hen aan naar binnen.
Joseph stevende op zijn slaapkamer af. George draaide zich om en zei dat ze huiswerk gingen maken.
Geeft hij jou les? vroeg ik aan George.
Nee, zei George.
Maar waarom ben jíj hier dan met mijn broer? vroeg ik.
Huiswerk voor natuur- en scheikunde, zei George. Wetenschappelijke dingetjes.
Ik zag zijn wenkbrauwen. Zijn broek, een gewone broek die jongens van zijn leeftijd droegen.
Vind jij natuur- en scheikunde ook leuk? vroeg ik.
Zeker weten, zei George, en hij verdween in Josephs kamer.
De rest van de middag liep ik heen en weer van de krijttekeningen naar Josephs deur. Ik kon niet precies horen wat ze aan het doen waren, maar het klonk alsof ze het over het huiswerk hadden. Ik tekende heel snel een formatie bliksemschichten en pakte toen het blauwe krijt en tekende overal schuine regenvlagen in de droge, wolkeloze hemel.
Pas toen George voor de vierde of vijfde keer langskwam, drong het tot me door. Ik stond weer voor Josephs kamer en probeerde te horen wat ze zeiden. Ik ging er nog steeds van uit dat Joseph George lesgaf omdat ik maar niet snapte waarom dat joch twee of zelfs drie keer per week langs bleef komen. Ik deed net of ik zoet bezig was een spoorlijn van legoblokjes aan te leggen die vanwege een bestemmingsplan absoluut over het tapijt vlak voor Josephs kamer moest lopen.
Wat is de reden daarvoor? vroeg een stem. Mijn broers stem.
De luchtweerstand, zei George.
Ik wachtte tot Joseph iets aan George ging uitleggen.
Waarom heb je het op deze manier opgelost? vroeg Joseph.
Dat gaat sneller, zei George en hij maakte krassende geluiden op een notitieblok.
Wacht, doe dat nog eens, zei Joseph.
Wat precies?
Dat.
De speelgoedtrein hobbelde over een spoor van rood en blauw. Ik zat daar een halfuur lang te luisteren en niet één keer legde Joseph iets aan zijn gast uit.
Als ik samen met hem op school had gezeten zou me dat niet zo verbaasd hebben. Hij kon het hoge tempo waarmee hij iedereen versteld deed staan toen hij zo oud was als ik niet volhouden, en tegen de tijd dat hij in de zevende klas zat, lag hij weliswaar voor met rekenen, maar waren er nog zeker drie anderen in de klas die weer voorlagen op hem. Hij moest nu voor het eerst een blik op zijn huiswerk werpen om bij te blijven. Hij was van een genie een heel slim jongetje geworden en hoewel heel slim heel goed is betekent het voor een wonderkind een diepe val.
Trein, terughobbelend naar het station.
Voor mij had dat implicaties die verder reikten dan zijn intelligentie. Van kleins af had ik verondersteld dat Joseph zo raar was omdat hij zo slim was. En nu was George er, die zelfs nog slimmer was, en die toch wist hoe ik heette. Als hij bij ons thuis kwam zei hij me altijd nadrukkelijk gedag. Als hij wegging, zwaaide hij naar me.
Die dag werd ik betrapt. Ik lag op mijn rug op het tapijt in de gang en liet de treinwielen ronddraaien toen George de deur opendeed om te gaan telefoneren.
Hoi Rose, zei hij.
Sorry, zei ik. Ik maak een trein.
Waar gaat ie naartoe? vroeg hij.
Ik bedoel een spoorlijn, zei ik. Wat?
De trein?
O, zei ik. Naar Ventura.
Ga wég, snauwde Joseph vanuit de diepten van zijn slaapkamer.
Ik verplaatste mijn trein dichter naar de keuken en luisterde terwijl George aan het bellen was. Hij belde of alles goed was met zijn zusje, die achterlijk was. Hij zei in de hoorn: ik heb een nieuwe tekening van een olifant nodig, oké? Mijn oude olifant heeft een vriendje nodig.
Mama stond ook in de keuken en spoelde in een vergiet stukjes broccoli af onder de kraan.
Ik keek haar aan toen hij klaar was en weer terugging.
Aardige jongen, zei ze.
Geen woestijn, zei ik.
Hoe bedoel je? Ze zette het vergiet opzij om het in de gootsteen te laten uitlekken.
Je zei toch dat Joseph de woestijn was?
Ze hield haar handen onder de kraan. Neu, niet de woestijn, zei ze, alsof dat gesprek nooit had plaatsgevonden. Joseph, zei ze, is een geode – onopvallend aan de buitenkant, schitterend vanbinnen.
Ik keek hoe ze haar handen afdroogde. Mijn moeders lenige, vaardige vingers. Ik voelde een hevige botsing vanbinnen, op dat moment toen ze Joseph ophemelde. Jaloers, dat hij een geode mocht zijn – een geode! – maar ook opgelucht dat hij het grootste deel van haar superaandacht opslokte, die mij soms het gevoel gaf dat ik bezig was in licht te verdrinken. Hetzelfde licht dat hij tot rotswanden vouwde om zich in de gefacetteerde scherpe hoeken van topaas en zwarte toermalijn te verstoppen.
Hij heeft facetten en prisma’s, zei ze. Hij is een complexe geologische verrassing.
Ik bleef bij het aanrecht staan. Ik hield de legotrein nog steeds in mijn handen.
En wat is papa? zei ik.
O, je vader, zei ze en leunde met haar heup tegen het aanrecht. Je vader is een grote sterke onverzettelijke grijze zwerfkei. Ze lachte.
En ik? vroeg ik gretig, voor de allerlaatste keer.
Jij, lieverd, jij bent…
Ik stond doodstil. Wachtend.
Jij bent…
Ze glimlachte naar me terwijl ze de blauw met witgeruite theedoek opvouwde. Jij bent zeeglas, zei ze. Van dat mooie groene geslepen glas. Iedereen is dol op je en wil je mee naar huis nemen.
Het duurde even om alle onderdelen van mijn treinspoor op te rapen en in mijn eigen slaapkamer op te bergen. Het was een compliment, bleef ik bij mezelf denken terwijl ik de blokjes op elkaar stapelde. Het is bedoeld om je een goed gevoel te geven, dacht ik.